De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| ||||||||||
Een achttiende-eeuwse uitgave van Revius.Prof. Smit vermeldt op p. 277 van ‘De Dichter Revius’ de uitgave van ‘Het Hoghe Liedt Salomons. In Nederduytsche Gesangen Ghebracht door Iacobum Revium, Apoc. 21.4 Comt ick sal u tonen de Bruydt des Lams wijf. Tot Deventer, By Sebastiaen Wermbouts, Boecdrucker op den Poot, inde(n) vergulden Bybel. 1621.’ - De ‘Over-Ysselsche Sangen en Dichten’ verschenen in 1630 bij dezelfde uitgever. Andere uitgaven van ‘Het Hoghe Liedt’ vermeldt Smit niet. Enige tijd geleden bladerde ik in een oude verzenbundel: ‘Geestelyke Gezangen, Opgezongen door den Eerw. Godzaligen Heer F. van Houten; En andere Godvrugtige Zangers. Nooyt voor deeze Gedrukt. t' Amsterdam, By Jacobus Conynenberg, Boekverkooper op 't Water in de Lootsman. 1715’. - Dit ‘nooyt voor deeze gedrukt’ zal wel betrekking moeten hebben op de ‘Geestelyke Gezangen’ van Van Houten, of mogelijk op die van de ‘andere Godvrugtige Zangers’ die in de bundel met de initialen I.W., G.S., I.S., I. de O., H.N. en I.D. zijn aangeduid - want op p. 121, vlgg. van de bundel vond ik een achttiende-eeuwse uitgave van Revius' ‘Hoghe Liedt’, van welk gedicht Conynenberg eerlijkheidshalve niet kon beweren dat het nog nooit in druk verschenen was. De titel luidt: ‘Het Hoogelied Salomons, In Nederduytsche Gezangen gebragt door Jacob Revium. Openb. 21. vs. 4 Komt ik zal uw toone de Bruyd, het Wyf des Lams’. De opdracht aan ‘Den... Heere Goswyn van Lawick, Drost ende Gouverneur tot Bredevoort’ ontbreekt, wat er op zou kunnen wijzen dat de uitgever Revius' uitgave van de ‘Ov. S. en D.’ van 1630 gebruikte, waar deze opdracht eveneens ontbreekt. Toch lijkt het mij waarschijnlijker, dat hij de afzonderlijke uitgave van ‘Het Hoghe Liedt’ van 1621 voor zich had, en niet alleen omdat hij aan het slot vermeldt: ‘Dit aldus opgezongen a0 1620’Ga naar voetnootl). - Al is dit jaartal niet geheel juist en al zou men het voor een zetfout voor 1630 kunnen houdenGa naar voetnoot2), toch is m.i. de uitgave van 1621 de grondslag voor deze heruitgave geweest, want de in de tekst van 1630 aangebrachte wijzigingenGa naar voetnoot3) zien wij hier niet; men vergelijke Inleidend sonnet, vs. 11:
IIIe zang, 13:
VIIe zang, 73:
| ||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||
Misschien lieten Revius (1630) en Conynenberg de opdracht om dezelfde reden weg: Zij heeft voor het stichtelijke doel van het gedicht niet de minste waarde. Wij zien bij Conynenberg evenals bij Revius een inleidend sonnet (waarover straks meer); de indeling in acht zangen is door hem gehandhaafd, evenals de vermelding van de melodieën waarop zij kunnen worden gezongen. Revius' inhoudsopgave vóór elke zang is echter door Conynenberg ‘verknipt’ en gecursiveerd boven het betreffende gedeelte van de zang geplaatst, tengevolge waarvan zelfs telkens de strofen worden onderbroken; Revius' strofenindeling is aangegeven door voor de regels geplaatste getallen. De tekst is hier gedeeltelijk in gotische letters gezetGa naar voetnoot1). Ik heb geen bepaald systeem kunnen ontdekken in dit gebruik van twee lettertypen in een en dezelfde regel; deze afwisseling in het lettertype correspondeert in elk geval niet met de ritmische zettingen der opgegeven melodieën. De interpunctie is vaak zeer slordig, zodat de tekst hier en daar onbegrijpelijk is zonder vergelijking met die van het origineel. Aan het slot staat de vermelding ‘Apoca: 22. vs. 29. Die deze dingen getuygt, enz.’ - Zowel in de Deux-Aesbijbel als in de S.V. is dit echter Openb. 22:20, zodat wij met een drukfout te doen moeten hebbenGa naar voetnoot2). - Revius' vermelding in de titel van de uitgave van 1621 (‘Apoc. 21. 4 Comt ick sal u tonen...’) is door Conynenberg kritiekloos overgenomenGa naar voetnoot3). Het inleidende sonnet draagt bij Revius tot opschrift ‘Ghebet’. Bij Conynenberg is deze titel ‘Gebed tot de Heere Jezus’. Opmerkelijk is zijn behanling van Revius' laatste terzine: Terwijl ghy door de hant van Maurits uwen helt
Doet bulderen de Zee en daveren het velt
Om t'huys van uwe Bruyt voor inval te bewaren.
