De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Het Boek van Nu. December.C.J.E. Dinaux bespreekt Een op de Zeven, een bundel die hij een representatieve zelfkeur noemt uit de verzen van S. Vestdijk. Vrijwel elk gedicht is de bezwering van een catastrofale dreiging, de dreiging van enerzijds de gevoelschaos in het leven en anderzijds die van het niet in de dood. - G. Stuiveling ziet in Har Scheepens, Loslippige Constantijn, een bloemlezing uit de sneldichten van Huygens, een pendant in het libertijnse van wat de generatie uit de vorige eeuw in het stichtelijke aan Huygens heeft voltrokken. Hij acht het een misgreep om één aspect uit de ‘natuurlijke compleetheid’ der 17e eeuwse levenshouding te willen isoleren. - J.C. Bloem memoreert, naar aanleiding van V.E. van Vriesland, De Vergetenen, in 't biezonder vier zeer ten onrechte vergeten auteurs: Wally Maes, Augusta Peaux, Frits Hopman en Gerard van den Hoek. Januari. Pierre H. Dubois is van mening dat Bordewijks Bloesemtak het eerste boek is van deze auteur dat ‘in zijn toon en in zijn onderwerp mild genoemd kan worden’, hetgeen overigens nergens een vermindering van de artistieke kwaliteiten ten gevolge heeft. - Nol Koster rekent af met P.P.J. van Caspel, Experimenten op Experimentelen, verslag van een onderzoek, uitgevoerd in het Fonetisch Laboratorium te Amsterdam, waarbij de experimentelen door de vooringenomenheid van de schrijver als de ware dichters gekenmerkt worden. - P.H. Ritter jr. geeft een korte beschouwing over het korte verhaal en demonstreert zijn visie aan resp. de novellen van Hans Edinga, Het Zomerhuis, Bertus Meyer, Een Bekentenis en Jan Paaroli, Zelfkant. | |
Maatstaf III. Nr. 9.In Op het Matje brengt Geerten Gossaert zijn zgn. Lodesteyn-‘plagiaat’ te berde in het gedicht In meretricem nimis inmaturam. Dat hier van ‘plagiaat’ geen sprake is bewijst hij door de aandacht te vestigen op de eerste publikatie in Het Jaar des Dichters, Muzenalmanak voor 1912, waarin per voetnoot naar de herkomst verwezen is. Rest: ‘een verantwoord citaat uit een ouder gedicht ingeschakeld in een nieuw’. | |
Critisch Bulletin. Oktober.In Eb en Vloed, en Branding etc. behandelt Anthonie Donker de Schrijvers-almanak 1955, waarin de experimentele poëzie in belangrijke mate vertegenwoordigd is. ‘Het experimentele vers ‘correspondeert blijkbaar met het levensgevoel van vele jongeren’ merkt de schrijver op, maar tevens ziet hij dat er kennelijk een fascinerende werking van uitgaat óók op de oudere dichters. Met waardering bespreekt Donker verder het essay van Cola Debrot Literatuur in de Nederlandse Antillen (eerste der Antilliaanse Cahiers). In het weric van sommige auteurs treft een sterke gelijkenis met de nederlandse experimentele poëzie. - A. Mout recenseert Marnix Gijsen's De oudste zoon en ziet ook in dit boek weer de ‘mislukking en verzanding’ als kerngedachte. - Maartje Draak verheugt zich over de derde druk van Marie Loke's Bédier-vertaling van de Roman van Tristan en | |
[pagina 124]
| |
Isolde, maar meent dat zowel het origineel als Van Schendel's Tristan-bewerking (1920) de meerdere zijn van Marie Loke's herschepping. November. Anthonie Donker bespreekt poëzie van Willem Brandt (Reizend achter het heimwee), wiens niet zo sterk dichterschap toch goede verzen heeft voortgebracht, en van Ellen Warmond (Proeftuin, naar men zegt), wier dichterlijke persoonlijkheid hij karakteriseert als ‘de genade der poëzie anno 1955’. Donker wijst op haar verwantschap met Achterberg en Lodeizen en meent dat zij aan de zwakke plek der modernste poëzie, de beeldencultus, vaker is ‘ontkomen dan erop gestrand’. - A. Blijstra bespreekt Bordewijks roman Bloesemtak. Hij is van oordeel dat de auteur, nu hij ditmaal een roman geschreven heeft die niet in de aparte Bordewijkse werkelijkheid speelt, maar in de algemeen gangbare, een deel van zijn fascinerende kracht heeft ingeboet. - M.A. Beek behandelt het drama van Abel Herzberg, Herodes, de geschiedenis van een tyran, en betreurt het dat de schrijver, wiens proza hij zeer bewondert, geen andere bron gebruikt heeft dan juist Flavius Josephus, die hem het thema van zijn stuk te kant en te klaar geserveerd heeft. | |
