| |
| |
| |
Uit de tijdschriften
De Gids.
Augustus. Karel Meeuwesse geeft in De man in de straat het eerste deel van zijn beschouwingen over Nijhoff, Het uur U, waarin hij aanmerkelijk afwijkt van de conclusies waartoe dr. Lulofs in zijn dissertatie is gekomen. Meeuwesse interpreteert o.m. de voorbijganger met een allesbeheersende nadruk op het Christus-evennaaste-aspect. - S. Vestdijk bespreekt in Kroniek van de Poëzie de bescheiden poëzie van Hoekstra n.a.v. zijn verzamelde gedichten De zandloper.
September. Karel Meeuwesse levert in De straat als symbool het slot van zijn betoog over Nijhoff, Het uur U. De straat representeert, volgens M., de samenleving der uitsluitend gegoede burgers, zulks in tegenstelling tot dr. Lulofs, die in de straat ‘de wereld’ ziet voorgesteld. - Anthonie Donker neemt in Willem Kloos: Spontane, gekweekte en anti-legende, stelling tegen het artikel van Kossmann in De Gids van maart 1958, waarin deze met het karakter van Kloos tevens aantast de diepe indruk die Kloos op zovelen heeft gemaakt. - Vestdijk constateert t.a.v. Herman van den Bergh, Kansen op een wrak, dat in de evolutie van de dichter niets zo opvallend is als zijn overgang van zingen naar spreken.
| |
Het Boek van Nu.
Augustus. P.H. Ritter jr. oppert bezwaren tegen de dissertatie van dr. K.F. Proost, Frans Coenen, en wel o.m. tegen de identificatie van Coenen's persoonlijke zwaarmoedigheid met zijn levenspessimisme, tegen de onvoldoende uitwerking van enkele elementen in zijn leven, terwijl bovendien een kenschetsing van Coenen's stijl en een synthetische beschouwing over de kunstenaar ontbreken.
September. Garmt Stuiveling geeft een Klein essay over het essay. - Raymond Brulez is van mening dat de inleidende beschouwingen van Karel Jonckheere, De Vlaamse Letteren vandaag, in opdracht van de minister van openbaar onderwijs, is uitgegroeid tot een essay van blijvende waarde; zijn Vogels zonder kooi is een verzameling aforismen, merendeels in het Nieuw Vlaams Tijdschrift verschenen.
| |
Maatstaf.
Augustus. W. Gs. Hellinga geeft in Het laatste woord is aan Firapeel aan sommige Reynaert-passages een nieuwe interpretatie.
| |
Roeping.
Juli-Augustus. Deze aflevering is gevuld met bijdragen uitsluitend op het gebied van de klassieke cultuur. In Spelen met Ovidius geeft Anton van Duinkerken een overzicht van de invloed die Ovidius' Amores in de 16e en 17e eeuw heeft uitgeoefend.
September. H. Croonen schrijft over Binnewiertz. - In Nieuw Proza beoordeelt Lambert Tegenbosch gunstig Leo Vroman, Snippers van Leo Vroman; in S. Vinkenoog, Wij helden, dringt zich een ethische zingeving op; in H. Mulisch, De versierde mens, viert de fabuleerlust hoogtij.
| |
De Nieuwe Stem.
Juli-Augustus. In de Poëziekroniek bespreekt Anthonie Donker, A. Roland Holst, In gevaar als ‘nog maar een binnenwaarts mompelen, met in het rijm de terloopse herinnering aan het dichtspel’. - Willem Brand, Spoorzoekend naar een woord, heeft in deze bundel getuigenis afgelegd van het feit dat de dichter het woord nooit weet te achterhalen.
| |
| |
| |
Streven.
Augustus-September. Th. Govaart parafraseert Gerrit Achterberg, Spel van de wilde jacht.
Oktober. Th. Govaart geeft zijn Gedachten over de hedendaagse katholieke roman weer. - In De Française van G. Walschap ziet B.F. van Vlierden een doorbreken van de tot het Diesseits beperkte levensvisie van de auteur en een terugkeer tot geestelijke waarden.
| |
Ontmoeting.
September. Ad den Besten stelt de moderne poëzie de eis dat zij zich bezig houdt met de mens. Hij staat dientengevolge met grote reserve tegenover de woordgrapjes waaraan de moderne dichters zich nogal eens te buiten gaan.
| |
Het Boek.
