De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdVerwey en het gedicht ‘Van den Wilden Man’Maurits Uyldert doet in Dichterlijke Strijdbaarheid (Uit het leven van Albert Venvey II, Amsterdam 1955, blz. 241-242) een merkwaardige mededeling over het gedicht Van den Wilden Man, waarmee Verwey's bloemlezing De Honderd Beste Gedichten (Lyriek) in de Nederlandsche Taal (Londen enz. 1910) opent. De biograaf vertelt, hoe hij, in 1909 op Villa Nova gelogeerd, de door Verwey uitgekozen gedichten voor de druk copieerde. Eén gedicht echter kreeg hij niet te zien, maar dicteerde Verwey hem ‘uit een foliant waarvan hij de titel, naar het mij leek’, zegt Uyldert, ‘voorzichtig voor mij verborgen hield’. Dit was Van den Wilden Man. Toen Uyldert ‘bizonderheden omtrent deze (hem) onbekende... dichter vroeg, gaf (Verwey) een antwoord dat zo duidelijk ontwijkend was, dat (de schrijver) niet verder aandringen kon’, en hij vervolgt: ‘Toen ik het gedicht later in de bloemlezing overlas kon ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat hij zichzelf achter het masker van dezen anonymen dichter verscholen had en met dit kleine gedicht een hulde had willen brengen aan zijn vrouw’. Dit zou een moeilijk te aanvaarden mystifikatie geweest zijn. De Engelse uitgevers vroegen een chronologisch gerangschikte bloemlezing, en Verwey zegt zelf in de Voorrede dat de arbeid van nog levende dichters ‘geheel uitgesloten’ was gebleven. Goede trouw bracht mee, dat het enige gedicht dat aan het viertal van Van der Noot voorafging, een middeleeuws gedicht zou zijn en niet een van de verzamelaar zelf. Het gedicht is dan ook middeleeuws. Serrure heeft het naar het Hulthemse hs. gepubliceerd in het Vaderlandsch Museum, II (1858), 196-200. Maar... is dat wel hetzelfde gedicht? De aanhef heeft Verwey nogal trouw gemodernizeerd, met gebruikmaking van de oorspronkelijke rijmen, maar spoedig wordt de bewerking vrijer: | |
[pagina 224]
| |
In enen visioene dat ic sach
een groet wonder, als ic u mach
u allen segghen, wildijdt verstaen.
Mi dochte dat ic spelen was ghegaen
met ghesellen aen een wout,
ende ic sach comen uten hout
ene maghet wel ghedaen,
die brachte ghebonden ende ghevaen
ene wilde creature,
die haer was worden sere te suere,
eer dat sise brachte inden bande.
Ende om dat ic die magnet kande,
soe ghinc ic haer met worden an,
ende ic vraghede hare wat haer soude den man. En vroeg wat zij met hem woude.
'T WAS of in vizioen ik zag
Een wonder dat ik u nu mag
Vertellen, zoodat gij 't zult verstaan.
Mij docht ik was uit spelen gegaan
Met mijn gezellen in een woud,
Toen ik zag komen uit het hout
Een jonkvrouw, zonder honden,
Die bracht gevangen en gebonden
Een wilden Man.
Daar ik haar kende sprak ik haar an
Leest men verder, dan ziet men de afwijkingen groter worden: de bekortingenGa naar voetnoot1) worden zeer aanzienlijk (het oude gedicht telt 172 verzen, het nieuwe 44) en de enige maal dat Verwey nog een rijmenpaar overneemt, wijzigt hij de regels toch ingrijpend: ic hebben ghemint soe menegen dach,
ende ghejaghent doer menech lant.
....................................
ic hope noch den dach te beiden
dat icken sal maken tam
ende sachtere vele dan enech lam,
al es hi nu wilt ende wreet.
Ik zocht hem lang; dat ik hem bond
Was zeker wel het grootste wonder.