Roeping. November.Over de studie van Henri Bruning, Guido Gezelle de Andere, schrijven drs. R. Gaspar en Gabriel Smit resp. een afwijzende en een lovende kritiek. R. Gaspar meent dat de geloofscrisis, die volgens Bruning, de dichter 20 jaar lang deed zwijgen, slechts bestaat in de ‘interpretatieve verbeelding’ van de schrijver, terwijl Gabriel Smit daarentegen gelooft dat Bruning's bewijzen in het algemeen biezonder krachtig en definitief zijn. - Fr. Winfr. Brouwer spreekt waarderend over het Frysk Psalm- en Gesangboek van Fedde Schurer. December. Henri A. Ett doet een globale poging tot reconstructie van het werk van Herman de Man. - Harry M. Prick publiceert Uit de Brieven van Erens aan Lodewijk van Deyssel. Januari. B. Wolken is het oneens met Brom's Boekentaal en eveneens met de kritiek daarop van De Vooys in de Nieuwe Taalgids. Brom verwijt hij geen oog te hebben voor de noodzakelijkheid waarin de dichter verkeert om af te wijken van de gewone volkstaal, De Vooys heeft z.i. te algemene sympathie voor elk individueel taalgebruik, zodat ‘zelfs Bilderdijk en Potgieter een reddende hand krijgen toegestoken in het water der vergetelheid’. - In Notities over Experimentelen ziet Lambert Tegenbosch dat de experimentele poëzie de slag gewonnen heeft, maar op grond van Vandaag II, Schrijversalmanak 1956 en Vandaag III ontgaat hem het poëtisch belang van deze richting. - Fr. van Oldenburg Ermke brengt hulde aan Dr. H.J.E. Endepols voor diens Diksjenaer van 't Mestreechs. | |
Levende Talen. December.J.C. Brandt Corstius geeft een In Memoriam Prof. Dr. C.G.N. de Vooys. - J. Engels heeft zijn belangrijke rede afgestaan over Het probleem der motivering, de doorzichtigheid van het taalteken voor de taalgebruiker. Hij komt tot het resultaat dat de ‘motivering’ ligt in het vlak van of zelfs samenvalt met de ‘morfologie’, deze in vrij ruime zin genomen. - In Jan van der Noot en zijn psalmen betoogt L. Strengholt, voornamelijk op grond van afwijkingen in de verslengte, dat Van der Noot, voordat hij aan een systematische psalmberijming, al of niet uitgaande van Datheen, heeft gedacht, al eens psalmen heeft bewerkt met de franse berijming als voorbeeld. - D. de Vries komt kort terug op het pleidooi dat E.E. de Jong-Keesing in het vorige nummer hield voor het opstel, en blijft de waarde | |
[pagina 125]
| |
daarvan voor de praktijk gering achten. - In de rubriek ‘Boekbesprekingen’ uit Maartje Draak bezwaren tegen de uitgave van Amijs ende Amelis door J.J. Mak, en J.J. Mak tegen de uitgave van Het Spel vanden Heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert door W.J.M.A. Asselbergs en A.P. Huysmans. J.J. Mak beoordeelt verder twee nummers uit de reeks Klassieke Galerij, nl. de Esopet door Drs. W.E. Hegman en de 3e druk van de Reinaert door P. de Keyser. C.A. Zaalberg bespreekt Jac. van Ginneken, Drie Waterlandse Dialecten en A. Weijnen, Prisma-Woordenboek Nederlands. J. Kamerbeek Jr. zet uitvoerig zijn bezwaren uiteen tegen S.P. Uri, Vlucht der Verbeelding. A. Sassen bespreekt Drents Geestesleven door A. Poortman, R. Wiarda Etudes de littérature néerlandaise door P. Brachin, C. Brouwer de Nibelungen-vertaling door Jan de Vries. | |
