De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De klankfrequentie in het hedendaagse gesproken Nederlands.In 1944 wees Huizing in samenwerking met A. Moolenaar-Bijl door middel van een artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde op ‘De betekenis der klankfrequentie in het Nederlandsch voor de oorheelkunde’ (N.T.G. 88-ste jrg., pg. 435 vv.)Ga naar voetnoot1). De bedoeling van dit artikel was o.a. vast te stellen op welke wijze en in welke vorm de spraakklanken dienen te worden aangeboden, wanneer men wil nagaan welke gehoorsverbetering een slechthorende ondervindt bij het gebruik maken van een prothese. Bedient men zich hierbij van spraakklanken dan spreekt men van spraak-audiometrie, in tegenstelling tot de toon-audiometrie, die de slechthorende zuivere tonen aanbiedt. De moeilijkheid bij deze spraakaudiometrie is om een quantum taalmateriaal te vinden, dat representatief is voor de dagelijks gebruikte taal. Men maakt meestal gebruik van woordlijsten, die men ‘P.B.-lijsten’ noemt, een afkorting van ‘Phonetic Balanced’. Dit wil dan zeggen dat de spraakklanken in deze lijsten dezelfde frequentie van voorkomen hebben als in de omgangstaal. Om deze percentages vast te stellen hebben de auteurs van bovengenoemd artikel in 1944 een onderzoek ingesteld. Zij onderzochten daartoe 10.000 woorden, waarvan de tekst bestond ‘uit een groot aantal verschillende delen van een zeer verschillend karakter elk bestaande uit 250 à 500 woorden’. Naar mevrouw Moolenaar mij meedeelde hadden hun onderzoekingen betrekking op geschreven Nederlands, hoewel men zoveel mogelijk gesprekken had genomen en eenvoudig Nederlands. In het buitenland, speciaal in Amerika heeft men evenwel vast kunnen stellen, dat de percentages die aangeven in welke frequentie de spraakklanken voorkomen verschillend liggen naar gelang men geschreven of gesproken taal analyseert (cf. o.a. H. Fletcher: ‘Speech and Hearing in Communication’, pg. 96). Het Groningse onderzoek betrof, zoals gezegd, geschreven taal. Men kon dus de vraag stellen: zou men ook voor het Nederlands geen afwijkende percentages vinden als men in plaats van geschreven eens gesproken taal ging analyseren? En daarbij aansluitend: als deze percentages inderdaad verschillen, moeten dan ook de ‘P.B.-lijsten’ die aan de hand van deze percentages waren opgesteld niet worden herzien? Alvorens deze vragen te beantwoorden wil ik erop wijzen dat de term ‘geschreven taal’ met opzet is gekozen en niet het begrip ‘schrijftaal’. De bedoeling van dit artikel is namelijk aan te tonen dat de frequentie der spraakklanken anders ligt in het gesproken dan in het geschreven Nederlands, zelfs al neemt men in het laatste geval dialogen etc. uit teksten die van een vrij ongedwongen aard zijn. De hier gebruikte term ‘geschreven taal’ tendeert dus in de richting van de notie ‘schrijftaal’, maar mag er niet mee worden vereenzelvigd. Om de bovengenoemde vragen te kunnen beantwoorden werden in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zomer van 1955 10.000 woorden hedendaagse conversatie op een taperecorder opgenomen, zoveel mogelijk fonetisch uitgeschreven en op hun klankfrequentie onderzocht. Het aantal daartoe opgenomen gesprekken bedroeg veertien, het aantal verschillende gesprekspartners vierenveertig. De sprekers behoorden tot de ‘middengroepen’ en spraken praktisch allen Algemeen Beschaafd met hoogstens een lichte regionale inslag. Er is ook geprobeerd om de sprekers zoveel mogelijk uit diverse Nederlandse landstreken te betrekken. Van een sociale spreiding moest evenwel worden afgezien omdat in de taal der maatschappelijk lager geklasseerde kringen te veel dialectische eigenaardigheden voorkomen. Het onderzoek werd daarom beperkt tot genoemde ‘middengroepen’ (onderwijzers, ambtenaren, leraren etc), in welke middens, over het algemeen beschaafd gesproken wordt. De gesprekken handelden over alle mogelijke onderwerpen; het meeste bestond uit conversatie in de avonduren. Er werd op gelet dat een en ander zo ongedwongen mogelijk gebeurde. Het totaal onderzochte fonemen bedroeg ruim 33.900. Bij een aantar van 20.000 fonemen werd een voorlopige berekening van de percentages gemaakt. Daarna werden na een totaal van respectievelijk 3400, 3200 en 7300 fonemen nog eens de percentages vastgesteld en vergeleken met de daarvóór berekende. De afwijkingen werden steeds geringer en hoewel ook dit onderzoek, evenals het Groningse, maar een steekproef is, mag men aannemen dat de uiteindelijke bepaling van de percentages zeer dicht bij de werkelijkheid ligt. De verschillen met de percentages, berekend uit de geschreven taal zijn kleiner dan was verwacht. Dit is misschien hierdoor te verklaren dat Huizing voor zijn analyse terecht vooral (geschreven) gesprekken heeft gekozen. Al zijn dus de afwijkingen niet zo groot, toch is het om twee redenen dienstig de herziene percentages af te drukken. Op de eerste plaats werd in een aantal gevallen een significante afwijking gevonden en vervolgens kan men ons inziens, nu de analyse van gesproken Nederlands eenmaal heeft plaats gevonden, in afwijkende gevallen beter de hieruit berekende percentages aanhouden dan die welke bij het onderzoek van de geschreven teksten werden gevonden. Na een desbetreffende berekening bleek dat men in minstens vijf gevallen van een significante afwijking kan spreken. Het geldt de fonemen: [j], [i], [ǝ], [ɔu], [n], hieronder respectievelijk weergegeven in.de woorden: ja, dief, bode, koud en nee. Voorts werd de volgorde in de ranglijst hier en daar gewijzigd; zo schoof bijvoorbeeld de j een aanzienlijk aantal plaatsen naar boven op. Fonemen die een percentage haalden, dat onder 0.10% lag werden niet opgenomen (bijv. het foneem [ø]). In de hieronder volgende lijst geeft het eerste getal (I) de door mij gevonden cijfers, het tweede (II) de ‘Groningse’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een indeling volgens de diverse fonetische categorieën zoals Huizing die heeft gegeven kan ieder aan de hand van de bovenstaande lijst zelf opstellen. Hef leek in dit bestek voldoende enkele korte opmerkingen te maken. Het percentage medeklinkers bedraagt 60,4; dat der klinkers en tweeklanken samen 39,6. Het Nederlands toont verder een opvallende voorkeur voor de dentalen: ruim 27% van alle spraakklanken, 45% van de consonanten zijn dentalen. Ook de ‘P.B.-lijsten’ die naar deze percentages zijn samengesteld dienen eigenlijk te worden herzien. Het zou evenwel te ver voeren om ze in deze publikatie af te drukken. Nijmegen. J.P.M. Eggermont. |
|