De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
MisverstandenOnder de titel ‘Een boodschap of.... een gevaar?’Ga naar voetnoot1) oefent Th. Vindevogel kritiek op de tweede druk van mijn ‘Beknopte Nederlandse spraakkunst’. Het is niet aan mij, hier een oordeel betreffende zijn kritiek te formuleren. Toen ik het artikel van mijn opponent las, is mij echter gebleken, dat de formuleringen in mijn boek hem tot enkele misverstanden aanleiding hebben gegeven. Dat is niet alleen teleurstellend voor mij, maar het moet mij bovendien doen vrezen, dat ik ook bij andere lezers misverstanden wekken zal. Dit laatste nu zou ik graag voorkomen en men houde mij daarom deze regels ten goede. De misverstanden die ik bedoel, hebben enerzijds betrekking op mijn terminologie, anderzijds op het principe waarvan ik uitga. Naar aanleiding van de term ‘eerste stuk van de verbinding’, bijvoorbeeld het in het regent, stelt mijn opponent de vraag: ‘N.B. Hoe hebben we het dan in de vraag: Regenthet?’ Wel, daarin is het tweede stuk. Mijn opponent heeft in eerste waarschijnlijk iets van een rangorde gezocht, terwijl ik slechts een telling van links naar rechts bedoeld heb: het eerste stuk is het stuk dat vooraan staat, het tweede stuk is het stuk dat achteraan staat. Zowel het als regent kunnen dus eerste stuk van de verbinding zijn. Om een iets meer zeggende term te krijgen heb ik verder zulke eerste stukken als het ‘persoonbepalend stuk’ genoemd. Ik had ook regent wel zo kunnen noemen, maar natuurlijk niet een tweede stuk als is ziek in mijn buurman is ziek, want dan zou ik in conflict komen met ziek. Met ‘persoonbepalend’ heb ik een vrij willekeurige keus gedaan. Ik had ook wel ‘getalbepalend’ of ‘persoon- en getalbepalend’ kunnen kiezen. Het woorddeel bepalend heeft daarin dezelfde betekenis als in het woord tijdbepalend, wanneer men dat zou gebruiken in ‘tijdbepalend stuk’ als uitleggende omschrijving van het zinsdeel op de zevende dag in een zin als: Op de zevende dag bereikten ze hun doel. Ik bedoel dus met ‘persoonbepalend stuk’ niet, dat het een bepaling bij of van een ander stuk van de zin is, en ook niet, dat een ander stuk van de zin erdoor bepaald of beïnvloed wordt. Mijn opponent heeft de bedoeling van de term persoonbepalend stuk dus niet begrepen, als hij schrijft: ‘de vorm van de persoonsvorm is er afhankelijk van, dus ondergeschikt’. Dit misverstand zou misschien niet zijn ontstaan, als ik persoon- (eventueel: getal-) aanwijzend stuk als term gekozen had. Ook deze term is niet ideaal en in structureel opzicht zou de term ‘het ene stuk van de verbinding’, waarin men zich over de inhoud ervan niet uitspreekt, nog het best voldoen. Een ernstig misverstand is bij mijn opponent ook ontstaan over de vraag in hoeverre ik de betekenis in mijn beschrijving mee laat spelen. Welnu, woorden kunnen slechts met elkaar een woordgroep of een zin vormen, als hun betekenissen zich op elkaar laten betrekken. Wie de woorden Tafel, stoel op precies dezelfde wijze als Vrijheid, blijheid verbindt en intoneert, krijgt daarmee nog geen zin, want de betekenissen van de betekenaars tafel en stoel laten zich op deze wijze niet tot een betekenisgeheel verbinden. De betekenis speelt dus impliciet altijd een rol, maar dat wil nog niet zeggen, dat de betekenis altijd expliciet in de beschrijving van een woordgroep- of zinspatroon moet worden opgenomen. | |
[pagina 37]
| |
Bij mijn beschrijving van woordgroep- en zinspatronen bedien ik me van de termen aanvulling, bepaling en verbinding. De eerste is de compacte Nederlandse weergave van semantisch complement en de betekenis speelt hier dus ook expliciet een zekere rol. Een aanvulling is namelijk een zinsdeel dat men op grond van de betekenis van de persoonsvorm kan verwachten. Daarom behoeft de betekenis van alle aanvullingen nog niet op dezelfde wijze omschreven te kunnen worden! Vergelijk: Ik maak een vlieger - Ik hoor een vliegmachine - Ik ga naar huis - Ik verlang naar zonneschijn. Als men de betekenis van het semantisch complement in deze zinnen zou willen omschrijven, zou men misschien kunnen zeggen: in het eerste voorbeeld geeft het te kennen wat er ontstaat door het proces van maken, in het tweede datgene waardoor het proces zich voordoet, in het derde datgene waarop het proces gericht is, in het vierde datgene waardoor het proces zich voordoet. Voor de bouw van de zin doet het er niet toe op welke wijze de betekenis van de aanvulling bij die van de persoonsvorm past: het semantisch complement staat, onder voor het overige gelijke omstandigheden, op dezelfde plaats (hier: aan het eind) in het zinspatroon. Vergelijk: Ik maak vandaag een vlieger - Ik hoor vandaag een vliegmachine - Ik ga vandaag naar huis - Ik verlang vandaag naar zonneschijn. Voor een ander soort van zinsdelen, zoals vandaag in de voorbeelden, gebruik ik een oude term, namelijk bepaling. Bepalingen zijn toevoegingen die men op grond van de betekenis van datgene waaraan ze toegevoegd zijn, niet automatisch kan verwachten. Natuurlijk moeten de betekenissen van het bepalende stuk en van het bepaalde stuk wel met elkaar verenigd kunnen worden, maar expliciet spelen die betekenissen in de karakterisering van het zins- of groepsdeel in de structuur (het patroon), d.w.z. als een op een bepaalde plaats opgenomen bepaling, een heel bescheiden rol. Toch niet: helemaal geen rol, want bepaling betekent o.a. een stuk dat niet het semantisch complement is. Zowel bij het begrijpen van een taaluiting als bij het beschrijven van de bouw ervan gaat het in wezen om de relaties van de delen van een woordgroep of zin tot elkaar en de plaats van die delen in het geheel. Voor het benoemen van die relaties gebruik ik dus de termen verbinding, aanvulling en bepaling. De laatste is niet nieuw. Ook van de voorlaatste, die een ‘verdichtende’ vertaling van semantisch complement is, ben ik de uitvinder niet. Met meer recht kan ik patent vragen op de term verbinding en daarom wil ik (nog eens) verklaren, dat ik daaronder versta: de samenvoeging van taalgegevens tot één taaluiting (uitdrukking) op een zodanige wijze, dat het ene noch een bepaling, noch een aanvulling bij het andere is. Haarlem. B. van den Berg. |
|