Driemaandelijkse Bladen, VII. Afl. 4.M. Schönfeld ziet in het eerste lid van Hessenweg het oudsaksische Hers ‘paard’, en verklaart aldus de naam als ‘rijweg’. - Onder de titel Populieren aan de Fivel bestrijdt K. Heeroma de etymologie van M. Dathe, die Fivel wilde identificeren met de gewestelijk nederduitse benaming voor de zwarte populier viel(baum), en oppert op zijn beurt de veronderstelling dat vlaamse kolonisten hun vijleboom ‘vuilboom’ naar die nederduitse streken zouden hebben gebracht. - H.B.M. Essink geeft Enige aantekeningen betreffende de schrijvers van de Overijselse markeboeken. - J. Naarding drukt een paar berijmde Oude minnebrieven uit 1813 af, en verklaart De Nekelenbarg bij Zuidwolde als ‘akelige berg, berg des afkeers’. - B.H. Hommen geeft een lijst van Oude veldnamen uit Twente. - Voorts bevat de aflevering enige kleinere bijdragen, waaronder een stukje in het dialect van Usselo, O, dei maanleu van E.J.H. Scholten, en een kort verslag van de naamkundedag, in Groningen gehouden op 19 november 1955. | |
Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. September-Oktober.In deze aflevering is afgedrukt de toespraak waarmee E. Blancquaert de zeventigjarige Prof. Dr. L. Grootaers en die waarmee Lode Baekelmans de zeventigjarige Dr. Ernest Claes heeft gehuldigd. - Jan Lindemans zet uiteen, welke Moelijkheden met van-namen zich voordoen, als men die geslachtsnamen volledig naar herkomst en afkomst wil verklaren. - A.J.J. van de Velde geeft een lijst van mineralen met hun vermeende eigenschappen naar De Lapidaria van Matthioli 1551 en Lonicer 1558 - J. van Mierlo is door J.M. De Smet niet overtuigd dat het oudnedenlandse zinnetje hebban olla uogala nestas ... in geestelijk-monachale zin te venstaan zou zijn, maar blijft er met Van Ginneken een minnelied in zien; evenwel geen spontane uiting van de schrijver, maar een reminiscentie uit een oud minnelied. - In een tweede bijdrage staat Van Mierlo stil Bij een Moriaen-fragment, enkele jaren geleden ontdekt. Hij ziet daarin een gedeelte van een afzonderlijk Moriaen-handschrift, met antieker versvormen dan in het overeenkomstige stuk van de Lancelot-compilatie, en plaatst op grond daarvan de Moriaen in de eerste decenniën van de dertiende eeuw. - Onder de titel Ontluistering en verdediging van onze letteren houdt Ger Schmook, met talrijke citaten uit de nederlandse en andere westeuropese literaturen, een pleidooi voor het belang van het boek en de toegankelijkheid daarvan in leeszalen en bibliotheken. - H.J.E. Endepols geeft interessant bijzonderheden over de verhouding tussen Frans en Nedenlands te Maastricht in de rede die hij in de jaarlijkse openbare vergadening heeft | |
[pagina 126]
| |
gehouden over Taaltoestanden te Maastricht op het einde der 18de en in het begin der 19de eeuw. - Verder bevat de aflevering de verslagen van de keurraad, bestaande uit vijf beoordelaars, voor de Jozef Vercoullieprijs over de periode 1 oktober 1950 tot 1 oktober 1954; de prijs is toegekend aan Dr. M. Hanot voor zijn studie De beginselen van A. Verwey's litteraire critiek. | |
Leuvense Bijdragen XLV (1955), Afl. 1-2.K. Heeroma beschrijft de opzet en de cartografische techniek van De Groninger Taalatlas. - Onder de titel Nogmaals Mnl. hem in nominatieffunctie handhaaft L.C. Michels zijn vroeger voorgestelde emendatie van een plaats in Spiegel der Sonden. - In een nog niet afgesloten artikel Over handschrift F. en A. Van de Reinaert vergelijkt D.A. Stracke S.J. de plaatsen waar de twee hss. belangrijk verschillen; de vergelijking valt, wat de verhouding tot het origineel betreft, steeds ten gunste van F. uit. - L. Grootaers wijdt een In Memoriam aan Dr. L. Goemans. | |
De Vlaamse Gids. Januari.M. Rutten geeft in Orpheus in dit Atupal een diepgaande en uitvoerige beschouwing over ‘traditioneel classicisme en avantgardisch experimentalisme’. | |
Nieuw Vlaams Tijdschrift. Nr. 10.Julien Kuypers zet in Bergop! II, De Vlaamse meetings (1836-'48) zijn beschrijving van de sociale beweging in Vlaanderen voort. - Nes Tergast schrijft Over moderne poëzie. Hij vestigt de aandacht op de drie essentiële facetten van de nieuwe poëzie, voornamelijk van de experimentele poëzie, te weten: woord, beeld, ding. ‘Het is deze driehoek, die voor de moderne dichter het symbool is van het gesternte waaronder hij werkt’. - Paul Van Keymeulen besluit Herwig Hensen en de poëzie. Hensen stelt als desideratum voor de dichter dat hij over een behoorlijk ontwikkelde techniek zal beschikken en over een ‘culturele bagage, die niet zozeer uitgebreidheid dan wel diepte veronderstelt’. | |
