De Nieuwe Taalgids. Jaargang 51
(1958)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Sociale taalmuren.Van de zes eertijds grote steden van Holland vindt men in een drietal, Haarlem, Delft en Dordrecht, geen aanwijzingen voor het bestaan van meer dan één dialect binnen de stadsmuren. Te Leiden was in de vorige eeuw ten noorden van het Levendaal nog aa = ei (vaaf = vijf) bekend, bezuiden die voormalige gracht èè = ei (vèèf). Deze èè = ei is tegenwoordig algemeen Leids, hetzelfde foneem dus als in Den Haag. Blok vermeldt dat, naar men zei, in het midden van de negentiende eeuw de Rijn een duidelijke scheiding tussen twee Leidse tongvallen vormde. Het voornaamste verschil zat blijkbaar in de ui; andere voorbeelden dan duit ‘als “doit” of wel als het langgerekte “deut”’ worden niet gegevenGa naar voetnoot1). Amsterdam heeft door het toestromen van vreeemdelingen uit alle delen van de Nederlanden en uit vele landen van Europa, samengaand met een grote uitbreiding van de stad tal van dialecten op zijn gebied gekend. Het toont een sterk staaltje van taaldiscipline in de nivellering van alle verschillen tot één dialectGa naar voetnoot2). Het verwerpt daarbij het algemeen Nederlands als een te modieus taalcostuum voor dagelijks gebruik, een standpunt, dat ook elders in stad en land ingenomen wordt. Wanneer we even over de Hollandse grens naar de stad Utrecht stappen, vinden we ook daar nivellering tot één dialect, in deze stad zeker een merkwaardig feit, aangezien enige stadsdelen bijv. Wijk C van ouds besloten zwarte plekken vormen met dure zorgekinderen voor stad en sociale instellingen. In de steden bestaan thans talrijke schakeringen van dialect, afhankelijk van de sociale omstandigheden der sprekers, maar niet van geografische aard. Van de zes voormalige grote steden hebben we Gouda nog niet genoemd. Gouda, eenmaal volstrekt niet de minste van het zestal, is tegenwoordig de kleinste. En juist in deze stad hebben tot voor kort verschillende dialecten, geografisch gescheiden, geleefd. In de binnenstad van Gouda kunnen de inwoners van het uiterste zuiden die van het verste noorden in een kwartier gaans bereiken en hetzelfde geldt van oost en west. Dit kan geschieden door tal van straten en stegen en over vele bruggen. Er bestaat (en bestond) nergens een afscheiding, die de communicatie in deze eenheid belemmert. Het is in theorie onmogelijk, dat onder deze omstandigheden op zo'n klein gebied verschillende dialecten bestaan - en toch is dat bestaan tot in deze eeuw een feit geweest. Het grootste deel van de negentiende eeuw is geen periode van bloei geweest; in die tijd behoorde Gouda tot de minst gelukkigen. Hierin ligt een vingerwijzing: een kleine, oude stad (maar een zekere grootte is natuurlijk vereist) had de grootste kans op behoud van verschillende dialecten als gevolg van de sociale toestanden. Het is niet de vraag of verkeer mogelijk is, wel of verkeer nodig is. Niet alleen in Gouda bleven de inwoners, vooral de werklieden, van geslacht op geslacht wonen in een bepaald stadsdeel, maar in Gouda was de | |
[pagina 149]
| |
doorstroming wel zeer gering. Zo kon het gebeuren, dat een scheiding teweeggebracht werd door ‘deftige’ straten, die doen denken aan de Chinese muur. Van noord naar zuid loopt door de binnenstad een lijn, bestaande uit Kleiweg, Markt en Haven (om de voornaamste punten te noemen). Op deze lijn woonde de aanzienlijke burgerij en waren de grote zaken gevestigd. Hierdoor ontstond een scheiding tussen oost en west, een zo radicale scheiding, dat een Gouwenaar terstond aan de taal kon vaststellen uit welke hoek een hem onbekende stadgenoot afkomstig was. Hij hoorde verschil in intonatie, er was verschil tussen aa en ae en tussen het praefix van het verleden deelwoord ge- en e-. Het oosten zei baan, het westen baen, het oosten gezien, het westen ezien. De frequentie van deze verschijnselen was zo groot, dat men ze in bijna elke zin kon waarnemen; ze kenschetsten de Gouwenaar in een ogenblik als oosterling of westerling. Niet beperkt tot oost of west is een praeteritum als wachtende (pract. van zwakke werkwoorden met stam op t: hij wachtende wel een uur). maar het was vooral frequent in het noordwesten van de stad. Dit noordwesten wordt begrensd door een tamelijk deftige gracht, de Gouwe, die dus voor de taaie levensduur van deze praeterita in die hoek gezorgd heeft. Ik geloof, dat wat in theorie onmogelijk is, nl. het bestaan van verschillende dialecten op een klein, homogeen gebied, in werkelijkheid ook in het oude Gouda niet mogelijk is geweest. Het is veeleer zo, dat door het ontstaan van een sociale muur - en die muur is al oud - het ‘oer-Gouds’ tot verschillende ontwikkeling gekomen is. Het is duidelijk, dat het westen met ae en het praefix -e in het deelwoord het conservatiefst is en dat het oosten meer met zijn tijd is meegegaan, al behoudt het wel andere algemeen Goudse dialectismen als het niet-realiseren van