De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Assimilatie, een kwestie van terminologie.In een bijdrage voor het Blancquaert-nummer van Taal en Tongval (1954) heeft Mevr. Tavernier-Vereecken gehandeld over de stemassimilatie van d aan voorafgaande consonant. Daarvoor geldt in het Vlaams dezelfde regel als in het A.B.: de assimilatie is regressief en de voorafgaande consonant wordt stemhebbend, afgezien van een belangrijke uitzondering die zij nader bespreekt. In een voetnoot verantwoordt zij het gebruiken van de term regressief: ‘Tegen de termen regressief en progressief werden bezwaren geopperd, omdat het eerste berust op voorbarigheid en het tweede op het voortduren ener articulatie. Nochtans is de assimilatie als zodanig daarbij inderdaad regressief of progressief’. Hierbij zou ik het volgende willen opmerken. Men kan ervan uitgaan dat de benamingen regressief en progressief niet meer beogen dan een beschrijving van het verschijnsel. Zij verklaren niets. Daartegenover hebben termen als anticiperend en persevererend, of ook proleptisch en analeptisch het voordeel dat zij het verschijnsel karakteriseren, tegelijk met een naam ook een verklaring geven, welke te vinden is in een tweetal hoofdtendenties, die door Van Ginneken beschreven zijn als de ‘loi idéodynamique’ en de ‘loi de l'inertie’Ga naar voetnoot1). Tegen het gebruik van zuiver beschrijvende termen behoeft zeker geen bezwaar te bestaan. De vraag is alleen, of re- en progressief in dit opzicht geheel voldoen, zoals de auteur te kennen geeft, waar zij zegt dat de assimilatie inderdaad regressief of progressief is. Wij moeten bedenken dat die benamingen dagtekenen uit een tijd toen men zich het leiden door de ordening van het schriftbeeld. In een geschreven of gedrukt woord als lat. differo uit disfero zag men op die wijze dat de f van fero ‘terug’-werkte op de s; zo zag men ook dat in lat. terra uit terza de r ‘vooruit’-werkte op de z. Wanneer een germ. vorm als baki tot beki werd, betekende dit dat de umlautsfactor terugwerkte, de assimilatie heette daarom regressief, en in dit geval afstands-assimilatie, maar steeds bezien vanuit het schriftbeeld. Laten wij ons afvragen wat er in werkelijkheid gebeurt. Wij moeten dan allereerst constateren dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de opvolging van de klanktekens op papier en die van de werkelijke klanken. De eerste is ruimtelijk, wordt waargenomen door het oog. Voor zover deze waarneming ook een tijdsverloop impliceert, is dit niet relevant voor het linguistisch gebeuren. De opvolging van de klanken verloopt in de tijd, en deze kentrek is essentieel. Uit dit fundamentele onderscheid vloeit voort, dat men wel bij het schriftbeeld van regressie kan spreken, niet echter bij het werkelijke klankverloop. Immers de klank als klank kan alleen werken op het moment dat hij is, maar op datzelfde ogenblik is de klank die de inwerking zou moeten ondergaan, niet meer in wezen; hij is voorbij, en wat voorbij is kan niet meer worden beïnvloed. Voor dit laatste is vereist een of andere vorm van gelijktijdigheid. Op het moment dat de s van disfero zou moeten klinken, is daar aanwezig en werkzaam de innerlijke voorstelling van de f, die zo aanstonds gaat worden gerealiseerd. Dit is geen terugwerken, geen regressie, maar een werken op iets dat gelijktijdig aanwezig is: de inducerende factor kan slechts op die voorwaarde de geïnduceerde beïnvloeden. Het spreekt vanzelf dat dezelfde voorwaarde geldt bij de zgn. progressie. Toch is hier de situatie in zoverre anders, dat een dergelijke, dus voorwaartse, | |
[pagina 211]
| |
