Moenens ene oog. (Naschrift).
In mijn artikel op p. 164 van de vorige aft leze men niet Dr. A.C. de Jong, maar Dr. A.J. de Jong.
Prof. Dr. L.C. Michels was zo vriendelijk mij erop attent te maken, dat de verklaring door A.J. de Jong van Hertspieghel, IV, vs. 151 gegeven niet geheel met die van P. Vlaming overeenstemt. De Jong denkt wel aan het met één oog mikken van een schutter, maar vat ‘een-oogt’ toch als een gesubstantiveerd bijvoeglijk naamwoord op (cf. Een viertal Dichters en Prozaschrijvers uit de Vroeg-Renaissance, Zwolle 1925, p. 128, noot 4).
K.M.