De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het temporele stelsel in het moderne NederlandsInleidingHet lijkt ons noodzakelijk verantwoording van de methode af te leggen, alvorens het temporele stelsel der verba af te bakenen; temeer daar de visie op het tempus in sterke mate afhankelijk is van het uitgangspunt, en de huidige indeling wel zeer sterk de sporen draagt van haar basis. In de eerste plaats dienen we het tempus te benaderen als zuiver linguistisch fenomeen: uitgangspunt is dus steeds weer de verbaal gerealiseerde vorm, zonodig in zijn natuurlijke omgeving van de zin. (Heden, verleden, toekomst vormen in eerste instantie niet het of een indelingsprincipe). We gaan dus in zoverre akkoord met de structurele methode dat we ons baseren op de vormverschijnselen, al menen we niet bij de vorm te mogen blijven staan. Het lijkt in dit verband terzake doend een van de gevaarlijke kanten van het structuralisme te signaleren: voor syntactische relaties voldoet het systeem van linguistische vormcategorieën: de categorie is echter geen louter formele eenheid, doch voegt een aantal gelijk gerichte verschijnselen samen, die als zodanig bepaalde functionele kwaliteiten bezitten, terwijl iedere ‘notie’ in deze categorie ook weer een eigen, n.l. semantische, functionaliteit bezit. Eventueel zouden we met Verburg tegenover de ipsofunctionaliteit van de taal als gesloten stelsel, hier kunnen spreken van de subfunctionaliteit van de categorie; op deze wijze bouwen de subfunctionele (categoriale) leden een structuur op: het structurele stelsel uit de ‘langue’ wordt zodanig een werkzaam stelselGa naar voetnoot1). In dit verband kunnen we de verhale structuur als volgt typeren: het predicaat in zijn relatie tot subject, object en andere zinsdelen is beschrijfbaar in uitsluitend structurele termen; het tempus is echter een functionaliteit van deze categorie, waarbij de eigen semantische waarde van iedere ‘notie’ (i.c. verbum) medebepalend is voor die functionaliteitGa naar voetnoot2). Vooruitlopend op een nadere beschouwing moeten we hier reeds ons voornaamste bezwaar signaleren tegen het indelingssysteem van Paardekooper: hij typeert op zuiver formele gronden het tempus, daarbij iedere semantische functionaliteit bewust vermijdend. In feite verwerkt hij dus alleen paradigmatische gegevens en alleen aan de persoonsvorm kent hij zodoende temporele waarden toe. Wanneer hij in het perifrastische tempus alleen de persoonsvorm als formeel onderscheiden categorie aanvaardt, is dit dan ook met voorbijzien van de functionele waarde. Verderop moge echter blijken dat enerzijds heb gelopen geen presensvorm is, terwijl had gelopen niet zonder meer getypeerd kan worden als preteritale vorm. Te duidelijk spreekt hier de relatie verbum finitum - participium, waarbij beide delen in wisselwerking relevant zijn voor aanduiding van het temporele; anderzijds is er ook de noodzaak, de zin te betrekken in de interpretatie van zijn constituerende ledenGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huidige situatieDe traditionele indeling van de tempora van het werkwoord in onze gangbare grammatica berust op Latijnse basis. In hoeverre dit laatste stelsel berust op taal -, in hoeverre op begripsfeiten doet hier niet ter zake: zeker is het dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beide systemen veelal kunnen en ook moeten samenvallen. De overplanting van een niet-Nederlands systeem met een zo duidelijk afwijkend karakter (zowel paradigmatisch alsook, tengevolge hiervan, semantisch-functioneel) op onze taal, brengt met zich mee dat gewerkt wordt met begripscategorieën waaraan linguistische data ondergeschikt gemaakt zijn. In het zo ontstane, primair logische stelsel nu, wordt een achttal momenten onderscheiden; hiervan corresponderen zeven direct met logische ‘standpunten’ in de