De Nieuwe Taalgids. Jaargang 50
(1957)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdMiddelnederlands vorecruceBladerend in het zo royaal uitgegeven werk dat Dr. J. Moors aan de Limburgse oorkonden der 14de eeuw heeft gewijd, bleef ik onwillekeurig in Maaseik vertoeven, wellicht omdat zulke goede herinneringen mij aan deze stad verbinden. Toen ik las hoe in het jaar 1343 enkele inwoners bij Vrancke van den Kircof in het krijt stonden en genoodzaakt waren hun eigendom voor de binnenschepenen te hypotekeren, trok plots de hoogst merkwaardige datering van deze akte mijn aandacht: Des neesten daghs na Souter mercs dagh. dat wer di vorcrůetze dreghtGa naar voetnoot1). Souter mercs dagh? Instinktief ging ik verderop in het boek zoeken, in de handige lijst van woorden die niet of alleen in een andere betekenis in het Mnl. W. voorkomen (resp. p. 345 en 355), en vond op p. 352 dat met Souter mercs dagh misschien de dag van de zoutmarkt bedoeld wordt. Gelukkig staat er een vraagteken bij, want deze verklaring lijkt wel zeer onwaarschijnlijk. Daarom willen wij in de volgende bijdrage proberen een betere oplossing voor dit raadsel te vinden. 1. Tot ons profijt heeft Dr. Moors, in een mapje achterin zijn werk, gezorgd voor een facsimile van het bewuste stuk; daarop kan men in plaats van souter met evenveel recht senter (mercs dagh) lezen, wat ons meteen op het goede spoor brengt. Dat het feest van Sint-Mark, evangelist en beschermheilige van Venetië, ook in onze gewesten genoeg celebriteit bezat om als datering dienst te doen, behoeft wellicht enig bewijs. Een regest van het kapittel van de Utrechtse Sint-Pieter uit het jaar 1304Ga naar voetnoot2) eindigt met in die beati Marci Evangeliste; was het een Dietse oorkonde, dan werd dit: op sente Marcus dach Ewangelist [1437]Ga naar voetnoot3). Een vroeger voorbeeld, uit 1340, vindt men o.a. in de rekeningen der stad Gent: sdisendaghes up sente Maerchs daghGa naar voetnoot4). Zijn dies natalis was zelf zo bekend, dat dagen in de onmiddellijke nabijheid van 25 april op zijn feest werden afgestemd. 24 april heet op het Sint-Servaaskapittel van Maastricht | |
[pagina 202]
| |
in 1288: in vigilia Marci ewangelisteGa naar voetnoot1), te Utrecht in 1411: op sinte Markus avond EvangelistGa naar voetnoot2). Men schrok er in de adellijke abdij Rijnsburg zelfs niet voor terug 22 april 1315 aan te duiden met des dincsendaghes vor sinte MarcusdagheGa naar voetnoot3). 26 april werd omschreven met in crastino beati Marci Ewangeliste [1311]Ga naar voetnoot4), en in het mnl. met swoendaghes naer sente Maerchs dagh [1340]Ga naar voetnoot5), des anderen daghes na zinte Marcus dach Ewangelist [1411]Ga naar voetnoot6), den iersten dach nae sinte marcus dach [1514]Ga naar voetnoot7); zelfs voor 27 april kan men aantreffen: des Dinxdages na S. Marcus dage ewangeliste [1311]Ga naar voetnoot8). De lezing van de Maaseikse akte zal, in dit verband gezien, zeker geen bevreemding meer wekken.
