De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
Semantemen.1. Een van de rijkste studies op het terrein van de spraakkunst is J. Vergote z'n ‘Onderzoek naar de grondslagen van de Algemene Grammatica, de rededelen’ (Med. Kon. Vla. Ac. v. Wet., Lett. XIII, 2, 1951). Zijn ‘proeve van synthese’ voor de grammatica berust op het oppositiepaar semantemen - morfemen. Alle grammaticale verschijnselen worden gecatalogizeerd vanuit deze eerste tegenstelling, en, laten we het er gauw bijvoegen, de explicaties bij deze catalogizering zijn van een voortreffelijk gehalte. Maar nu is het merkwaardig dat in dit overigens zo te waarderen geschrift zeer vlot wordt heengegleden over de begripsbepaling van de termen semantemen en morfemen, waarop dan toch al het overige steunt. Van de klasse van de semantemen wordt gezegd dat ze ‘bevat de substantieven, de adjectieven, de werkwoorden en alle of bepaalde soorten van adverbia. Deze vier woordsoorten beantwoorden volgens hen (nl. Vendryes, Sapir, Bally) aan zekere voorstellingen in de geest van de spreker’ (p. 12). De klasse van de morfemen ‘omvat de overige rededelen: deze zijn grammaticale hulpmiddelen (outils grammaticaux) die dienen om met de woorden van de eerste klasse zinnen te construeren’ (p. 12). De verdere uiteenzettingen, die overigens een bekwame vakkennis demonstreren, voegen niets wezenlijks toe aan deze eerste definities. Nu is met name de definiëring van het semanteem wel zeer mager, en wel zo mager en zo weinig bevattend naar inhoud, dat ze niet omkeerbaar is en de extensie zo uitgebreid dat zelfs de geopponeerde klasse van de morfemen er geheel of gedeeltelijk onder valt. Volgens de schrijver moeten o.a. ook, terecht!, het voornaamwoord, het voorzetsel, het voegwoord, het telwoord, de bijwoorden van omstandigheid tot de morfemen gerekend worden. Maar het staat zonder twijfel vast dat de specimina van deze woordsoorten ‘beantwoorden aan zekere voorstellingen in de geest van de spreker’. Volgens ons beantwoorden ook aan de andere morfemen: lidwoorden, prefixen, suffixen, infixen, ablaut-morfemen, accent-, tempomorfemen zekere voorstellingen in de geest van de spreker en luisteraar. Misschien echter kan iemand uit de school van de Gestalt-psychologie de mening zijn toegedaan dat deze laatste morfemen niet gescheiden mogen worden van de voorstelling, het image-verbale, van het woord waar ze bijhoren (dus: de mag niet een apart image-verbale hebben, onderscheiden van de man; ver en sel van verdichtsel; s van dorpsplein; ee van greep). Dan vormen de, ver, sel, s, ee dus slechts een deel van de voorstellingen van de man, verdichtsel, dorpsplein, greep, zoals ook de daarbijbehorende fonemen en het woordaccent slechts delen zijn van die voorstellingen, delen overigens die bij reflexie uitgroeien tot aparte voorstellingenGa naar voetnoot1). Wat hier echter ook van zij, zeker is dat aan woorden als ik, hij, zijn, die, naar, wegens, en, of, omdat, drie, enige, hier, nu, morgen, buiten, die volgens J. Vergote als voornaamwoorden, voorzetsels, voegwoorden, telwoorden, bijwoorden van omstandigheid terecht | |
[pagina 210]
| |
behoren tot de klasse van de morfemen, zekere voorstellingen in de geest van de spreker beantwoorden. Dus - de definitie van het semanteem is onaf, de gedefinieerde zaak en de definitie zijn niet equivalent, niet gelijkwaardig. Wij hebben deze definitie van het semanteem kritisch besproken, omdat we het aan deze te arme en te vage definitie wijten dat we in deze, het zij nogmaals met nadruk verklaard, overigens voorname studie geregeld stoten op onduidelijke gecompliceerdheden, als het semantische een rol gaat spelen bij de morfemen.