tijd. Voorzover verbale vormen de momenten - in - de - tijd niet dekken, hebben we volgens deze lezing perifrastische vormen ingevoegd, ook als deze niet in de eerste plaats een temporele functionaliteit bezitten! Met name de nog te bespreken vormen als: zal, zou lopen, zal, zou gelopen hebben geven dit stelsel daardoor een niet-Nederlandse signatuur. Ter vermijding van verwarring nu, stellen we ons voor een onderscheid aan te brengen tussen de filosofische notie tijd en de linguistische tempus, zonder daarbij een definitieve breuk tussen beide te willen suggereren. We dienen echter consequent in de taal ons uitgangspunt te zoeken, waarbij we dus alleen van tempus spreken voorzover een linguistische vorm aanwijsbaar functioneel is, binnen het grammaticale systeem, ter aanduiding van een bepaalde tijd. Pogingen om de bestaande indeling kritisch te onderzoeken en enige orde te brengen in de veelheid van verbale vormen werden reeds enkele malen ondernomen, met name door Van Ginneken en Paardekooper. Het psychologische principe van waaruit de eerste schrijver werkt, brengt vele voordelen met zich mee: in de eerste plaats weet hij vele subtiele onderscheidingen aan te brengen, waarbij o.m. opvalt dat hij het perfectum niet langer behandeld wil zien als presentiale, doch als preteritale vorm. Anderzijds evenwel blijft hij de wijsgerige notie als indelingsprincipe handhaven, zij het dan in zoverre als deze geadapteerd is aan ons eigen ‘zieleleven’ (een bedachte vorm als ‘Het zal aanstonds vier uren slaan’ voor een reële verwachting wijst daar duidelijk op)Ga naar voetnoot1). Onze bezwaren tegen Paardekooper wegen echter evenzeer zwaar: bovengenoemde, zuiver formele onderscheiding sluit iedere relatie tempus - tijd uit, althans in zoverre, als deze relatie niet erkend wordt als relevant voor de temporele indeling. Een groepering waarbij kwam en had gedaan samenvallen, als tweede hoofdvorm, tegenover de eerste hoofdvormen komt en heeft gedaan, schijnt tenminste de tijdsaanduidende waarde van het tempus in eerste instantie buiten te sluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De logische tijdsordeIn het begrip tijd kan men een drietal fasen onderscheiden, en wel (a) het nu-zijnde, (b) het voorbije, (c) het komende. Gebaseerd op elk dezer fasen nu, kan men een drietal beschouwingswijzen onderscheiden, waarbij dus het uitgangspunt die gegeven fase is en het ‘bedoelde begrip’ in een der beide andere fasen, dan wel in die fase zelf opgesloten ligt. (B.v. b gezien vanuit a, a gezien vanuit a). Logisch gezien krijgen we daardoor binnen het begrip tijd een negental momenten die staan voor een al dan niet begrensde periode; traditioneel gezien krijgen we hierbij het volgende schema: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit schema heeft men getracht tempora van het werkwoord in te passen en wel zo, dat iedere tijdsfase gedekt werd door een ‘eigen’ verbale vorm. Een dergelijke correspondentie schijnt des te gemakkelijker, daar we verplicht zijn de (logische) tijdsfasen verbaal weer te geven. Uiteraard zijn er bij de correspondenderende schema's ook hier varianten: Jespersen met name heeft betoogd dat er slechts van zeven ‘tenses’ gesproken kan worden, hetgeen bij een bovenstaande indeling duidelijk is: beide ‘doelbegrippen’ van het nu-zijnde zijn basis voor de opbouw van de fasen van het voorbije en het komendeGa naar voetnoot1). Stellen we nu, overeenkomstig het tijdsschema, het traditionele temporele schema op, dan krijgen we daarin (met een differentiëring in de hoofdmomenten van de nu-categorie en de verleden-categorie) de volgende vormen: liep - loop - zal lopen had gelopen - heb gelopen - zou gelopen hebben zou lopen - (zal lopen) - zal gelopen hebben ofwel, simpliciter:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analyse van de verbale