Derde reeks, deel XXXIII. P.J. Vinken wijst Pieter Bruegel's Nestrover aan als een voorstelling van de onvermijdelijke dood.
| |
Nova et Vetera. Nr. 4.
J. Noë S.J. geeft een overzicht van de soorten romans die in de 19e en 20 eeuw geschreven zijn. - Op zijn vraag Is het ritme constitutief voor de poëzie? geeft Th.M. Bornauw ontkennend antwoord. De bepaling van poëtisch ritme dient herzien te worden, het beeld krijgt bij de Experimentelen het sterkste accent.
| |
Driemaandelijkse Bladen.
X, Afl. 3. O. Postma geeft in Enkele opmerkingen Groninger plaatsnamen betreffende aannemelijke verklaringen van de toponiemen Dinge(n), Hander, Hornhuizen en Douwen. - E. Schutte (of liever Mej. E. Schutte: toevallig is uit een vermelding in het hierna genoemde opstel van Naarding op te maken dat E. Schutte een vrouwelijke auteur is; zie de voetnoten op blz. 228 en 229 van NTg. XLVIII!), terugkomend op een artikel van D.P. Blok met Nogmaals enken, ziet bij de enken grasbegroeiing als oudste stadium, later ten dele gebruik als hooiland, waardoor grond vrij kwam voor landbouw. - J. van Delden behandelt de woorden Slegel, sleie en klophoamer.- J. Naarding handhaaft tegen J. de Vries de door O. Postma gegeven verklaring van Ees(t) - Ies(t) als = ndl. aas. - G.B. van Delden brengt in Mooderspraok en textiel, geschreven in twents dialect, verscheiden zegswijzen en gebruiken die op spinnen en weven betrekking hebben, in verband te pas. - Op de vraag Illyrische namen in Drente en Overijsel? antwoordt wijlen M. Schönfeld, contra J.A. Huisman, beslist ontkennend. - D. Philips publiceert in De reis van Evert van Schayck door Overijsel een beschrijving, daterend van 1559, van de ‘goederen ende landen gheleghen Overyssel buyten Swol’, die toebehoorden aan het kapittel ter Horst bij Rhenen. - Kleine bijdragen van Tj.W.R. de Haan (Riemkes II), E.J.H. Scholten (Sprökke, zegswiezen en kuierkeunskes) en J. Naarding (Anwordsel).
| |
Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam.
1958, Afl. 2-4. H. Draye geeft onder de titel Naamkunde als universitair studievak een beschrijving van de wijze waarop licentieverhandelingen en dissertaties dienstbaar worden gemaakt aan het inzamelen en ordenen van toponymisch materiaal te Leuven, met een ‘lijst van de toponymische monografieën tot en met juni 1958’, van de ‘gewestelijke repertoria’ en van de ‘speciale verhandelingen’. - Jan de Vries behandelt De betekenis van enkele grondwoorden van plaatsnamen, te weten Lo en Laar; Breugel, Briel, Brul; en Weide en consorten, met vooral in de laatste paragraaf etymologieën van wel verre strekking. - K. Roelandts schrijft over Expres- | |
| |
sieve naam- en woordvorming, en stelt daarvoor Een teorie en een program van onderzoek op. - Wijlen M. Schönfeld wijdt een artkel aan namen Van zandbanken en eilandjes. - J. Helsen meent dat Het woord wolf in plaatsnamen, dat dikwijls voorkomt in grensgebieden, verband houdt met een benaming voor de ‘vogelvrije’, die zich ophield in eenzame, woeste plaatsen. - Kaartmakers zijn ook mensen; dat doet S.J. Fockema Andreae uitkomen aan het werk van de 17e-eeuwse kartograaf Floris Balthasars, die enerzijds de volkstaalvormen hun plaats gunt, anderzijds de ambtelijke controle op zijn naamgeving eerbiedigt. - J.A. Huisman drukt een congresvoordracht af over Etymologisering van Germaanse heiligennamen als legenden- en cultusvormende factor, met interessante voorbeelden. - Arm. Boileau bespreekt enige Toponiemen uit het Noordoosten van de provincie Luik, namelijk Plaatsnamen met het suffix - eturn, Brackvenn, Oude wegnamen en Taalgrenstoponiemen samengesteld met -heem O. Leys vervolgt zijn alfabetisch overzicht, met bespreking, van De bij- en beroepsnamen van Germaanse oorsprong in de Westvlaamse oorkonden
tot 1225, van hallinc tot cnoop. - Wijlen M. Schönfeld waardeert het, dat Etymologisch Woordenboek en Naamkunde samengaan in het populaire etymologisch woordenboek van Jan de Vries, waarbij hij enige opmerkingen maakt en wensen uit voor een volgende druk. - D.P. Blok geeft over De Nederlandse werf- (warf-, wurf-) namen wat hij noemt Een oriëntering; de grondbetekenis ‘hoogte’, nog in veel namen te herkennen, heeft zich in goed af te grenzen gebieden ontwikkeld tot ‘boerenerf’, in de kuststreek tot ‘helling, scheepswerf’ e.d., en in Friesland tot ‘vergaderplaats’. - D.P. Blok geeft ook de tekst van De 7e Vragenlijst van de Naamkunde-Commissie.