2. Die zo klaar aandoende oppositie semanteem - morfeem van Vendryes, waarmee men graag verder werkte, heeft eigenlijk van begin af een probleem geherbergd. Hij zegt (Le Langage, 1921, p. 86) dat de semantemen zijn ‘les éléments linguistiques exprimant les idées des représentations’, wat dus sterk overeenkomt met de ‘zekere voorstellingen in de geest van spreker’ van J. Vergote. Zoals echter in de volgende bladzijden blijkt horen bij de eerste de morfemen bij de geheelvoorstelling van semanteem + morfeem (morfemen), terwijl de laatste niets uitlegt aangaande een mogelijke voorstellingswaarde van de morfemen. Vendryes z'n definitie van de morfemen heeft J. Vergote niet overgenomen. Ze is dan ook wel zeer beperkt: ‘les morphèmes expriment les relations que l'esprit établit entre les sémantèmes’ (p. 86). Hieronder vallen alleen de ‘syntactische bindmorphemen’ (p. 17) van J. Vergote, terwijl de Parijse professor merkwaardigerwijze in de verdere besprekingen veel taalelementen morfeem noemt, die evident niet een relatie, betrekking, verbinding tussen twee semantemen bewerkstelligen. Ze horen slechts bij één semanteem en geven bijv. het meervoud aan, het geslacht van een substantief, de tijd, wijze of het aspect van een werkwoord; ze maken het substantief tot een concreet geval, zoals het lidwoord; ze buigen de werkwoordsbetekenis naar iets irreëel-hypothetisch als het Gr. ἀν; ze staan in de plaats van andere betekeniselementen, zoals de persoonlijke voornaamwoorden, de gesubstantiveerde telwoorden, de bijwoorden hier en daar. Vrijwel al deze taalverschijnselen worden als morfemen door de schrijver van ‘Le Langage’ besproken. J. Vergote heeft ze bij hem (en bij andere schrijvers) bestudeerd en is blijkbaar tot de conclusie gekomen dat de definitie niet klopte, want volgens hem zijn de morfemen: ‘grammaticale hulpmiddelen (outils grammaticaux) die dienen om met de woorden van de eerste klasse zinnen te construeren’ (p. 12). Ze worden volgens de ‘Linguistique générale et linguistique française’ van Ch. Bally (Genève, 1932) verdeeld in: 1. actualizerende, 2. karakterizerende, 3. plaatsvervangende, 4. bindmorfemen.
3. Door de onaffe, niet-equivalente definiëring van het semanteem bij zowel J. Vendryes als J. Vergote en de minstens bij J. Vendryes incomplete definiëring van het morfeem wordt er in de latere besprekingen voortgebouwd op te weinig doorgedachte basisbegrippen. Nu willen wij hier niet op allerlei details ingaan, als bijv. de kwestie wat het voor zin heeft om morfemen die niet twee taalelementen binden ‘bindmorphemen’ te noemen, waarbij nog het verwarrende optreedt dat bij de definiëring van deze ‘lexicale bindmorphemen’ het voornaamste woord ‘kenmerken’ is, terwijl ‘kenmerken’ toch een synoniem is van karakterizeren en op p. 18 en elders de ‘lexicale caracteriserende morphemen’ worden geopponeerd aan de ‘syntactische en | |
[pagina 211]
| |
lexicale bindmorphemen’. Op dergelijke, toch wel belangrijke!, details gaan we dus hier niet verder in, maar wèl wilden we twee bezwaren nog bespreken. Het eerste geldt het gebruik van de term ‘gelexicaliseerd’, waarbij zal blijken dat door de onvolkomen definities van vooral het semanteem ook de latere verdelingen niet meer kloppen. Wat we dus in nr. 1 naar voren gebracht hebben om het onvolkomene van de semanteem-definitie aan te tonen, wordt nu met nog veel meer inhaken in de eigen tekst van J. Vergote aangevoerd om het falen van de verdere verdelingen te bewijzen.