Wat baat het of gij u verwonder;
Ik houd van dezen: wild of tam;
Voor u een leeuw, voor mij een lam.
Van het achtregelige rondeel blijft de bewerker de rijmklanken bijna trouw, maar het rijmschema verandert hij zo, dat het resultaat geen zuiver rondeel is. Wegens de vervanging van ghevaen door gebonden (vergelijk het eerste citaat, waar zonder honden in de plaats is gekomen van wel ghedaen) was hij gedwongen de tweede en de derde regel te verwisselen. Daardoor wordt de laatste herhaling van de aanvangsregel gevolgd door een herhaling, niet van het tweede, maar van het derde vers, zodat de slotregels paarsgewijs rijmen: ‘Ic was wilt, ie ben ghevaen
ende bracht in mintliken bande;
dat heeft ene maghet ghedaen.
Ic was wilt, ic ben ghevaen;
al mochtic, in woude haer niet ontgaen,
des settic mine trouwe te pande.
Ic was wilt, ie ben ghevaen
ende bracht in mintliken bande.’
‘Ik was wild, ik ben gebonden,
Dat heeft mij een meisje gedaan,
Met den band van haar Minne omwonden.
Ik was wild, ik ben gebonden,
Ik vlucht niet ofschoon ik het konde,
Ik wil wie mij won niet ontgaan.
Ik was wild, ik ben gebonden,
Met den band van haar Minne
omwonden...’
Is hier sprake van een mystifikatie? Ik meen van niet. Ik vermoed dat Verwey, geboeid door het ongewoon mooie rondeel, werkelijk beoogd heeft een ter wille van de verstaanbaarheid gemodernizeerd equivalent van het middeleeuwse gedicht in zijn bloemlezing op te nemen, maar al nadichtende | |
[pagina 225]
| |
door zijn goede smaak gedwongen werd het omslachtigeGa naar voetnoot1) verhaal te bekorten. Wijzigen was voor hem een recht van de vertalende dichter; in het Voorbericht van zijn Britsche Balladen (Amsterdam ca. 1920) heet het immers: ‘De vertaler heeft zich overigens de vrijheid, zelfs de speelschheid veroorloofd, die na-dichters van volksliederen te allen tijde eigen was’. Niettemin lijkt het mij zeer goed mogelijk, dat Maurits Uyldert óok gelijk heeft met zijn veronderstelling, dat de herdichter een hulde aan zijn vrouw bedoelde. Het weglaten van details die op hun liefdesbetrekking wellicht niet toepasselijk waren: ‘die haer was worden sere te sueren, eer dat sise brachte inden bande’, ‘ic hebben... ghejaghent doer menech lant’ pleit ervoor, maar ook de omstandigheid dat Van den Wilden Man, in zijn geheel toch bepaald geen kleinood, het enige middeleeuwse gedicht is dat Verwey opnam. Hoe weinig moeite zou het hem gekost hebben, een lied van Jan van Brabant of Veldeke na te dichten, hetgeen hij immers later voor zijn colleges deed! Bij een alfabetische rangschikking van de dichters, zoals hij voor de bloemlezing wenste, zou de Anonymus in elk geval de rij geopend hebben; nu de uitgevers chronologische volgorde eisten, kon het veertiende-eeuwse gedicht alleen de beoogde plaats krijgen als de oudere lyrici werden, weggelaten. Dit blijft een gissing, daar mij niet bekend is of Verwey tijdens of na de onderhandelingen met de uitgevers de keuze nog heeft gewijzigd. Naar mijn mening heeft Verwey met Van den Wilden Man een gedicht willen opnemen dat onze middeleeuwse poëzie kon vertegenwoordigen, maar is hij wellicht bij de bewerking, en mogelijk ook bij het uitsluiten van oudere gedichten, geleid door het motief dat zijn helder ziende biograaf hem toeschrijft. C.A. Zaalberg. |
|