| |
Museum.
September. Th. Weevers beoordeelt M. Hanot, De Beginselen van Albert Verweys Literaire Kritiek. Hij erkent, dat het boek voortreffelijk inleidt tot het kritisch proza, maar betreurt o.m. dat de evolutie van Verwey's kritisch denken niet duidelijk wordt. J.C. Brandt Corstius beoordeelt twee nieuwe delen in de reeks ‘Zwolse drukken en herdrukken’, nl. H.J. Polak: Tweeërlei letterkundige kritiek; Potgieter en Huet, ingeleid en geannoteerd door G. Knuvelder en Keur uit het ongebundelde werk van W.C.G. Byvanck, verzorgd door J.J. Oversteegen. Van Polak had hij liever een ander essay herdrukt gezien, bv. ‘Seneca Tragicus’. Het laatstgenoemde boek heeft hem niet kunnen overtuigen, dat Byvanck's werk aan de vergetelheid ontrukt dient te worden.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift.
12de jrg. (1958), no. 5. In de rubriek Zoek de mens bespreekt A(chilles) M(ussche) onder de titel De authentieke Jacques Perk met veel waardering de uitgave van Perk's gedichten en van zijn biografie door G. Stuiveling.
| |
De Vlaamse Gids.
Augustus. H.M.J. van Galen verklaart in Gezelle en het dichterschap ‘hoe belangrijk echter het woordkunstenaarschap ook geweest moge zijn, alleen het priesterschap raakte zijn diepste wezen.’ - Karel de Clerck behandelt de verwaarloosde Abraham van Collem.
September. Walter Gobbers is van mening dat Gerard Walschap in zijn wijze van werken beïnvloed is door Eduard Engels, Die Weltliteratuur, waarin deze slechts enkele werken een ‘eeuwigheidswaarde’ toekent op grond van karakteristica die in W.'s werk terug te vinden zijn. - M. Rutten bespreekt het dichtwerk van Hans Andreus.
| |
| |
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Juli-Augustus. Filip de Pillecijn, Over mijn werk, is de tekst van een lezing door de auteur gehouden. - In de Kroniek van de Middelnederlandse Letterkunde bespreekt wijlen J. van Mierlo Sente Servas van Henric van Veldeke, kritisch herausgegeben von Theodor Frings und Gabriele Schieb; Walewein door G.A. van Es; De Middelnederlandse Boerden door C. Kruyskamp; Liederen van Mechtildis van Lom en andere Annunciaten, voorafgegaan door de Transcedronkroniek van Barbara van Put, ingel. en van aant. voorz. door N. Wijngaards; P. Maximilianus, Middelnederlandse vertalingen van het Stabat Mater; L.C. Michels, Filologische opstellen, Deel I: Stoffen uit de Middeleeuwen; Jan van der Noot, Lofsang van Braband, Hymne de Braband, in facsimile uitgave, met inl. en aant. van C.A. Zaalberg; Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde (1e dl., 2e dr.); J. Deschamps, De Limburgse Aiol-fragmenten (in ‘Ons geestelijk erf’); Rob. Lievens over de mystica Alyt Bake en haar Boexken vander Passien ons Heren; de studies van J.J. Mak over Het Boec der Wraken. - In de Noordnederlandse Letteren bespreekt Lambert Tegenbosch o.a. de poëzie van Leo Vroman. - A. van Duinkerken schrijft een In memoriam, prof. dr. van Mierlo S.J. -
September. Andries Poppe schrijft over Actuele Vlaamse Taalproblemen. - J.L. Pauwels bespreekt Spelling en Spellingwijziging aan de hand van dr. I. van der Velde, De tragedie der werkwoordsvormen en frater P. Rombouts' brochure, Naar een betere spelling. N.a.v. de wijzigingen door deze laatste voorgesteld merkt P. op ‘dat dit eenvoudig (nog) niet kan!’.
| |
Taalonderwijs.