vormen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sub 1.Als criterium voor de primair temporele waarde van de verbale vorm(en) hebben we aangenomen het zelfstandig optreden in de hoofdzin. We menen nl. dat de bijzin geen objectief materiaal geeft voor een temporele qualificatie: overwegend is hierin nl. de innerlijke relatie tot de hoofdzin, waarbij het tempus dus ook afgestemd is op het tempus van die hoofdzin. In: ‘Ik zei dat ik al gegeten had’, is gegeten had niet de reële tempusvorm voor het tijdsbeeld (dat uiteraard objectief, immers gelocaliseerd is), maar in eerste instantie geeft het verbale syntagma hier een zekere afstand t.o.v. het temporele moment zei (zie verder sub 4.). In wat wij nu noemen de presensvorm, heeft Van Ginneken een negental momenten onderscheiden van semantische waarde, variërend van momentane waarneming tot abstractie. Wij menen te kunnen volstaan met een ruimere, functionele typering: in de semantische relatie tot de tijd overheerst het nu. Het zgn. presens historicum, bij Van Ginneken als tiende moment aangeduid, moeten we als niet-taalkundig afwijzenGa naar voetnoot1). In feite wordt hier immers niet een verleden gebeuren aangeduid met een presenvorm, maar het verleden wordt - in de tijd - als zeer actueel voorgesteld, als nu beleefd dus. Voor dit extralinguistische nu-gebeuren past normaal de presensvorm. Of anders gezegd: de totale situatie wordt in het nu gelocaliseerd en dus met een ‘nu-’tempus omschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sub 2 en 3.Voordat we zullen trachten de verhouding der preteritale tempora te bepalen, dienen we de vormen te beschouwen, die veelal als ‘modaal’ getypeerd worden. De functionale waarde van verbale vormen als ‘Ik hield het maar voor mezelf als ik jou was’ is in eerste instantie niet temporeel. Formeel evenwel zijn ze preteritaal, en er schijnt dan ook geen noodzaak ze apart te behandelen: de omschrijving van onzekerheid door een preteritale vorm ligt voor de hand (vgl. Van Ginneken) doch in ons stelsel is in de eerste plaats slechts ruimte voor de zuiver temporele functionaliteit. De veiligste werkmethode bij het onderzoek der tempora, althans in dubieuze gevallen, schijnt het onderzoek van de karakteristieke verschillen: veelal immers wordt in de oppositie de betekeniswaarde als ‘tijdgever’ relevant. We vergelijken daartoe de vormen die we zullen blijven noemen: perfectum en imperfectum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beide gebeurtenissen kunnen gelocaliseerd worden in een niet meer recent verleden: in A. wordt daarbij de aandacht gevraagd voor de gebeurtenis zelf, voor de actie van dat moment; in B. daarentegen wordt geen momentopname gegeven doch een totaal beeld, waarbij het gehele verloop van de actie + de eindfase omschreven zijn. Impliceert dit nu, dat we inderdaad de perfectische vorm moeten zien als een presentiale, dus naar de gewone omschrijving als: het resultaat in het heden van een handeling in het verleden?Ga naar voetnoot1) Een dergelijke opvatting wordt bevestigd door de presensvorm van de persoonsvorm. Een volgend voorbeeld - en we gaan hier uit van de totale situatie - moge bewijzen dat deze definitie ofwel een uitsluitend formele bepaling of een graecisme is. Vraag: ‘Zij waren ook op de receptie, he?’ Antwoord: ‘Nou, ze zijn er nog wel even geweest, maar het was echt een kwestie van seconden.’ Of zelfstandig: ‘Hij is er zelfs nog even geweest toen jij in de kamer stond!’ De bewering dat het perfectum presentisch is wordt hier duidelijk weerlegd door de feiten: we staan voor een vorm die temporeel uitsluitend preteritaal is, zij het dan van een ander karakter dan het imperfectumGa naar voetnoot2). Maar als we beide vormen temporeel qualificeren als preteritaal, dan wordt ook duidelijk, dat het zgn. verhalende perfectum, zoals Overdiep het noemt, kan dienen ter onderscheiding van deze verbale vorm in een imperfectische reeksGa naar voetnoot3). Vragen we ons nu af wat het verschil is tussen perfectum en imperfectum, dan menen we hier te mogen spreken van een verschil in aspect. Het imperfectum actualiseert nl. een moment uit het verleden, waarbij alle aandacht valt op de actie zelf, terwijl het perfectum eveneens een moment uit het verleden actualiseert, maar daarbij de aandacht richt op het voltooid-zijn van die actie in het verleden! Daarbij speelt dus niet het nu-vervuldzijn, doch het toen-vervuldzijn de belangrijkste rol. Wat de term aspect betreft, we zijn ons bewust van het verschil met de zgn. ‘wied’ uit de Slavische talen, maar anderzijds gaat het ook hier om ‘subjektive Anschauungsformen, d.h. es wird in ihnen zum Ausdruck gebracht, wie der Sprecher den Verlauf der Handlung ansieht.’Ga naar voetnoot4). Bezien we nu de formele waarde van het syntagma bij het perfectum, dan blijkt het participium de zwaarste semantische belasting te dragen: temporeel richt het syntagma zich dus in de eerste plaats naar het tweede lid, terwijl het aspect: voltooid primair gerealiseerd is in de presentiale persoonsvorm (al blijft uiteraard de co-activiteit in het syntagma werkzaam). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sub 4.Als criterium voor de primair temporele waarde van de verbale vormen achten we (sub 1) het zelfstandig optreden in de hoofdzin noodzakelijk. Deze zelfstandigheid vraagt hier een nadere verklaring op twee punten: 1. in wat we, parallel aan Van Es' opvattingen over de modale factorenGa naar voetnoot1), zouden kunnen noemen een hoofdzin naar de vorm / bijzin naar de functie, menen we dat het tempus van de hoofdzin niet zelfstandig optreedt. Bezien we b.v. de zin ‘Ik had net de deur geopend, toen hij binnenkwam’, dan blijkt hier de vorm had geopend vooruit te wijzen naar het imperfectum van de bijzin: dit imperf. is reëel functionerend als temporele bepaling, het zogenaamde plusquamperfectum is daarvan afhankelijk, nl. een zekere afstand scheppend, Parallel hieraan loopt de verklaring voor zinnen, waarin de totale situatie van de context bepalend is voor de keuze van secundaire verbale vormen. 2. in sub 2 en 3 wezen we er reeds op, dat de zgn. modale vormen functioneel buiten het temporele stelsel vallen. Dit geldt dus ook voor verbale syntagma's als ‘Ik had het maar gedaan in jouw plaats’; weliswaar treedt het gezegde hier zelfstandig op in de hoofdzin, maar de waarde is niet primair temporeel. Het schijnt ons toe dat deze secundaire vormen niet betrokken mogen worden in een stelsel dat zuiver temporeel gebaseerd is, i.e. waarin de verbale vormen semantische bepalend zijn voor een gegeven, zelfstandig moment in de tijdsorde. De waarde van bovenstaand syntagma wordt bepaald, en wel uitsluitend, door het tempus van de hoofdzin (c.q. de context), en kan dus niet in gelijke mate als de primaire vormen representatief geacht worden voor het in-de-tijd zijnde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sub 5.Ondanks het feit dat al enige malen op reële gronden bezwaar gemaakt is tegen de qualificatie van zullen als hulpverbum van de toekomende tijdGa naar voetnoot2), menen we toch enige opmerkingen te moeten maken, aangezien het uitgangspunt hier anders ligt en via de semantisch functionele methode getracht wordt de tempora af te bakenen. Het hulpverbum zullen wordt nooit (!) gebruikt in een uitsluitend temporele functie. Uiteraard heeft het als zelfstandig verbale vorm of als verbum zelf zijn temporele kenmerken en interne functie (zal-zou), maar als auxiliarium heeft het niet de primair temporele kwaliteit van futurische vorm. In dit opzicht is er een duidelijke verwantschap met de syntactisch en semantisch parallelle (hulp-)verba moeten, mogen, kunnen, willen. Hierbij is de ‘nuancerende’ onzekere waarde primair (tenzij we te doen hebben met een vorm als ‘Je zú;lt komen’ = presentiaal geformuleerde dwang), zoals moge blijken bij enkele vrij willekeurig gekozen voorbeelden: ‘Ik zal hem wel weer verkeerd begrepen hebben.’ ‘Ik moet hem toch gekend hebben.’ ‘Ik mag dan niet gegroet hebben,...’ Vooruitlopend op het verleden aspect, kunnen we zelfs een dergelijke parallel noteren bij: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ik zou dat nooit gedaan hebben in jouw geval.’ ‘Mocht hij zoiets beweren, dan....’ ‘Hij moest weer hardop gedroomd hebben, want...’ Zien we echter af van deze duidelijke overeenkomst en beschouwen we nu uitsluitend zullen in auxiliaire functie. Wanneer Van Ginneken een zin introduceert als ‘Het zal aanstonds vier uren slaan’, dan is dit ofwel een theoretische vorm, of het heeft de tendens van onzekere verwachting. Voor toekomstige feiten echter die voor de spreker als vaststaand gelden, gebruikt deze zeer bepaald niet zullen: ‘We eten vanavond om zes uur’. Daartegenover: ‘We zullen om zes uur eten, dan kun jij je nog op je gemak verkleden’. (De eerste zin omschrijft een vaststaand feit, de tweede is gericht ‘nuancerend’). Men vergelijke verder nog: ‘Lang zal-die leven!’ (door De Vooys genoemd als modale vorm, p. 133); ‘Het zal wel weer in je kamer liggen’; ‘Ik zal me door hem de les laten lezen’, tegenover de feitelijkheden: ‘Daar kom ik van m'n leven niet meer!’; ‘Hij komt beslist niet op die uitvoering’. Vergelijk ook: ‘Jan wordt volgende week tien jaar’; ‘Als alles goed gaat, zal Opa volgende maand zijn 81-ste verjaardag vieren’. We menen hiermee te kunnen volstaan, daar de vormen - die naar believen aangevuld kunnen worden - voor zichzelf spreken: al deze verba zijn prospectief voor de handeling, hebben een teleologische waarde, en zijn als zodanig niet temporeel voor het syntagma, maar incidenteel futurisch. Een andere vraag doet zich nu evenwel op: mogen we, uitgaande van de taalfeiten, aannemen dat de presensvorm de functie van het futurum heeft overgenomen? In de eerste plaats dienen we vast te stellen dat de presensvorm als tempus verbi een semantische functionaliteit bezit, betrokken op een ‘nu-situatie’. Hoewel deze fase vrijwel tijdeloos zijn kan (‘de mens is sterfelijk’), impliceert dit toch wel, dat het ‘nu’ steeds essentieel is in de aangeduide, verder onbegrensde tijdsorde. Een semantische waarde, waarbij het hoofdaccent op het ‘komende’ valt, is dus in strijd met de functionaliteit zoals die zich normaliter manifesteert. Als we nu de zin bezien: ‘Ik kom morgen even bij je langs,’ moeten we dan de waarde van de persoonsvorm identiek stellen met veniam? Het lijkt ons dat we hier eerder te doen hebben met een gelijkgeaarde structuur als het zgn. presens historicum, een stilistische variant, waarbij de totale situatie wordt voorgesteld als actueel, dus een situatie waarin het ‘nu’ weer overheerst. In bovenstaande zin dus wordt het toekomstige aspect van de totale situatie voorgesteld door het adverbium - uiteraard kan hier ook de context als tijdsbepalende factor gelden - en de temporele waarde van het verbum wordt dus uitgeschakeld als actualiteitsgegeven. Via het adverbium wordt derhalve de situatie temporeel gequalificeerd als futurisch en in deze vastgestelde orde kan het verbum fin. een ‘nu’-moment aangeven, of zo men liever wil: indifferent zijn en dus presentiaal van vorm. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sub 6, 7, 8.Hier geldt m.m. hetzelfde als voor zullen. Met name zou + infinitief is typisch gebonden aan de irreële niet-werkelijkheidsituatie; de temporele hoedanigheid (vgl. zal-zou) heeft uitsluitend betrekking op zullen als verbum, dat echter geen zelfstandige semantische functionaliteit bezit - voor het syntagma zou + infinitief geldt dit niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|