Een nieuw bewijs van Heine-invloed bij Hildebrand?
In de 45ste Jaargang van De Nieuwe Taalgids, p. 84-87, heb ik, dunkt me, aannemelijk gemaakt, dat Hildebrand voor zijn Camera grote verplichtingen had aan Heinrich Heine. Ik kan daar nu nog een nieuw voorbeeld aan toevoegen. In zijn Florentinische Nächte (1836) beschrijft Heine een vioolconcert, gegeven door de virtuoos Paganini. Maximilian, een der personen in de novelle, die wel met Heine zal mogen worden vereenzelvigd, bezit blijkbaar het vermogen der synesthesie: ‘Was mich betrifft, so kennen Sie ja mein musikalisches zweites Gesicht, meine Begabnis, bei jedem Tone, den ich erklingen höre, auch die adäquate Klangfigur zu sehen; und so kam es, daß mir Paganini mit jedem Striche seines Bogens auch sichtbare Gestalten und Situationen vor die Augen brachte, daß er mir in tönender Bilderschrift allerlei grelle Geschichten erzähite, daß er vor mir gleichsam ein farbiges Schattenspiel hingaukeln ließ, worin er selber immer mit seinem Violinspiel als die Hauptperson agierte’. (H. Heine, Sämtliche Werke, Leipzig, Reclam, Dritter Band, p. 638). Hierop volgen allerlei taferelen, het zoveelste getuigenis van de rijke fantasie en het stijlmeesterschap van de grote dichter.
Nu vindt men in het hoofdstuk ‘Een concert’ van ‘De familie Kegge’ een overeenkomstige passage, weliswaar van al het poëtische in Heine's proza ontdaan: ‘ik moet mijnen lezeren de gewichtige bekentenis doen dat ik de muziek, in het afgetrokkene, waarlijk zie; en ik twijfel niet of zijzelve zullen met enige opmerkzaamheid op hunne gewaarwordingen en inspanning van ziel hetzelfde ontdekken. Er zijn tonen en samenkoppelingen van tonen, die zich aan mijn oog voordoen als spattende vonken, dikke en dunne strepen, kromme spelden, slangen en kurketrekkers; als bliksemschichten, liefdestrikken, krakelingen, varkensstaarten, waterstralen en ziegezagen, en ik zie de mogelijkheid om een geheel muziekstuk, voor mijn gevoel bevredigend, in figuren op te schrijven’.
Op zich zelf lijkt dit misschien weinig overtuigend, maar wie de beide concertbeschrijvingen volledig vergelijkt, zal ontdekken, dat het gehele motief in deze stukken overeenstemt, nl. het genieten van een concert door de schrijver en de prozaïsche opmerkingen over het spel door de brave bakker De Groot bij Hildebrand en een ‘Pelzmakler’ bij Heine. Deze laatste wordt door de onverbeterlijke spotvogel aldus beschreven: ‘Mein Nachbar, ein alter Pelzmakler, nahm seine schmutzige Baumwolle aus den Ohren, urn bald die kostbaren Töne, die zwei Thaler Entrégeld kosteten, besser einsaugen zu können’.
Als Paganini het eerste nummer heeft uitgevoerd en Maximilian verrukt is over het weergaloze vioolspel, klinkt, typisch Heiniaans, als een snerpende wanklank de stem van de filister: ‘Göttlich!’ rief mein Nachbar, der Pelzmakler, indem er sich in den Ohren kratzte(!), ‘dieses Stück war allein schon zwei Thaler wert’.
Bakker De Groot vertegenwoordigt het proza met bewonderende opmerkingen over Henriëttes pianospel als: ‘Drommels nou! dat gaat per post; 't is als of je een goot hoort loopen’.
Is het toeval, dat de bloedrode, deinende zee in Maximilian's fantasieën me een passage uit ‘Teun de Jager’, Hildebrands meest romantische verhaal, voor de geest bracht? Of is hier veeleer sprake van een reminiscentie aan E.Th.A. Hoffmann (Der goklene Topf), van wie ik in de Camera wel vaker sporen heb menen te zien (bijv. het bizarre denkbeeld om de kleding van