Deze wel zeer aan Revius' eigen tijd gebonden strofe is door Conynenberg sterk gewijzigd: Ag! wilt gy door uw hand beschikken menig Held
Die Zion uwe Bruid, nu by na neer geveld
Voor zond en struikelen, steeds tragte te bewaaren.
Vanzelfsprekend is hierdoor de inhoud voor de achttiende-eeuwse lezer genietbaarder geworden. Maar er is méér gebeurd: De géést van deze strofe is anders gemaakt. De majeurtoonladder van Revius is hier in mineur overgebracht; zijn krachtige, zekere toon is getransponeerd tot een klagende smeektoon; zijn ‘Er gebeurt iets!’ wordt tot ‘Mocht er eens iets gebeuren’. - Ik geloof, dat wij deze verandering niet zonder meer op rekening mogen schrijven van de politieke en militaire achteruitgang ten onzent; hier is m.i. minder sprake van een nieuwe actualiteit dan wel van vergeestelijking van de oorspronkelijke tekst: Zion (i.p.v. ‘t'huys van uwe Bruyt’!) is bijna neergeveld, en nu bidt onze herziener om helden die zullen trachten de Bruid voor ‘zond en struikelen’ te behoeden. Een in dit verband m.i. evenzeer opvallende tekstwijziging vinden wij in de VIe zang, 15e strofe: | ||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||
R.: (Bruydegom)
Maer, och! daer was geen vrucht gedragen.
Dies ick van sinnen heel ontroert
My heb geset op mijnen wagen
Van mijn vrywillich volck gevoert.
C.: Maar og! daar was geen vrugt gedragen
Dies ik van zinne heel ontroert
Myn ziel gezet heb op de wagen
En van 't vrywillig volk gevoert.
De tekst is er zeker niet duidelijker op geworden, maar waar het mij vooral om gaat is, dat C. hier ‘myn ziel’ heeft ingevoegd, waardoor de concrete voorstelling wordt weggenomen en door een geestelijke vervangen: een doorgedreven symbool. Regel 4 van het inleidende sonnet luidt bij Revius: Begiftet met u Geest, ghesmucket met u claerheyt;
In de heruitgave van 1715 zien wij ‘begiftet’ misschien abusievelijk vervangen door ‘begiftigt’, maar ‘ghesmucket’ moet welbewust in ‘verciert’ veranderd zijn; het aantal lettergrepen is gelijk gebleven, daar ‘u’ is gewijzigd in ‘uwe’. Bij de beoordeling van de vrij vele afwijkingen van Revius' tekst blijkt, dat deze zich laten indelen in twee groepen. Veel veranderingen zijn het gevolg van slordig en onjuist lezen van het origineel door de uitgever of de drukker. Voorbeelden hiervan: Ie zang, 72: R.: Volgt den voetpat mijner schapen (C.: voetstap).
IIIe zang, 3: R.: Hiel mijn siel geboeijet vast (C.: geboejend).
IIIe zang, 58: R.: Als wanneer der cruyden cramen (C.: des Kruid'niers).
IVe zang, 7: R.: Der geytgens teer die t'smalle gras (C.: sagte)Ga naar voetnoot1)
IV zang, 39, 40: R.:... En sult des werelts woelen
Niet meer gevoelen (C.: stilt).
IVe zang, 46: R.: Van Hermon sal ick u vergaren (C.: Hierom)!
Zo wemelt het van de slordigheden; soms kan men zelfs van wanbegrip van de overgenomen tekst spreken, bijv. aan het slot van de Ie zang: R.: Hier staen
Om gaen
Rechte gangen
Die daer langen
Sonder dwalen
Tot des Conincx oppersalen.
C.: Hier staan; omgaan
Regte gangen, die haar langen
Sonder dwaalen
Tot des Konings Opperzaalen.
| ||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||
Zetfouten kunnen hier een rol hebben gespeeld, maar evenzeer is het mogelijk dat de bezorger van deze uitgave niet begrepen heeft, dat ‘om gaen’ = om te gaan, om te bewandelenGa naar voetnoot1). - De wijziging van ‘die daer langen’ = die zich daar uitstrekkenGa naar voetnoot2), in ‘die haar langen’ = die zich uitstrekken, is misschien bijkomstig, maar kan de slordigheid illustreren, waarmee Conynenberg (en zijn drukker?) te werk gegaan is (zijn). Niet onvermakelijk is, ten slotte, de weergave van de VIe zang, 104: R.: Dit doet ons bey t'saem blijde zijn.
C.: Dit doet ons beyd-zaam blyde zyn.
Men zou in zo'n geval haast geneigd zijn te denken, dat de zetter een hulp heeft gehad die de tekst voor hem voorlas. - Serieuze correctie zou heel wat rariteiten hebben kunnen voorkomen.