II, Afl. 3 (September). G. Aertsens wil bij het voortgezet onderwijs aan de Literatuurgeschiedenis in de Moedertaal maar een bescheiden plaats geven: het literatuuronderwijs moet zich op lectuur baseren. - F. van Passel acht, op grond van de povere resultaten van de proef, genomen in 1957 met 48 toegelatenen tot de Koninklijke Militaire School te Brussel, Het onderwijs in het Nederlands als tweede taal te weinig praktisch in de hogere cyclus.
| |
Nu Nog.
Nr. 4 (Juli). In een kort verslag van Het Nederlands Taalkongres, op 7, 8 en 9 juni 1958 op de Wereldtentoonstelling in Brussel, wordt aangekondigd dat de daar gehouden voordrachten bij voldoende belangstelling in druk zullen verschijnen. - M.P. is Op bezoek bij onze dokter geweest en heeft met hem gepraat over nederlandse geneeskundige termen. - Op verzoek van een lezer tracht J. Verhasselt de voornaamste Verschillen in het Taalgebruik tussen Noord en Zuid samen te vatten. - ‘Jaap de Zwijger’ geeft nieuwe waarnemingen van De drie Japen over taalgebruik; hij vernederlandst daarin de brusselse ‘Expo’ tot ‘Tento’. - Verder de rubrieken Brievenbus en Afwijkingen van het Algemeen Beschaafd, en zakelijke mededelingen.
Nr. 5 (September). Dat de strijd voor Beschaafde Omgangstaal...in 1876 al gevoerd werd, blijkt uit een afgedrukte instructie van dat jaar voor de gemeentescholen in Antwerpen. - J. Verhasselt beantwoordt de vraag Zijn de Vlamingen puristen? niet onverdeeld bevestigend; onder Mode en Taal behandelt hij termen van naaien en knippen. - Verder een Allerlei van J. Dejaeger-Wolff, enige opmerkingen van ‘Jaap de Zwijger’, een bespreking van P. Linthorst en G. Leerkamp, De zuivere uitspraak van het Nederlands 2 door J. Leenen, en de bij de vorige aflevering vermelde rubrieken.
| |
| |
| |
Wetenschappelijke Tijdingen.
September. Het nummer bevat o.a. een In Memoriam prof. dr. J. van Mierlo, s. j.
| |
Standpunte.
Jrg. XII, nr. 2 (Maart/April 1958). J. Greshoff publiceert Eenige persoonlijke herinneringen aan A. Roland Holst op zijn zeventigste verjaardag, 23 mei 1958. - T.T. Cloete schrijft over Van Wyk Louw en Baudelaire oor die teennatuurlike en vestigt de aandacht op talrijke parallelle uitspraken van beide dichters. Al wil schrijver ‘nie voorgee dat hulle in onmiddellike literêr-kousale verband met mekaar gelees moet word nie’, hij meent toch wel dat ze wijzen op ‘'n diepe geesverwantskap’. - In de rubriek Kronieke bespreekt R. Antonissen onder de titel Mode, maatbegin, wansmaak A.J.J. Visser's eerste dichtbundel ‘Kaleidoskoop’ (‘die groot gros’ is ‘modeverskynsel’), G. Louw's ‘Die Trekpad’, A. Small's ‘Verse van die Liefde’, en G.A. Watermeyer's ‘Die Republiek van Duisend Jaar’ (‘'n oorvloedshoring van platitudes’).
| |
Etudes Germaniques.
XIII, Afl. 3 (Juli-September). In de rubriek ‘Bibliographie critique’ korte aankondigingen van Anthonie Donker, Nijhoff, de levensreiziger2 en Jan van Nijlen, Herinneringen aan E. du Perron door P. Brachin. - Een beknopte herdenking van J. van Mierlo (1878-1958) door A.v.L(oey).
| |
Modern Language Review.
LII, Afl. 4. Deze aflevering, verschenen in oktober 1957, bevat een artikel van W.A.P. Smit over The Emblematic Aspect of Vondel's Tragedies as the Key to their Interpretation; de auteur beperkt zich tot de periode 1640-1660, waarin z.i. de emblematische trek in Vondels treurspelen het duidelijkst uitkomt, en beschouwt achtereenvolgens uit dat oogpunt Elektra, Gebroeders, Joseph in Dothan, Joseph in Egypten en Lucifer.
|
|