4. De schrijver gebruikt naast elkaar de termen ‘lexicaal’ en ‘gelexicaliseerd’. Onder ‘lexicaal morpheem’ wordt blijkbaar verstaan een morfeem dat samen met het erbijbehorende semanteem thuis hoort in het lexicon, het woordenboek, het vocabulaire. We zeggen ‘blijkbaar’, want nergens konden we een duidelijke begripsbepaling van dit lexicaal morfeem vinden. De term ‘gelexicaliseerd’ wordt alleen maar gebruikt bij de bindmorfemen. Er zijn nl. zowel bij de syntactische als bij de lexicale bindmorfemen gelexicalizeerde. Deze ‘gelexicaliseerde bindmorphemen verbinden niet alleen de semantemen of de zinnen, zij voegen hieraan nog een eigen betekenis toe’ (p. 19), ‘ajoutant à cette relation une signification particulière’, staat er in het Franse resumé (p. 40). We zullen een aantal voorbeelden verschaffen, en wel op syntactisch terrein, want die zijn duidelijker dan de lexicalische. In tegenstelling tot de naamvallen en het voorzetsel van, die ‘niets anders dan de louter syntactische verhouding’ uitdrukken, voegen de gelexicalizeerde voorzetsels met en naar aan hun syntactische functie nog een eigen betekenis toe, nl. respectievelijk de betekenis van begeleiding of middel en van richting. Het griekse medium heet gelexicalizeerd, omdat het naast de predicatieve verhouding nog uitdrukt dat de handeling of het gebeuren plaats grijpt in het bereik of het voordeel van het onderwerp. Tegenover het zuivere bindmorfeem dat in hij hoorde dat het regende zijn de voegwoorden en, of, maar, want, wanneer, indien, omdat gelexicalizeerd. Tegenover de zuivere copula zijn worden de koppelwerkwoorden worden, schijnen, blijken, lijken gelexicalizeerd genoemd. Wij worden nu geplaagd door het volgend probleem: als die gelexicalizeerde morfemen naast hun verbindingswaarde een aparte, eigen betekenis bezitten, die aan die verbindingsfunctie wordt toegevoegd, zal die betekenis gelijk zijn aan een ‘zekere voorstelling in de geest van de spreker’ - dus - deze morfemen zijn naar hun van hun syntactische functie onafhankelijke betekenis semantemen - dus - er klopt iets niet.
5. Maar nu eens helemaal van de andere kant!, en dat vormt het reeds aangekondigde tweede bezwaar. Als er dan toch semantemen moeten zijn, zullen het substantief en het werkwoord daar wel toe moeten behoren (want anders houden we niets meer over!), maar waarom moeten de adjectieven en de bijwoorden van wijze tot semantemen worden gered? Het begrip morfeem is zo rekbaar geworden dat wij niet begrijpen waarom de adjectieven en bijwoorden van wijze niet gerekend kunnen worden tot de karakterizerende morfemen, en wel als gelexicalizeerde karakterizerende morfemen, met dus een eigen betekenis. Het adjectief is dan een karakterizerend morfeem bij het substantief en het bijwoord van wijze een karakterizerend morfeem bij het werkwoord. We worden hierbij nog geholpen door de eigen tekst van het ‘Onderzoek naar de grondslagen’, waar op p. 24 | |
[pagina 212]
| |
volgens de theorie van Jespersen wordt betoogd, dat alleen bij de nexus van onderwerp en gezegde door een aparte voorstelling van het gezegde iets nieuws wordt toegevoegd aan de voorstelling van het onderwerp, terwijl bij de attributieve junctie van adjectief + substantief en de verbinding van bijwoord van wijze + werkwoord slechts ‘één enkele voorstelling’ in het spel zou zijn: new-born dog = puppy, a female horse = a mare, an unnaturally small person = a dwarf, met stenen doden = stenigen. De adjectieven en de bijwoorden van wijze bezitten dus geen eigen voorstelling - dus - het zijn geen semantemen.
6. We kunnen in allerlei richtingen redeneren. Men kan een aantal morfemen tot semantemen verklaren (zie nr. 4) en men kan van de semantemen de adjectieven en bijwoorden van wijze wegschrappen en ze toevoegen aan de grote vergaarbak van de morfemen (zie nr. 5). Steeds meer knelt de vraag: wat is toch eigenlijk een semanteem? Dat het zou uitdrukken het idee of het begrip van een voorstelling of zou beantwoorden aan een zekere voorstelling in de geest van de spreker - dat is toch te vaag. Als we gewoon zeggen: ze ‘drukken een wezen of ding, een eigenschap, een gebeuren uit; soms echter geven zij ook andere begrippen weer’ (p. 22) - waarom zouden we aan deze opsomming niet kunnen toevoegen morfemische waarden?, als: soms drukken ze een grammaticale relatie uit of een karakterizering of een actualizering. Als men zou verklaren: semanteem is een waarneembaar taalteken waaraan slechts één voorstelling in de geest beantwoordt - zouden er volgens de psychologische theorie van Jespersen alleen de substantieven en werkwoorden overblijven. Maar, we weten eigenlijk zo weinig definitiefs omtrent de mentale processen. We kunnen niet met zekerheid zeggen dat de nexus van onderwerp en gezegde twee voorstellingen meebrengt. Het zou best kunnen zijn dat alleen de zin, de verbinding van onderwerp met gezegde, de echte geheelvoorstelling produceert: het onderwerp vraagt immers om een gezegde, en omgekeerd. Hiermee is geconnecteerd het hele probleem van de prioriteit van woord of zin, welk probleem in onze dagen vrijwel geluidloos tengevolge van het structuralisme in het voordeel van de zin wordt opgelost. Wij concluderen dat we niet kunnen geraken tot een afdoende begripsbepaling van een semanteem, als geopponeerd tot een morfeem. Dat sluit tegelijk uit een afdoende begripsbepaling van morfeem, welke term ook een veel te grote extensie heeft gekregen om nog een behoorlijke inhoud als geopponeerde te dekken; met name is er het begrip ‘vorm’ geheel of vrijwel geheel aan ontnomen.