Nova et Vetera. Jrg. XXXIII. Nr. 1.A. Westerlinck publiceert Inleidende beschouwingen over Impressionisme en Symbolisme, een inleidend hoofdstuk bij een stilistische studie over K. Van de Woestijne. Westerlinck ziet het impressionisme als een tussenschakel tussen naturalisme en expressionisme. Streeft het naturalisme naar de complete objectiviteit in de werkelijkheidsweergave, het impressionisme wilde slechts een enkele voorbijgaande indruk neerleggen in het werk, terwijl het symbolisme in 't geheel niet meer op de uiterlijke werkelijkheid is gericht, doch binnenwaarts is gekeerd. De ‘innerlijke zielservaring’ is het eigenlijke object van deze kunstrichting. In de aandacht voor het innerlijke komt het symbolisme overeen met de neo-romantiek, een gelijktijdige stroming in de germaanse landen. Beide hebben duidelijke kenmerken, stammend uit de Romantiek, o.m. de cultivering van het irrationalisme en de subjectieve oneindigheidservaring. | |
Dietsche Warande en Belfort. November.Jan Persyn geeft een kort overzicht van de geschiedenis van Dietsche Warande en Belfort tot aan de ontslagname van Persyn als redacteur in 1924. - Th. Govaart bespreekt het werk van Vasalis. In de laatste bundel Vergezichten en Gezichten ziet hij de dichteres de cirkel sluiten en uitkomen waar zij begonnen was. ‘De rustgevende natuur, die als symbool onvoldoende bleek in “Parken en Woestijnen”, die in “De vogel Phoenix” werd verengd op de zee als teken van de dood, keert terug | |
[pagina 127]
| |
in de gedaante van de dies-seitige, zijn natuur zo subliem mogelijk verwezenlijkende mens’. - K. van Haecht schrijft over De wijsgerige indeling van de literaire genres. Hij constateert, op grond van het ervaren der zinloosheid van het menselijk bestaan, dat de kunstenaar schrijft ‘opdat uiteindelijk het bestaan een zin zou openbaren’. Met de verscheidene manieren waarop de mens, de kunstenaar, zich van zijn verworpenheid tracht te verlossen, correleren de verschillende genres binnen de literatuur. In de rubriek Nederlandse Letteren verwerpt Lambert Tegenbosch het eerste prozawerk van Simon Vinkenoog, Zolang te water, dat niet boeit in zijn artistieke vormgeving en qua biecht alleen maar verveling opwekt. Schierbeek's roman De derde persoon toont alleen Schierbeek zelf en verder niets. Grote waardering koestert hij voor Landjuweel, een reeks bloemlezingen uit klassieke nederlandse dichters en prozaïsten, onder redactie van Clara Eggink, J.C. Bloem en A.L. Sötemann. Met dichterlijke voorkeur zijn de teksten bepaald, met academische gewetensvolheid verzorgd. - In de Laatste Ronde schrijft o.a. B(ert) R(anke) over de verwantschap naar wezen van Hubert Lampo en Alain Fournier. December. Albert Westerlinck constateert Bij het Eeuwfeest, dat Dietsche Warande en Belfort sedert zijn oprichting door Thijm, steeds het progressieve ideaal voor ogen heeft gehouden van synthese tussen Christendom en alle nieuwe waarden die de mens zich bij voortduring schept. - Anton van Duinkerken wijst op de verplichtingen van Holland aan de Dietsche Warande in zijn artikel De Dietsche Warande en Holland. - J. Grooten bespreekt uitvoerig Prof. De Bruyne's Geschiedenis der Aesthetica. - Henri Bruning verweert zich tegen de meningen van P. Jansen S.J. en K. De Busschere t.a.v. zijn Gezelle-studie. | |