inwerking wél kan plaatshebben. Nodig is, voor een helder begrip daarvan, dat wij de term progressief wederom vertalen van het ruimtelijke in het temporele. Een (inducerende) factor kan niet terugwerken op een voorafgegane, dus voorbije factor, wel echter op een die nog komen moet. In zoverre hij actueel ‘werkt’, de hem inwonende potentie realiseert, is hij ook hier gelijktijdig, maar gezien vanuit de inducerende factor is deze potentie, die gelegen is in zijn fonetische structuur, gericht op hetgeen nog komen moet, d.i. progressief, in temporele zin. Intussen doet zich een verwarrende omstandigheid voor, waarop weinig gelet wordt, deze nl. dat precies dezelfde termen, regressief en progressief, door sommige auteurs worden toegepast in een zin die het tegenovergestelde is van de meest gebruikelijke. Onnodig te zeggen dat hierdoor de helderheid van de taalkundige gedachtenwisseling niet wordt bevorderd, even weinig als wanneer b.v. de moderne logica van disjunctie spreekt waar de traditionele conjunctie gebruiktGa naar voetnoot1). Zo schreef Richard LoeweGa naar voetnoot2): ‘Je nachdem ob sich ein Laut einem folgenden oder vorangehenden angleicht, kann man die Assimilation progressiv oder regressiv nennen; die partiellen sind urg. nur progressiv’. In Krahes nieuwe bewerking van dit Göschen-deeltjeGa naar voetnoot3) is dienovereenkomstig te lezen: ‘Ferner ist zu unterscheiden zwischen einer Angleichung an einen folgenden Konsonanten (‘Progressive Assimilation’) ... und einer solchen an einen vorangehenden Konsonanten (‘Regressive Assimilation’). Ter illustratie van déze progressie noemt Krahe de overgang van sm tot mm, als voorbeeld van déze regressie die van ln tot ll. Een en ander in regelrechte tegenspraak met de formulering van BrugmannGa naar voetnoot4): ‘Der induzierende Laut ist teils ein nachfolgender Laut (regressive Änderung) ..., teils ein vorausgehender (progressive Änderung); evenzo met die van SchrijnenGa naar voetnoot5): ‘Eindelijk onderscheidt men progressieve assimilatie, wanneer een klank een volgenden beïnvloedt, en regressieve, wanneer hij op een voorgaanden inwerkt’; ten slotte met die van MarouzeauGa naar voetnoot6): ‘L'assimilation ... est progressive (progressive, fortschreitende, verweilende A.), si l'élément assimilant précède l'assimilé, ... régressive (regressive, rückschreitende, vorgreifende A.) dans le cas contraire’. Als voorbeeld geeft Marouzeau een tweevoudige uitspraak van fra. subsister: 1. subzister, 2. supsister. Het is duidelijk dat telkens de tweede der toegevoegde duitse termen die is welke de bedoeling heeft het verschijnsel verklarend te benoemen. Wat intussen Loewe en Krahe bewogen heeft tot het volgen van een andere gedragslijn is niet moeilijk in te zien. Het wordt trouwens door Krahe duidelijk genoeg te verstaan gegeven, waar hij onderscheidt tussen Angleichung an einen folgenden resp. vorangehenden Konsonanten, en de eerste progressief noemt, de tweede regressief. Dit komt hierop neer dat voor de denominatie wordt uitgegaan niet van de inducerende factor, gelijk gebruikelijk is, maar van de geïnduceerde, niet van de assimilator maar van de assimilatus. Richt een klank zich, tengevolge van anticipatie, naar een volgende, zo noemen zij, deze wijziging progressief, richt hij zich, tengevolge van perseverantie, van | |
[pagina 212]
| |
‘traagheid’, naar een voorafgaande, zo noemen zij de assimilatie regressief. Ook in deze opvatting moet men tegen de term regressie bezwaar hebben, omdat hij de voorstelling wekt alsof een klank op zijn schreden terugkeert, ‘regreditur’, terwijl de zaak is dat de articulatiewijze van een klank A die van een klank B, die op hem zou moeten volgen, beïnvloedt. Het gevolg is dan dat de laatstgenoemde in het geheel niet ontstaat, maar een klank B' diens plaats in de reeks inneemt, die dus in feite een andere klank is. Om de hier besproken redenen: de papieren oorsprong, de partiële ‘onmogelijkheid’ en niet het minst de contrasterende toepassing, zou het toch maar beter zijn de termen regressief en progressief te laten vallen. Te minder hoeft men hierin een verlies te betreuren, daar de vervangers gereedliggen en veelvuldig worden gebezigd. Analoog, hoewel de betrokken benamingen daar minder toepassing vinden, gelden deze overwegingen ook voor het begrip ‘dissimilatie’. Nijmegen, nov. 1956. L.C. Michels. |
|