De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd‘Ergens’ als modewoord.Het is nu ruim een jaar geleden dat we voor het eerst opmerkzaam werden op een merkwaardig gebruik van het bijwoord ergens: niet in de gangbare betekenis van ‘hier of daar’, ‘op zekere plaats’, maar in een voor ons nieuwe ‘zin’, die in de meeste gevallen leek te zwemen naar een ietwat gemaniereerde ‘stoplap’. Opmerkelijk was, dat we dit ergens uitsluitend ontmoetten binnen de gespreksfeer der literaire coterieën, tij dens contacten met beoefenaars van andere kunstvormen en ook wel in de journalistieke wereld. Uit de mond van de ‘gewone man’ of de ‘doorsnee-burger’ varnamen wij het niet, wat ons al onmiddellijk een distinctie-tendenz deed vermoeden. En inderdaad: in de laatste tijd blijkt het woord plotseling buitengewoon frequent geworden in de geschreven taal van allerlei literatoren en journalisten, schrijvers over kunst vooral. Het materiaal dat we - binnen vrij korte tijd en geheel willekeurig - uit allerlei lectuur verzameld hebben, toont aan dat er in de toepassing van dit mode-gebruik verschillende gradaties vallen waar te nemen. Daar is allereerst het volslagen zinloze gebruik, als in de volgende citatenGa naar voetnoot1): ‘Feitelijk had ik het moeten opbrengen, tegenover hem Lady Simney te zijn, zelfs al zag de dominee Lady Simney kennelijk als een vrouw van de vlakte, maar e r g e n s had ik het niet opgebracht.’ (t.a.p. 88). ‘Nee, zel ik, na even nagedacht te hebben. Nee - e r g e n s denk ik dat niet.’ (t.a.p. 148). ‘E r g e n s vond ik dat ronduit indiscreet.’ (t.a.p. 127). ‘Maar e r g e n s kon ik tie allesoverheersende behoefte om vragen te stellen niet bedwingen.’ (t.a.p. 168). ‘Maar e r g e n s kon ik Owdon niet in verband brengen met de andere gebeurtenissen...’ (t.a.p. 81). ‘Want e r g e n s ging Timmy mij tel harte.’ (t.a.p. 82). Het valt op dat in al deze citaten - en ookvoor het merendeel der andere door ons genoteerde gevallen geldt dit - ergens een ‘vooruitgeschoven positie’ inneemt: het zij geheel voorop geplaatst in de eerste hoofdzin, dan wel onmiddellijk na het voegwoord in de tweede. Hieruit zou kunnen volgen dat het onderhavige ergens slechts in emfatisch gebruik voorkomt en inder- | |
[pagina 138]
| |
daad blijkt er voor veel gevallen een aanwijzing in die richting te bestaan. Minstens even vaak echter, blijkt er een andere factor bij te komen, zo niet de eerste geheel te verdringen: ergens schijnt dan de plaats te hebben ingenomen van op een of andere wijze. Overgangsgevallen tussen het geheel zinloze en de gevallen waarop deze laatste verklaring zou kunnen passen, lijken dan: ‘En e r g e n s verontrustte mij dat.’ (Hazelwood, 43) en ‘En e r g e n s vloerde hij mif...’ (Carmiggelt: Louter Leugens, 81). (Bedoeld is in het laatste citaat: ‘Hij boekte (op een of andere wijze) een (mentale, overwinning op mij.’). C. Nikolai, in P.S., wekelijks bijvoegsel van Het Parool (14 Mei 1955, pag. 1) vertelt in een artikel, getiteld Margot Fonteyn, symbool van het volmaakte, hoe de ballerina M.F. met veel tegenwoordigheid van geest doordanste toen een stuk décor het had begeven, en voegt hier aan toe: ‘E r g e n s is dit ook tekenend voor haar eenvoud.’. Het weinig sprekende verband tussen die eenvoud en die tegenwoordigheid van geest laten we graag voor rekening van de auteur, om slechts te wijzen op de - sterker dan in de beide voorgaande voorbeelden voor de hand liggende - mogelijkheid dat ergens hier staat voor op een of andere manier. Geen twijfel is daar o.i. meer aan in: ‘Guus Oster en Rijk de Gooier imiteren me het best, zegt hij. (nl. de revueartiest Lou Bandy) Ja, hij weet er van en hij vindt het best. E r g e n s zin al die spotters ook zijn paladijnen.’ (‘Willem’ in een artikel, getiteld Lachen om Lou. Het Parool 9-4-'55). Overeenkomstige gevallen, waarin echter ergens niet voorop is geplaatst en het emfatische argument dus geheel lijkt weg te vallen, zijn: ‘Als ik zit, het knakje tussen de lippen en de oren vol met het gonzen van die vertellende stem, voel ik me e r g e n s een verrader.’ (Carmiggelt: Louter Leugens, 6) en ‘...naar Hongaarse begripen zijn we dus eigenlijk nog e r g e n s broer en zus.’ (Uit een artikel in het damesweekblad Libelle, jrg. 22 nr. 28, blz. 83, waarin een medewerkster een interview publiceert met een Hongaarse vrouw die haar pleegbroer gehuwd heeft.) In het laatste geval zou men wellicht kunnen menen, iets te bespeuren van een ‘normaal’ ergens-gebruik: de constructie ‘Hier of daar zijn we nog broer en zus.’ lijkt niet geheel onmogelijk, ofschoon weinig frequent. Het zelfde schijnt bij eerste beschouwing te gelden voor ‘Maar hij keek me aan en e r g e n s verschilde hij zo hemelsbreed van Christopher...’ (Hazelwood, 25), waar uit de context echter duidelijk blijkt dat hier niet bedoeld is: ‘Hier of daar verschilde hij...’, doch ‘Op een of andere manier verschilde hij...’ een zeer subtiele nuance in dit geval. Een bijna overeenkomstig geval (bedoeld zou kunnen zijn hier en daar, maar bedoeld ìs kennelijk op een of andere wijze) is ‘E r g e n s zit er veel waars in de woorden van prof. Pitlo...’ (Vrij Nederland 19-5-'55). Meer de kant van hier of daar uit, gaan: ‘Maar ze schijnen e r g e n s toch zoveel verstand te hebben bezeten dat ze begrepen zich met hun eigen zaken te moeten bemoeien.’ (Hazelwood, 160) en ‘...want ik zag er een bevestiging in van mijn ongemoedelijke verdenking dat Timmny e r g e n s in het brandpunt van het gebeuren stond.’ (Hazelwood, 84) gevallen die onverdacht zouden lijken als we niet vertaler Renée van WalcherensGa naar voetnoot1) voorkeur voor | |
[pagina 139]
| |
het ‘gemaniereerde’ ergens kenden en niet op logische gronden bezwaar moesten maken tegen een mogelijke bedoeling: ‘op een of andere plaats, hier of daar in het brandpunt (een vrij nauw bepaalde plek immers, met weinig bewegingsruimte) van het gebeuren staan.’. Bij een, van literaire distinctiepogingen toch wel onverdacht, auteur als dr. C.F.P. Stutterheim, die anderzijds evenmin geacht mag worden inzake taalgebruik tot ‘de massa’ te behoren, vonden we een drietal plaatsen - alle met vooropgeplaatst ergens - die, al schijnen ze een stadium te vertegenwoordigen dat dichter dan de vorige voorbeelden bij het alledaagse ergens-gebruik staat, het geijkte ergens-begrip toch niet volkomen dekken. Sterk grensgevallen tussen ‘normaal’ en ‘modieus’ ergens zijn: ‘Ergens beschikt de taalgebruiker over mogelijkheden, die in het geheel niet specifiek meer zijn voor een bepaalde taal.’ (Taalbeschouwing en Taalbeheersing, pag. 3) en ‘Ergens moet de persoon er bij betrokken worden.’ (t.a.p. 43), terwijl ‘Ergens zullen ook wij bij de bewuste zinsontleding moeten uitkomen.’ (t.a.p. 28) blijkens de context zweemt, niet zozeer naar ‘Wij zullen ergens bij de zinsontleding moeten uitkoken.’ als wel naar: ‘Op een of andere manier zuhlen wij...’. Dat ook een, in het onderbewuste van de schrijver aanwezig, vooropgeplaatst en emfatisch geladen iets het gebruik van een ‘modieus’ ergens kan tevoorschijn roepen, wordt voor ons gevoel bewezen door een zin die we (in Elseviers Weekblad van 5 Maart 1955, pag. 37) aantroffen in een verhaal van Belcampo, getiteld Nul uur een: ‘Ze vereenzelvigde zich dus niet met de instelling waar ze voor werkie. Ergens was nog een mens in haar overgebleven.’, waar de schrijver zonder twijfel heeft bedoeld: ‘Iets van een mens was nog in haar overgebleven.’ D.J. Schiferli (in P.S., wekelijks bijvoegsel van Het Parool, 19 Maart 1955, pag. 3) schrijft: ‘Het reclamevak is ergens een raar vak.’, waar hij kennelijk heeft willen zeggen: ‘Er zit iets raars in het reclamevak.’, ‘Het reclamevak heeft iets raars.’, en al kent onze taal de mogelijkheid, door middel van ergens (+ voorzetsel) een omschrijving van iets (+ voorzetsel) te geven (‘Hij kijkt ergens naar), de analogie tussen zo'n constructie met een zelfstandig iets en de zin met het bijvoeghijke iets die de schrijver hier voor de geest gezweefd kan hebben, is zo volkomen zoek dat de mogelijkheid van beïnvloeding van het ene schema door het andere hier geen moment in overweging hoeft te worden genomen. Een in dit verband typisch citaat is wel: ‘Ik volgde een kleine huiselijke twist ademloos. Ergens gaf het me iets in handen, iets, waarvan ik de waarde nog niet wist, maar dat belangrijk was.’ (Joop van den Broek: Zo gaat dat... in Bangkok, pag. 60), waar ergens geen andere functie lijkt te hebben dan die van een nadrukkelijke versterking van iets. Dit procédé schijnt door genoemde auteur meer te worden toegepast. In een artikel van zijn hand, getiteld Nederlandse detectiveschrijvers staan voor een probleem (in de Kerstbijlage 1954 van het Algemeen Dagblad), vinden we ergens toegepast, kennelijk als beklemtoning van een beetje: ‘Ergens zijn de meeste schrijvers een beetje bang van dit nuchtere Nederland...’. Nog een merkwaardige functie van een op het eerste gezicht zinloos lijkend ergens meenden we te onderkennen in een artikel van een medewerkster aan het damesweekblad Libelle (jrg. 22, nr. 27, pag. 17), waarin deze een interview publiceerde met de radiozangeres Maria Zamora. De schrijfster vertelt, hoeveel hinder de artieste van haar populariteit ondervindt en ver- | |
[pagina 140]
| |
volgt dan: ‘...maar ergens doet het haar natuurlijk wel goed, deze erkenning van haar talent.’. Ergens betekent hier kennelijk niet geheel-niets, zoals in onze eerste citaten, en toch ook weer niet een min of meer nauwkeurig te omschrijven ‘iets’, zoals in sommige latere: het schijnt hier de functie te hebben van een vergoelijkend tussenwerpsel, een toegeeflijk ‘niettemin’: ‘Ze heeft wel last van jullie, bewonderaars, maar toch vindt ze het wel een beetje leuk.’. Dat het manierisme inzake ergens zich reeds zo ver heeft ingevreten in het ‘taal-onderbewustzijn’ van sommige coterieën, dat men het - waarschijnlijk volmaakt onbewust - transponeert in wat men als ‘onversneden volkstaal’ wenst op te dienen, moge blijken uit het laatste geval dat we hier willen reproduceren. In een der afleveringen van het veel beluisterde seriehoorspel over ‘de familie Doorsnee’, laat de schrijfster, Annie M.G. Schmidt, het plat-Amsterdams sprekende dienstmeisje Sjaan zeggen (van iemand die kwaad de deur is uitgelopen): ‘Hij was nogal gepikeerd hier of daar.’. Amsterdammers die wij er naar vroegen, verzekerden ons, een dergelijke uitdrukking nimmer uit de volksmond vernomen te hebben en het is niet moeilijk, in dit hier of daar een in de volkstaal getransponeerd ‘mode’-ergens te herkennen: ‘Ergens was hij gepikeerd.’ zou - alle boven gegeven voorbeelden bewijzen het afdoende - in de Amsterdamse literaire- en kunstenaars wereld, waarin Annie Schmidt tot voor kort regelmatig verkeerde, geenszins een onalledaagse zegswijze hoeven te zijn. Blijkbaar kunnen we vooralsnog het hier gesignaleerde ergens-gebruik blijven beschouwen als een schibboleth der coterieën, dat weliswaar in de meeste gevallen gebonden blijkt aan bepaalde stimulansen (emfasis, vervanging van op een of andere wijze, eventueel vervanging van iets), maar waarin weinig wetmatigheid te ontdekken valt en - tot op heden - weinig levensvatbaarheid buiten de vrij nauw begrensde groep van gebruikers van het ogenblik. Mocht het echter ook gaan doordringen in de geschreven en gesproken taal van andere dan de enkele hier genoemde categorieën van taalgebruikers, dan zouden wij wellicht niet langer mogen blijven spreken van een modeverschijnsel, doch dienen te erkennen dat ergens bezig is te evolueren van een ‘materiele’ tot een ‘psychologische’ plaatsbepaling, of, juister gezegd: dat ergens bezig is, naast zijn gangbare een tweede betekenis te krijgen, zij het dat deze laatste nog lang niet nauwkeurig te omschrijven valt. L.M. Japin. |
|