De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd‘Beny uw soon den hemel niet’?Het waagstuk nogmaals iets te zeggen over een zo diepgaand en zo veelyuldig bestudeerd thema als door bovenstaande titel wordt gedekt, lijkt na de verschijning van Ts LXXV, 1, enerzijds vergroot, anderzijds verkleind Verkleind, doordat er kennelijk nog wel iets te zeggen viel; vergroot, doordat een diepgaande studie als die van L.C. MichelsGa naar voetnoot1) nu wel alle argumenten pro en contra genoemd schijnt te hebben. Om twee redenen wagen we echter in kort bestek enkele opmerkingen: professor Michels put zijn sterkste argumenten behalve uit parallellen in de consolatielitteratuur, uit een wat bredere oriëntatie op de begeleidende, speciaal de voorafgaande regels, hetgeen ook wij zouden willen doen; de conclusie volgens dewelke ‘uw soon’ hier gezien moet worden als indirect object, leek ons niet aanvaardbaar. | |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
We willen daarom de context in nog ruimere zin betrekken in de verklaring van de bekende derde versregel, en speciale aandacht geven aan de tweede strofe. Bezien we daartoe allereerst de opbouw van ‘Vertroostinghe’ als geheel gedicht; de heldere structuur laat zich gemakkelijk als volgt ontleden:
We hebben de gehele structuur met enkele grote lijnen willen schetsen, om duidelijk te doen uitkomen, dat niet alleen qua betekenis, maar ook ‘structureel’ de eerste twee strofen nauw met elkaar verbonden zijn. Vergelijken we nu deze beide, dan doen we voorzichtig te beginnen met de tweede, die immers vrij en onbelast is. Van welk standpunt uit heeft de dichter hier geschreven? Mij dunkt, dat hier wel in zeer sterke mate leeft de sympathie voor de vader. Want niet alleen spreekt de formulering ‘het puick van uwen aartschen schat’ van medeleven, maar ook geldt het hier een offer. En dat dit offer, blijkens de aansporing in de bep. van gesteldheid, ‘welgetroost en bly’ moet geschieden, suggereert een zekere neiging tot overreding bij de schrijver. Bovendien is het epitheton allerbesten in dit verband meer dan ‘ornans’, daar toch de aardse verhouding vader-zoon uitgangspunt is. Stellen we ons, op grond van deze gegevens, de emotionele (!) verhouding vader-zoon-God voor, dan lijkt het alleszins aannemelijk, dat Vondel de vader tracht te overreden, met opgewekt gemoed zijn zoon te offeren aan God. Bezien we nu de verhouding van strofe 1 en 2 vanuit een stilistisch standpunt:
Stilistisch is er dus een wel heel duidelijke gelijkvormigheid tussen deze beide kwatrijnen, hetgeen bevestigd wordt door de gebondenheid in structuur der andere strofen. Als we nu de betekeniswaarde van de eerste strofe en in het bijzonder die van de derde versregel bezien, dan lijkt het ons niet voor de hand liggend, immers voor de schrijver te weinig helder en ‘gericht’ gedacht, hier het gewone structuurtype van de Nederlandse zin te veronderstellen. Waar dus in strofe 2 de vader agens is, de zoon object en God indirect object, daar menen we eenzelfde structuur te moeten veronderstellen voor de eerste strofe, zowel op logische-betekenis-basis, als op grond van het stringente stilistische parallellisme. Dus: beny uw soon niet aan den hemel. Met Van HaeringenGa naar voetnoot1) menen we dat in versregel 3 wordt afgeweken van het normale zinsschema: en zou niet juist het werkelijke offer de deernis rechtvaardigen die spreekt uit het slotwoord: tegenspoedt? Den Haag. F.G. Droste. |
|