2. Dat op 25 april de kruistekens in processie gedragen werden, bevestigen ons reeds de meest voor de hand liggende bronnenGa naar voetnoot9). Vooreerst is daar het Martyrologium van Usuardus, waarvan wij voor de aardigheid de lezing van het Leidse handschrift Letterk. 273 overnemen: ‘TE alexandrien sunte marcus ewangelist ... Opten selven dach te romen tot sunte peters draechmen die crucen ende hiet die meerre letanie die de heilighe paeus gregorius teghen die plaech heffinge[e] inder liescen die zeer te romen regnierde alre eerst insettede’ (f. 28). Ook de buiten het kerkelijk milieu zo invloedrijke Legenda Aurea van Jacobus de Voragine betoogt hetzelfde en werkt principieel de tegenstelling uit tussen de litania major (de kruisdagen) en de litania minor, een tegenstelling die straks nog zal ter sprake komen: ‘Vanden letanien of cruusdaghen TWewerf doet men binnen den jaer letanien dats in sinte marcus daghe. ende dit hiet die meeste (f. 47) letanie Ende drie daghe voir ons heren hemelvaert. ende dat hiet die minste.’ (hs. Leiden U.B., Letterk. 263)Ga naar voetnoot10). De predikant van het Haagse hof van Albrecht van Beieren, Dirc van Delf, volgt ook hier getrouw deze bron en schrijft in zijn Tafel van den Kersten Ghelove: ‘Die letanie beduut alsoe veel als bidden begheren of eisschen ende die twerehande: die meerre letanie ende die houtmen nae Paesschen op sinte Marcus dach ende die minre letanie, diemen hout drie daghen voir ons Heren hemelvaerts dach’. Hij verklaart dan verder om welke drie redenen de ene litanie de grote heet (nl. omdat zij door Gregorius te Rome en tegen de pest was ingesteld, terwijl de kleine litanie zich slechts op bisschop Mamertus kon beroepen die met deze speciale gebeden Wenen van aardbeving en hemelvuur probeerde te bevrijden) en geeft nog drie andere namen voor deze boetedagen, waarvan | |
[pagina 203]
| |
de tweede voor ons wellicht niet van belang ontbloot is: ‘Anderwarf hieten dese grote letanien: swarte crucen, want die paeus settedet, datmen swarte crucen voor den volck souden draghen’. Een belangrijk liturgisch gebeuren als het bovengenoemde moet zich noodzakelijkerwijze ook weerspiegelen in de Dietse kalenders die aan zo vele getijden- en gebedenboeken voorafgaan. De kontrole van 22 kalenders, voorkomend in handschriften van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, leverde echter geen enkel resultaat op. Gelukkig heeft Prof. de Vreese ons, naast de verzameling welke hij zelf in het Jaarboek van de Kon. Vlaamse Academie 1907 tot 1914 publiceerde, nog een prachtige kollektie afschriften van ongeveer 73 kalenders nagelaten in zijn BNM; aan de hand van dit kostbare materiaal kon ik mijn onderzoek voortzetten. Hieruit bleek dat bij 25 april aanduidingen van het kerkelijk ceremonieel schaars zijn. De uitgegeven kalender nr. 4Ga naar voetnoot1) vermeldt: S. maerc evangeliste Duplex De groote letanie. Cod. holl. 6 van het Nationaal Museum in Boedapest (in 1505 vervaardigd en tijdens de laatste novemberopstand gelukkig niet vernietigd) heeft: Marcus evangeliste Letania. Interessanter zijn de raadgevingen en waarschuwingen die na elke maand ten beste worden gegeven; af en toe wordt daarin herinnerd aan de St.-Marcusprocessie en aan de alsdan geldende (gedeeltelijke) vastenverplichtingGa naar voetnoot2). Zo heet het in een hs. dat bij Nijhoff in Den Haag werd geveild: ‘Item op sunte marcus des ewangelisten dach soe draget men die heilige crucen ende men singhet die letanien, ende men etet gheen vleisch [bisdom Utrecht ± 1480]Ga naar voetnoot3). Een brevier van het Teylergenootschap in Haarlem maakt ons op het volgende attent: ‘Op s' marcus dach soe eest gebot vasten thent die crucen gedragen sijn ende men etet dan gheen vleische ten si sonnendach’. Hetzelfde, alleen met een kleine variante, verkondigt hs. nr 6 van de kollektie J.F.M. Sterck in Haarlem: ‘Op s' marcus dach soe ist gebot vasten hent die cruce gesat sijn ende gedragen ende men etet geen vleysche tensy sonendach’; dit hs. behoort thans aan Mevr. G. van der Lande-Sterck te Diepenveen. Gezien in het licht van de innige associatie die, ook in de praktijk, moest ontstaan tussen de dag van Sint-Mark en de daarmee samenvallende processie, kan het geen verwondering meer wekken dat dateringen van 25 april met het illustratieve element van het kruis-dragen werden uitgebreid. Grotefend geeft ons daar een paar voorbeelden vanGa naar voetnoot4). Een oorkonde van Albrecht von Quatzen uit 1347 eindigt aldus: S. Markustag des Evangelisten nach Ostern als man die Creucze tregetGa naar voetnoot5); een instrumentum notariale werd in 1357 gegeven te Frankfort uff Sant Marcus Obent umb complete Zyt und was uff den xxiiii. Tag des | |
[pagina 204]
| |
Mandes an dem Meye als man die Crutze dreit gein Rode für den jeher DotGa naar voetnoot1). Voor het Nederlandse taalgebied is, voor zover ik weet, de bovengenoemde akte van Maaseik de enige in haar soort en juist dit verhoogt ten zeerste haar belangrijkheid.
