De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52
(1959)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Een denkfout van professor Pos?In het artikel over de taalbeschouwing van dr. R.J. Dam, N.Tg. 51 [1958], 207-214, wordt een passage aangehaald uit een brief van H.J. Pos aan dr. B.A. van Proosdij, waarin Pos biografische gegevens verstrekt over de classicus R.J. Dam, die door de Duitsers in april 1945 is gefusilleerd. Wie de moeite neemt de hele brief te lezen, weet niet, wat hij meer moet bewonderen: de snelheid waarmede op de vraag van Van Proosdij is geantwoord of de feitenkennis die Pos vrijwel feilloos ter beschikking stond. Ik zal enige regels uit de brief aanhalen, omdat zij van belang zijn voor een onopgelost probleempje. Pos schrijft: ‘In 1924 werd ik hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Dam schreef me, dat hij mij gelukwenste, maar dat hij, mijn denkbeelden kennend, er zeker van was, dat wij in botsing zouden geraken. Dit werd bewaarheid in 1926, toen Dam me kwam spreken over een dissertatie, waarin hij dacht positie te nemen tegenover de nieuwere taalwetenschap, maar inzonderheid tegenover ‘haar satanische strekking sedert 1816’. Enige maanden later zond hij me een eerste stuk toe. Het was felgeladen: Van Ginneken heette daar ‘een zoetfluitende vogelaar’, van hem werd met R.I.P. afscheid genomen (hij heeft nog twintig jaar daarna geleefd). Ik eiste: methode, discipline, indeling in de theorieën van de grote beoefenaars der linguistiek; Dam stelde voorop: de antithese, de kennis uit de Openbaring.’Ga naar voetnoot1) De schrijver van het artikel in de Nieuwe Taalgids weet geen weg met het jaartal 1816. ‘De Kampense classici dr. J. Bosch en dr. H.M. Mulder, tot wie wij ons om opheldering wendden, konden zich niet herinneren bij de bestudering van het werk van wijlen dr. Dam enige opmerking omtrent dit jaartal of iets wat daarmede samenhangt, te hebben ontmoet,’ schrijft hij. Dr. Mulder vraagt, of er 1806 gelezen zou moeten worden. Op deze - onjuist gebleken gissing - volgen enige andere gissingen. Men denkt aan een Nederlands woordenboek van Weiland en aan een verhandeling over de nederduitse spelling van Siegenbeek, beide verschenen in 1806. Uit de regels van Pos kan m.i. nauwelijks worden afgeleid, dat de classicus Dam bij de voorbereiding van zijn dissertatie, waarin hij positie wil nemen tegenover de nieuwere taalwetenschap, zou spreken van een satanische strekking op dit uitgebreide terrein sedert een publicatie van Weiland of Siegenbeek. Dam heeft het jaartal juist gemarkeerd en denkt aan Bopp's boek ‘Über das Conjugationssystem der Sanskritsprache in Vergleichung mit jenem der griechischen, lateinischen, persischen und germanischen Sprache’, dat in dat jaar in Frankfurt am Main verscheen. Ik geloof, dat het niet nodig is hier de betekenis van dit werk van Bopp voor de indogermanistiek uiteen te zetten en evenmin die van de ontwikkeling van de indogermanistiek voor de algemene taalwetenschap. De betekenis van dit boek van 1816 wordt in ieder overzicht van de geschiedenis van de indogermanistiek behandeld. Juist om het conflict Dam versus Pos wil ik toch enige regels aanhalen uit een dissertatie, die in 1951 aan de Vrije Universiteit werd verdedigd: ‘Bopp, de inaugurator der Vergelijkende Taalwetenschap, niet de eerste talenvergelijker en zelfs niet de eerste methodische talenvergelijker - dit laatste waren Lambert ten Kate (1674-1731) en Rasmus Rask (1787-1832) vóór hem reeds geweest -, doch wel de grondlegger van het imposante gebouw van de Linguistiek, zo- | |
[pagina 23]
| |
als wij haar thans kennen, - Bopp behoort tot de negentiende eeuw. Hij heeft door zijn methode een stempel gezet op de hele taalwetenschap van zijn tijd en nadien.’Ga naar voetnoot1) Van een denkfout van professor Pos - een gissing van dr. Mulder - kan hier bepaald geen sprake zijn. Als ik een conclusie zou willen trekken, zou het deze zijn: Laten wij op onze hoede zijn met conjecturen. Zij leiden zo dikwijls de aandacht van de tekst af! J.B. Drewes |
|