De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdNogmaals het suffix -heid.Het artikel van C. Kostelijk in N.T. XLVIII blz. 337 is een welkome illustratie bij de woorden, die ik op pag. 186 aan de h van -heid, speciaal in Noord-Holland, gewijd heb. Verder is hij met mij van mening dat het suffix in het Noordhollands -aid is, ook blijkens de noot op pag. 338, waarin hij vermeldt, dat Dr. Jo Daan juist een aantal van hen die het niet-uitspreken van de h. (in -heid) opgeven, als goede opmerkers kent. Toch acht ik het gewenst op dit onderwerp terug te komen. De heer Kostelijk zegt: ‘Dat hij (Kooiman) de zaken misschien toch te simpel voorstelt, bleek mij bij zijn conclusie, dat te Andijk, waar hij navraag heeft ge daan, het bewuste suffix inderdaad de h mist.’ Ook deze woorden zijn me zeer welkom, want ze geven me aanleiding nog eens nadrukkelijk te verklaren, dat Noord-Holland, en daarmee Andijk, slechts één vorm van -held kent, nl. -aid. Kostelijk geeft voor Andijk drie vormenGa naar voetnoot1) op:
Men hoort van Andijk krasse dingen. De Andijkers hebben in korte tijd een flink deel van hun dorp van de zeedijk naar binnen verplaatst, zij leveren naar verhouding de meeste emigranten van het hele land, maar dat er in dat ene dorp drie vormen van -heid in dialect voorkomen, is al te kras. De toestand is zo: de Noordhollander, ook de Andijker, zegt: lompaid, gèkaid, waizaid, gauwegaid, gieregaid (met g, niet ch). Waizaid, gauwegaid enz. met z en g zijn onomstotelijke bewijzen van het feit dat er geen bewijsje van h in -aid overgebleven is; ze bewijzen tevens, dat die h al zeer lang verdwenen is. De onjuiste opgave ‘-haid met zwakke h’ lijkt me psychologisch verklaarbaar. Ik heb al eerder gezegd (N.T. XLVIII, blz. 186), dat de Noordhol- | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
lander volkomen verbluft is, wanner men hem vertelt, dat hij -aid zegt (ook Boekenoogen en Karsten geven -aid niet). Hij wil zijn h niet plotseling prijs geven en stelt zich gerust met het compromis: zwakke h. Wat de onjuiste opgave ‘-haid met volkomen h’ betreft, die komt misschien overeen met de onjuiste opgave ndl. been = noordholl. been. Die kreeg ik van een Noordhollander, toen ik hem vroeg: zeggen jullie been of bien? Hij bedoelde: denk je dat ik niet weet, dat het been behoort te zijn? Zo kan de opgave noordholl. -haid ook ontstaan zijn. Ieder die wel eens inlichtingen over dialect vraagt, kent zulke antwoorden. Maar wellicht overheerst ook bij de ‘-haid-opgever’ het gevoel, dat hij niet mag verliezen, wat hij meent altijd bezeten te hebben. Overbodig te zeggen, dat zulke mensen te goeder trouw zijn. Hoe dit ook zij, aan het alleen-bestaan van -aid is geen twijfel mogelijk. Het verdwijnen van de h in dit suffix is volkomen logisch, heb ik N.T. XLVIII, blz. 186 betoogd. Juist omdat Noord-Holland van ouds de h heeft, mist het suffix -heid in Noord-Holland de h. En in 't algemeen kan men zeggen: juist omdat men elders de h heeft ingevoerd, heeft men ook de h van -heid weer leven ingeblazen. (Hiermee bedoel ik niet, dat de h alleen in Noord-Holland oorspronkelijk zou zijn). De woorden van Verdenius: ‘Tussen een duidelijk phoneem en - in 't geheel geen phoneem kunnen hier, bij deze bijzondere klank, overgangen liggen, nuances in realisering’ zijn dus niet toepasselijk op noordholl. -aid. Overigens komt bij het bestuderen van krimpende en zwellende phonemen de h in de eerste plaats in aanmerking, een object voor degenen die zich bezighouden met ‘phonologie en spelling’. Toen ik eens van een Zwitserse professor een radiorede gehoord had, waarin de h van T-h-ag, k-h-ommen enz. alles overstemde, schreef ik de woorden Athene en Theater op en spoedde me daarmee naar twee Zwitserse medici in de buurt. Op mijn vraag, of in die woorden de h werd uitgesproken, antwoordden ze onmiddellijk bevestigend. Ze hadden te veel haast dan dat ik nog over Tag en kommen kon beginnen. In het westen van Duitsland luidt het antwoord voor beide woorden ontkennend, zoals te verwachten is. Om dichter bij huis te blijven: wie wil, kan bij onze beste toneelspelers opmerken, hoe ze de h min of meer of helemaal verdonkeremanen. Spreekt men daarover na afloop van de voorstelling met de toeschouwers, dan heeft niemand iets gehoord. Is het een wonder dat de Noordhollander zich kan verbeelden, dat er in zijn -aid toch nog wel een tikkeltje van de h over geschote moet zijn? Middelburg. K. Kooiman. |
|