3. Tenslotte rest ons nog één moeilijkheid, nl. de verklaring van het vreemde vorcrůetze. Dit blijkt een specifieke kalenderterm te zijn, die wij bij ons bovenvermeld onderzoek in een vijftal hss. aantroffen; enkele hiervan behoren door hun luxe-uitvoering tot de pronkstukken van de Vlaamse en Utrechtse miniatuurkunst. Het prachtig verluchte hs. nr 5 van J.J. Six in AmsterdamGa naar voetnoot2) vermeldt Marcus ewangelist voor cruus [Alkmaar 1430?]. De Vreese wees reeds in zijn boven vermelde publikatieGa naar voetnoot3) op de term voer cruus [Delft 1463], voorkomend in een meesterlijk hs. van het Museum Czartorisky te Krakow. Marcus evangelist voor cruys vindt men in het haast overdadig versierde hs. Venezia, Reale bibliotheca Marciana ms. It. I nr. 35 (5026), een produkt van de ‘graafs Hollandse kunst’ uit de jaren 1490-1510Ga naar voetnoot4). Een ander Hollands hs., van ca 1520, dat tweemaal door Hertzberger in Amsterdam te koop werd aangebodenGa naar voetnoot5), bevat Marcus ewangelista voer cruys. En tenslotte komt men Marcus evangelist voor cruys tegen in een ms. van ± 1545 dat toebehoort (of toebehoorde) aan de heer C. van der Feer Lader in Baarn (Hulshorst), door De Vreese geïnventariseerd als nr. 5. De verklaring is nu niet moeilijk meer. Zoals in de liturgie (verg. de aanhaling uit Dirc van Delf) de Sint-Marcusprocessie en de kruisdagen met elkaar in verband werden gebracht - wat het ontstaan gaf aan de termen litania major en minor -, zo kon een chronologische vergelijking gemakkelijk aanleiding geven tot de benamingen vorecruce en crucen, dit laatste dan in de betekenis ‘kruisdagen’ die in het Mnl. W. met een drietal voorbeelden (resp. uit [1342-1345] en [1351]) vertegenwoordigd is en in verschillende Vlaamse dialecten nog springlevend is. Dat vore hier een lokale betrekking zou aanduiden, acht ik uitgesloten. De kontekst waarin de Maaseikse schepenklerk vorcrůetze gebruikte, blijft evenwel eigenaardig. In (dag) dat wer die vorcrůetze dreght kreeg het tweede lid van de samenstelling vorcrůetze zijn oorspronkelijke konkrete betekenis van crucifix terug. Hoe Dr Moors tot zijn datering 12 november gekomen is, bleef mij lange tijd een onopgeloste vraag. Hij heeft hierin echter Prof. J. Gessler gevolgd, die het regest van deze schepenakte het eerst meedeelde in het (Belgische) tijdschrift Limburg IV (1922-1923) p. 215, en blijkbaar wel senter merten (= 11 november) in plaats van senter mercs (dagh) gelezen heeft. December 1956. Robrecht Lievens. |
|