de h en een eigenaardige vervoeging van straks te noemen werkwoorden. Het oosten, ofschoon het tal van minder aanzienlijke straten telde, was kleiner dan het westen. Waarschijnlijk heeft dat tot de snellere ontwikkeling van oost op bepaalde punten bijgedragen, terwijl de sociale muur er voor zorgde, dat het in de onmiddellijke nabijheid gelegen westen daaraan geen deel had. In allen gevalle biedt het Gouda van onlangs merkwaardige verschijnselen èn voor taalkundigen èn voor sociologen. Thans zijn de sociale taalkeringen ook daar verdwenen en kent het slechts sociale taalkringen, zoals die overal voorkomen. Wanneer we zoeken naar samenhang tussen de dialecteigenaardigheden van Gouda en die van de omgeving, dan kunnen we het zuiden hier buiten beschouwing laten, omdat de IJsel een solide grens vormt. (Het is geen wonder dat vroeger de Rijn in Leiden ook een rol gespeeld heeft). Ten noorden van de stad zijn deelwoorden als ezien evenals in de stad verdwenen of beperkt tot mensen van hoge leeftijd. Het Nederlandse gezien enz. heeft tegelijk zijn intrede gedaan in het westen van de stad en op het land. De ae van het west-Gouds laet = laat kwam overeen met die van het nabij gelegen Moordrecht. Toch is deze geografische nabijheid van geen belang. De bevolking tussen beide plaatsen was zeer gering; de dorpelingen hadden in het westen niets te maken en kwamen naar de stad om de markt te bezoeken. De ae is eer een oeverrelict. Het algemeen Gouds kent meer relicten: de participia gejoge, gedroge, gerope, de praeterita joog, droog en zelfs roop (riep), oo = hoe, ooveul = hoeveel. Benoorden Gouda is het terstond gejoege, gedroege, geroepe; joeg, droeg, riep, hoe(veul). Het in oost-Gouda al oude deelwoord met praefix ge- is gevormd naar het Nederlands. Daarom zouden we bij aa in plaats van ae ook aan invloed van | |
[pagina 150]
| |
het Nederlands kunnen denken. Misschien heeft die invloed gewerkt, maar met die aa sloot het oostelijk stadsdeel zich ook aan bij de oude aa (dezelfde als van het Nederlands) van het dialect van het noorden, de streek tussen Rotte en Wiericke. Het is verleidelijk deze aa van midden-Zuid-Holland, dat zich in het noorden in westelijke richting uitstrekt, zodat ook Leiden er toe behoort, te zien als een nieuw, aan het beschaafd Nederlands ontleend foneem, zoals ook ge- van het deelwoord daardoor ontstaan is en ontstaat. Een praefix haakt evenwel meer in het oor dan een foneem. Er zijn ao- of ae- sprekers, die menen dat ze de normale aa zeggen en die zich ook niet bewust zijn, dat hun òò (gròòte) en èè (bèène) geen Nederlandse fonemen zijn. Midden-Zuid-Holland was of is (ik laat de laatste decenniën buiten beschouwing) een onberoerd, conservatief boerenland, waarin het dialect ongestoord van geslacht op geslacht wordt overgedragen en waar nooit propaganda is gemaakt voor het invoeren van de aa met behoud van andere dialecteigenaardigheden. De aa ligt van ouds rustig tussen de westelijke ae en de Utrechtse ao (met een stukje Zuid-Holland beoosten de Wiericke). Het lijkt me in dit verband de moeite waard er op te wijzen, dat maatschappelijke toestanden van dien aard kunnen zijn, dat overneming van beschaafde taal uitgesloten is. Ik denk hier aan de verveningen in Zuid-Holland in de achttiende eeuw. De arbeiders hadden werk en de verveners deden goede zaken. Maar de vreugde was van korte duur. Om in de buurt van Gouda te blijven, de veenplassen waren omzoomd door een veel te dichte bevolking. Overgang tot visserij lag voor de hand, maar door de veel te talrijke vissers werd het water ‘doodgevist’. De toestanden waren natuurlijk treurig. Sluipwijk werd van armoe als zelfstandige gemeente opgeheven en bij Reeuwijk gevoegd. Men kan niet verwachten, dat de bewoners van de afgelegen en onderontwikkelde buurten, waar niemand kwam (de eerste Columbussen verschenen een halve eeuw geleden) aan beschaving van hun taal werkten, maar wel, dat hun fonemen, waartoe ook de aa behoort, erfgoederen van hun vaderen waren.
Van de heer A.P.M. Lafeber te Gouda mocht ik inlichtingen over het Gouds ontvangen, nadat van zijn hand een schets in oostelijk Gouds dialect verschenen was in de vierde verzameling bijgedragen van de oudheidkundige kring ‘Die Gouda’, 1943, pag. 84-96. Achter deze schets, getiteld ‘Van Kneeles en Piet, dieje na de Gooverwelsedijk gonge om te komfooie (appels of peren stelen in een boomgaard) en oo oove ze van 'n kouwe kerremes tuis kwaame’, maakt de schrijver enige belangrijke opmerkingen over de verschillen in het Gouds, die de aanleiding zijn geweest tot het schrijven van bovenstaand artikel. Door de geringe omvang van literatuur in Zuidhollands dialect is ook de schets van de heer Lafeber van groot belang. Het is bekend, dat het taaltje dat de schrijvers van Zuidhollands-Utrechtse streekromans, Herman de Man en Ooms, hun plattelanders in de mond leggen, bitter weinig met het eigenlijke dialect heeft uit te staan. K. Kooiman. |
|