7. Zou het niet mogelijk zijn aan de term semanteem de zin te geven van betekenisdrager, dus semanteem te noemen elk waarneembaar taalelement waaraan een innerlijke betekenis beantwoordt? Het toekennen van betekenis ook aan delen van woorden en syntactische elementen is na de studies van Morris, Carnap, Hjelmslev, Blake, Buyssens, Ebeling e.a. niet meer vreemd, terwijl immers E. Sapir in ‘Language’ (1921, 91, 93) al spreekt van ‘derivational concepts’ en ‘relational concepts’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 213]
| |
Woorden op zich of relaties tot stand brengende woorden of woord-constituerende en tussen woorden of woorddelen relaties tot stand brengende woorddelen, kortom velerlei waarneembare taalexpressies bezitten betekenis, en deze betekenisdragende woorden of woorddelen kunnen we alle semantemen noemen, of, zo men wil, taalelementen, uiterlijke taalelementen, of taaltekens, of morfemen (in volkomen algemene zin, ook omvattend wat men wel tagmemen noemt), of uitdrukkingsvormen (expression forms), of betekenaars. Wij zullen spreken van semantemen.
8. De volgende verdeling van deze semantemen zou dan mogelijk zijn, waarbij de betekeniswaarde het princiep is, welke betekeniswaarde overigens vaak door een vorm wordt gekarakterizeerd. A. Basis-semantemen. Het onderwerp en het gezegde zijn de pijlers waarop de zinsstructuur berust. De voorwerpen zijn basis-semantemen van de tweede rang; ze zijn noodzakelijke aanvullingen van de betekenis van het gezegde: het gezegde termineert in het direct en indirect voorwerp. Men zou kunnen zeggen: het zijn de eerste bepalingselementen van het gezegde. Maar van de andere kant zijn ze zo innig verbonden met het basispaar onderwerp - gezegde, dat de hele zin zich ook op die voorwerpen baseert. Van nature functioneren substantieven als onderwerp, direct en indirect voorwerp, en werkwoorden als gezegde. Als adjectieven, bijwoorden of andere woorden in gesubstantiveerde vorm optreden als onderwerpen en voorwerpen of in werkwoordelijke vorm als gezegden kan men ze alleen maar-functionele basis-semantemen noemen. Bij een naamwoordelijk gezegde is het geheel van koppelwerkwoord + naamwoord basis-semanteem, maar de samenstellende delen van dit geheel zijn apart geen basis-semanteem. Als het onderwerp, het gezegde of voorwerp meerdere woorden bevatten, zijn het voornaamste substantief en het hoofdwerkwoord in zo'n groep de eigenlijke basis-semantemen. Elk gezegde verschaft een kwalificatie van het onderwerp en de voorwerpen kwalificeren het gezegde; dit zijn de primaire basis-kwalificaties. B. Determinant-semantemen zijn alle uitdrukkingsvormen die de basis-semantemen of andere semantemen naar betekenis nader bepalen. Zij kunnen zijn: 1e. Bindmorfemen (in strikte zin) d.w.z. taaltekens die dienen om semantemen met elkaar in relatie te brengen, die betrekkingen bewerkstelligen tussen taaltekens: naamvallen, voorzetsels, persoonsuitgangen van het werkwoord, voegwoorden, koppelwerkwoorden, verbindingsinfixen bij samenstel- | |
[pagina 214]
| |