Nu Nog. December.J. Peperstraete schrijft over A.B.N.-aktie in het technisch onderwijs. - J. Leenen geeft korte Amsterdamse Taaldag-indrukken weer. - J. Dejaeger-Wolff verslaat de algemene vergadering van de ‘Vereniging voor beschaafde omgangstaal’ van 6 november, waar o.a. ter sprake is gekomen de ‘ABN-week’ van 6 tot 12 februari 1956. - Verder enige kleinere bijdragen en de gebruikelijke Brievenbus. - De redactie zal voortaan voor de spelling van de bastaardwoorden waarvoor keuze is, de meest nederlandse vorm gebruiken. Januari. J. Leenen vertaalt in De Arbeider en het Algemeen Beschaafd grote fragmenten uit een congresrede van 1910 over het belang van het gebruik van het Frans door arbeiders in Wallonië: de toestand aldaar van 1910 is te vergelijken met die van thans in Vlaanderen. - Enige losse Beschouwingen over het A.B.N., ter gelegenheid van de A.B.N.-week 1956, en de Brievenbus vormen het voornaamste van de verdere inhoud. | |
Tijdskrif vir Letterkunde V, 3.In Die Studie van die Voorgeskrewe Boeke klaagt Jaco v.d. Merwe over de resultaten van het letterkunde-onderwijs in Z. Afrika. Het wekken van liefde en belangstelling moet het africhten voor verouderde exameneisen vervangen. - Van Opstand en Berusting noemt Abel Coetzee een artikel over de vlaamse auteur André Demedts, wiens werk hij verwant acht met dat van verscheidene zuidafrikaanse schrijvers. - Felix V. Lategan schrijft met veel waardering over Die Kuns van P.J. Schoeman, die de zuidafrikaanse literatuur verrijkte met vele goede dier- en jachtverhalen en Bantoes en Boesmans in hun volle menselijkheid wist te schetsen. - In | |
[pagina 128]
| |
Taalwetenschap en Pseudotaalwetenschap ontwikkelt G.J. Labuscagne zijn gedachten over de taak van de taalwetenschap en zijn bezwaren tegen ‘die sg. Amsterdamse stilistiek’, die naar zijn mening zich niet op de taalverschijnselen zelf richt, maar ze gebruikt voor een ‘extralinguaal’ doel. - T.J. Haarhoff schrijft in Ek kyk terug over de bedoeling van zijn klassiekenvetalingen: de schoonheid maar ook de levenswijsheid van de Ouden te doen zien. - S. Ignatius Mocke acht in Boekbespreking de bundel ‘Honderd Sonnette’ van C.M. van den Heever ‘'n nuwe, hoë bloei in ons verskuns’. | |
Standpunte. Jaargang X, nr. 2.Als nieuwe redactieleden noemt dit nummer o.a. W.E.G. Louw en R. Antonissen. - J. Greshoff publiceert een dagboekgedeelte Meimaand 1940 te Kaapstad. - In Literere oorskatting van ‘Cry, the Beloved Country’ oppert C.J.M. Nienaber als voornaamste bezwaar tegen genoemd boek, dat de auteur zijn romanfiguren teveel in de weg staat. - A.P. Grové ziet Bij die herlees van Van Wijk Louw se Ballade van die Nagtelike Ure in dit gedicht ‘'n mens wat deur die diepste selfvernedering gevoer word net om vandaar uit te reik na gemeenskap met God’. - J.J. Degenaar herdenkt Sören Kierkegaard 1813-1855. - In Polemiese dilemma zet F.I.J. van Rensburg zijn polemiek met Dr. Merwe Scholtz over wezen en taak van de stilistiek voort. Hij verzet zich tegen een ‘stilistiek op linguistiese grondslag’ als hulpwetenschap voor de literatuurstudie, die zelf over alle middelen beschikt om haar object te benaderen. Overigens zal ze met de stilistiek haar winst doen. - In de rubriek Kronieke beoordeelt Finus M.P. Oosterhof onder de titel Mengelmites de bundel ‘Ergenshuizen’ van Michel van der Plas. Voor de inhoud heeft hij waardering, voor de taalvorm niet. | |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Oktober.In deze tweede aflevering van ‘Nuwe Reeks, Deel XV’ is afgedrukt een rede van T.H. le Roux, Vyftig jaar Afrikaans. - J.L. Steyn heeft Uit die argief van die Afrikaanse Taalgenootschap gegevens verzameld over de strijd van Gustav Preller voor het Afrikaans als geschreven taal. - T.H. le Roux bespreekt C.F.P. Stutterheim, Taalbeschouwing en taalbeheersing. | |
Etudes Germaniques X, No. 4.In de rubriek Bibliographie critique bespreekt P. Brachin de volgende nederlandse werken; C.F.P. Stutterheim, Literatuur-wetenschap; E. de Bock, De Vlaamse Letterkunde; Caron's uitgave van Chr. van Heule, Nederduytsche Grammatica ofte Spraec-konst en Nederduytsche Spraec-konst ofte Tael-beschrijvinghe; G. Kamphuis' uitgave van Aernout Drost, Schetsen en Verhalen; G. Colmjon, De Nederlandse letteren in ne negentiende eeuw. |
|