De tweede groep afwijkingen van Revius' tekst kunnen wij die van de opzettelijke veranderingen noemen. In de eerste plaats zien wij een aantal woorden vervangen in een poging het origineel te verduidelijken. Hierboven zagen wij al, dat ‘ghesmucket’ in ‘verciert’ werd veranderd; een ander voorbeeld is de wijziging van ‘yewers’ in ‘ergens’. Voorts zijn er de wijzigingen die een neiging tot het aanbrengen van verbeteringen verraden: ‘Bruygom’ zien wij steeds vervangen door ‘Bruid'gom’ of ‘Bruidegom’, ‘Narden-reuck’ door ‘Nardus-reuk’, enz. - Deze zucht tot verbeteren gaat soms zó ver, dat het rijm uit het oog verloren is. Dat is bijv. het geval in de IIe zang, 8; bij Revius luidt dat: ‘In Sarons dal gevoet’ - bij Conynenberg: ‘In Sarons dal gegroeit.’ Misschien ligt dit voor een ‘Lely onbesmettet’ meer voor de hand, maar het rijmpaar bloet: gevoet gaat erdoor verloren. - Wij krijgen hierdoor de indruk, dat Conynenberg geen dichterlijk gemoed bezat, dat hij althans niet voldoende oog heeft gehad voor de poëtische waarde van Revius' Hooglied. Deze indruk wordt telkens bevestigd; men vergelijke:
Ie zang, 47, 48: R.: Want de stralen
Van de Son steets op mij dalen.
C.: Want de straalen
Van de Zon op my neerdaalen.
IIe zang, 105: R.: Mijn Bruygom is gants mijne.
C.: Myn bruidegom is gants mynenGa naar voetnoot3).
Ten slotte behoren tot deze groep de tekstwijzigingen die voortkomen uit Conynenbergs bijbelvastheid. Revius' tekst dateert van vóór de StatenvertalingGa naar voetnoot4); de heruitgever brengt herhaaldelijk de tekst in overeenstemming met deze hem vertrouwde bijbelvertaling, bijv.: | ||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||
R.: Hy draecht de vaen daer menich dapper helt..
C.: Hy draagt de banier daar menig dapper Helt.. (Ve zang, 39).Ga naar voetnoot1).
S.V.: Hij draagt de banier over tien duizend.
R.: Sijn beenen sterck als gepolijste palen (van marmer).
C.: Zyn schenk'len sterk als gepoleyste paalen (van Marmer) (Ve zang, 57/58).
S.V.: Zijn schenkelen zijn als marmeren pilaren.
R.: Ghy Vorsten dochter suyverlijck,
C.: Gy Princen dogter zuyverlyk (VIe zang, 70).
S.V.: Gij prinsendochter.
Merkwaardigerwijze zijn er ook enkele plaatsen, waar Revius' tekst is gewijzigd, hoewel deze meer overeenstemde met die van de latere S.V.: R.: En de vloer wt goude platen.
C.: En de vloer van gladde plaaten (IIIe zang, 82).
S.V.: haren vloer van goud.
R.: Den myrrhe groen van soeten roock.
C.: Den Mirte groen van zoete rook (IVe zang, 97).
S.V.: mirre (in ietwat gewijzigd verband).
Wat het eerste voorbeeld aangaat: ‘gladde’ kan een drukfout zijn - maar die kon bij correctie - als die tenminste plaats gehad heeft - hersteld zijn. Het tweede voorbeeld is interessanter; Prof. Smit wijst er bij ‘myrrhe’ op, dat Revius denkt aan de groene takjes van de mirreboom, terwijl in werkelijkheid de gomhars van die boom als reukmiddel wordt gebruiktGa naar voetnoot2). Tegen Revius en de S.V. zien wij Conynenberg kiezen voor ‘Mirte’. Is dit toevallig? - Misschien, maar de mogelijkheid bestaat, dat wij met een bewuste verandering te doen hebben: De mirte is een altijd groene heester met welriekende bladeren en witte of rode bloemen; ‘de myrrhe groen..’ kan Conynenberg ertoe gebracht hebben ‘myrrhe’ in ‘Mirte’ te veranderen. Mogelijk heeft Revius (en de latere S.V.?) deze twee dooreengehaspeld; Conynenberg heeft dan de plooi gladgestreken. Dit alles lijkt mij wel voldoende om een indruk te geven van deze Achttiende-eeuwse ‘herdruk’ van ‘Het Hoghe Liedt Salomons’: Conynenberg heeft een slordig werkstuk uitgegeven, nagenoeg gespeend van dichterlijk gevoel - beter bijbels dan poëtisch verantwoord; hij wilde verbeteringen aanbrengen en het gedicht wat aanpassen aan zijn eigen tijd; een stichtelijke bedoeling heeft bij hem voorgezeten - en misschien het verlangen de bundel ‘geestelyke Gezangen’ (waarvan deze uitgave van het Hooglied het slot vormt) zo snel mogelijk gereed te hebben. Gorinchem. J. Verhage. |
|