lingan, de plaats van de woorden in de zin, het zinsaccent, de zinsmelodie, het zinstempo. 2e. Karakterizerende determinanten d.w.z. uiterlijk waarneembare taalelementen die iets kenmerkends aanduiden van andere taaltekens. Deze kunnen worden onderverdeeld in: a) Verbaal-karakterizerende determinanten, die een kwaliteit aanduiden van de basis-semantemen en andere semantemen door middel van een apart woord (dit is iets anders dan de basis-kwalificatie van het gezegde en de voorwerpen; het is een secundaire kwalificatie): adjectieven bij substantieven en gesubstantiveerde woorden, bijwoorden en bijwoordelijke gehelen bij gezegden, adjectieven, andere bijwoorden en hele zinnen, het bijvoeglijk voornaamwoord en telwoord, aparte woorden ter omschrijving van tijden, wijzen, actief en passief, het lidwoord. In attributieve verhoudingen en bijwoordelijke bepalingen optredende substantieven kunnen alleen maar-functionele verbaal-karakterizerende determinanten genoemd worden. b) Morfemisch-karakterizerende determinanten, die iets kenmerkends zeggen van een ander semanteem niet door een apart woord, maar door een speciale vorm, die in het hoofdsemanteem wordt opgenomen: het verkleiningssuffix, de comparatiefvormen, de vormen van tijd, wijze en aspect, actief en passief, de deelwoordvormen, het bepalende rectum in een samenstelling (hogeschool, voorgevel, wegrijden), de vele affixen van de woordafleidingen, het woordaccent en de woordmelodie. 3e. Plaatsvervangende determinanten, die substituten zijn voor andere semantemen: de persoonlijke voornaamwoorden, gesubstantiveerde andere voornaamwoorden en telwoorden, de bijwoorden hier en daar en de voornaamwoordelijke bijwoorden hierom, daarvoor, daarmee enz. Wij hopen volgens deze verdeling van de semantemen alle structuurelementen van de spraakkunst te kunnen schematizeren; de samengestelde zin kan er ook in worden ondergebracht. De tussenwerpsels zijn semantemen die behoren bij de niet-verstandelijke emotionele taal. Als een eenvoudige illustratie van een zinsontleding volgens bovenstaande categorieën analyzeren we deze zin: Hij zal verkócht worden, die mooie wagen van mijn vader. | |
[pagina 215]
| |
top verkócht, de vertraging van het zinstempo bij het uitspreken van dat verkócht - zijn bindmorfemen.
9. Wij gevoelen de grootste waardering voor het pionierswerk van J. Vergote. In feite is het eigen schema van nr. 8 grotendeels opgevuld met de door hem opgesnuffelde categorieën, al zijn die dan anders gerangschikt; hij heeft dus een uitstekend descriptiemateriaal verschaft. Voor de schematizering van zijn descriptie werden als werkdefinities vooral een combinatie van de termen en begripsbepalingen van Ch. Bally en J. Vendryes gebruikt. Een kritische beschouwing van het geheel van deze termen en hun definities voerde ons tot de conclusie dat ze door innerlijke tegenspraak een verantwoorde catalogizering van de taalfeiten onmogelijk maakten. Toch hebben verschillende termen en hun begripsbepalingen uit zijn schema bevruchtend ingewerkt op hetgeen wij in nr. 8 uiteenzetten; daarom past het ons ook daarvoor zeer erkentelijk te zijn. De grondslagen voor dé grammatica en voor de Nederlandse grammatica vragen om opbouwende kritiek ten aanzien van elk resultaat van belangrijk pionierswerk op dit terrein en juist de overtuiging dat de studie van de Leuvense professor tot de zeer voorname onder dit genre behoort bracht ons tot deze kritische beschouwingen, met als resultaat het aanbieden van een nieuwe ‘proeve van synthese’, die de resultaten van het voorafgaande werk ten volle benut. De uitnodiging om ‘dieper na te denken over het hoe en waarom van het grammaticale schema’ (p. 4) en natuurlijk van het door hem geponeerde schema includeert de aanvaarding van kritische reflectie. Wij eindigen dit artikel met in grote erkentelijkheid te vermelden dat het hier gebodene tot stand kwam na uitgebreide besprekingen met de classicus W.A. Schooneman. Nijmegen, Dennenstraat 135. A.J.J. de Witte. |
|