De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Willem Kloos en de chronologie van de gedichten uit zijn jeugdGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 152]
| |
Ik had zo gaarn dit Boek in vreugd geschreven, (XIX)
Genummerd IX. Var. vers 1: de N.G. heeft, evenals het hs.: zo graag.
Hiermede is Het Boek van Kind en God afgesloten.
Dan volgen twee sonnetten, getiteld ‘Herinnering, I en II’:
Laat mij nog éénmaal, in gedachten, kussen (XX)
En. als zij nu weer kwam, en keek, en vroeg (XXI)
Vervolgens twee sonnetten, getiteld ‘Dood-gaan I en II’
De bomen dorren in het laat seizoen, (XXII)
Var. vers 7: ook, wie; vers 11: komen niet weerom (zie ook: K.T.).
Ik zal mooi dood-gaan, als een vlammend vuur, (XXIII)
Daarop volgen drie sonnetten, getiteld ‘Het Leven I-III’:
Mensen zijn wijs, en, met een wijs gelaat, (XXIV)
Als 't latere geslacht dees woorden leest, - (XXV)
Die mensen, (arme mensen!) zijn zo klein: (XXVI)
Hierop volgen de ‘Doodsliedjes I-VI’.
Nu huilt de winter in mijn hart, (XXVII)
Och, of ik 't mij gezegd had, (XXVIII)
O leven, zoet leven, (XXIX)
Ik kan niet lachen, ik kan niet wenen, (XXX)
Straks zong ik trotse dingen (XXXI)
De zon is doorgekomen, (XXXII)
Verder: twee gedichten, die in de N.G. getiteld zijn: ‘Pathologieën I-II’.
Mijn ogen branden (XXXIII)
Der mensen hoogste smart is wonderbaar: (XXXIV)
Dan het sonnet:
De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining, (XXXV)
Titel: ‘Van de Zee’. Motto: ‘Aan Frederik van Eeden’.
In de volgende aflevering van de N.G., die van Dec. '88, werden, onder de titel ‘Verzen’ nog enige sonnetten en strofische gedichten afgedrukt, die klaarblijkelijk onmiddellijk na de vorige geschreven zijn:
Ik ben te veel een méns geweest, (XXXVI)
Titel: ‘Zelf-verandering’. Motto: ‘Aan Trifouillard’Ga naar voetnoot1).
Geen enkel, die mijn Zelf ooit had, - (XXXVII)
Titel: ‘Zelfbesef’. | |
[pagina 153]
| |
Arme, árme gebrókene, als Ik mij mag nóemen, (XXXVIII)
Titel: ‘Snikken’.
Ik was de gróte Minnaar zonder ruste, (XXXIX)
Titel: ‘Homo Sum I’. Motto: ‘Aan L. van Deyssel’.
Ik ben de Dúivel-god dier grúwbre oorkónde, (XL).
Titel: Homo Sum II.
Rozen, ik vind u droef, (XLI)
Titel: ‘Toen ik rozen kreeg’.
O, Rozen, droef en schoon, (XLII)
Titel: ‘Toen ik de rozen opnam’.
De blâren vallen zacht... (XLIII)
Titel: ‘Herfst-geneurie’.
Met zeven nagelen lag Ik geklonken (XLIV)
Titel: ‘Alle zeven’.
Mijn stemming is als van een stil-staand water, (XLV)
Titel: ‘Een leven I’, Motto: ‘Aan Mau’Ga naar voetnoot1). Var.: vers 9: die véél heb.
Al Liefde is als een spel van lucht en water: (XLVI)
Titel: ‘Een leven II’.
O, Visiöen van ópperste Adoratie, (XLVII)
Titel: ‘Mijn Haat’.
1889. In het jaar 1889 is Kloos minder productief geweest. Toen de vriendschap met Verwey verbroken was en hij zich ook aan de medische zorg van Frederik van Eeden had onttrokken, geraakte hij in het bohémien-leven en, vooral onder invloed van Willem Witsen, meer en meer uit zijn toch reeds zeer labiel geestelijk evenwicht, tot hij opgenomen moest worden in het Utrechtse gesticht, met weinig hoop op herstel. Volgens de aantekeningen van Verwey zijn de volgende gedichten van 1889:
Ik had een ijs-koud Visiöen van Leugen, (XLVIII)
Afgedr. in de N.G. van April '89. Titel: ‘De Leugen’.
Mensen, ik weet, gij vóelt geen liefde en haat, (XLIX)
Dit sonnet en het volgende zijn niet in de N.G. gepubliceerd.
Gij stápt met tóórnig ópgestreken zeilen, (L)
O, mijn gedachten, tript nu lief en zoetjes, (LI)
Afgedr. in de N.G. van April '89. Titel: ‘Voor Hans en Paul’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 154]
| |
Ik maak van al de mensjes, die ik liefde, (LII)
Afgedr. in de N.G. van April '89. Titel: ‘Graf-Paleisje’. Var.: vers 14: ‘Want mensenogen liegen’.
De mensen schijnen elkaêr zeer te vrezen, (LIII)
Afgedr. in de N.G. van April '89. Titel: ‘Mensenwoorden’.
De mensen dóen, maar weten niet waaróm (LIV)
Afgedr. in de N.G. van April '89. Titel: ‘Geglimlach’.
Ik ga mijn leven in orgieën door (LV)
Afgedr. in de N.G. van April '89. Titel: ‘Evoë’.
Ik hield den spiegel van uw Zonden op (LXXXIX)
Afgedr. in de N.G. van Aug. '93. Titel: ‘Ad Inimicos’.
Ik, ik, die heerlijk door dees tijd koom zweven, (XC)
Afgedr. in de N.G. van Aug. '93. Geen titel.
1890. Bij drie sonnetten en een strofisch gedicht heeft Verwey aangetekend: ‘1890 en later’.
Het melancholisch Bodegraven gaapt (LXXX)
Afgedr. in de N.G. van Aug. '93. Titel: ‘Tweede-Gezicht’.
Ga niet voorbij, maar blijf bij mij, en voel, (LXXXI)
Afgedr. in de N.G. van Aug. '93. Geen titel.
Liefde is een macht van lief-zijn en 't begeren (LXXXII)
Afgedr. in de N.G. van Aug. '93. Geen titel.
O, laat mij tot uw voeten komen, (LXXXIII)
Afgedr. in de N.G. van Aug. '93. Geen titel.
1892. Verwey geeft dan nog de data aan van drie sonnetten:
Gelaat, lief als Lente, dat, met veel spelen, (LXVII)
Verwey dateert dit gedicht: 1892. Afgedr. in de N.G. van Febr. '93. Geen titel.
O, de begeerte naar genieten machtig (LXVIII)
Verwey tekent hierbij aan: ‘febr. '92’. Afgedr. in de N.G. van febr. '93. Geen titel.
1893. O, Judas-kus! verdoembre Judas-kus! (LXIX)
Volgens Verwey is dit sonnet van Mei '93. Afgedr. in de N.G. van Juni '93. Titel: ‘Christus na 't Verraad’. Motto: ‘Voor P. Tideman’. |
|