| |
Aankondigingen en mededelingen.
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1953-1955.
Dit deel wordt geopend met twee redevoeringen, uitgesproken door de voorzitter P. Minderaa. De eerste is een ontleding en waardering van Medousa, het weinig bekende, belangrijke gedicht van P.N. van Eyck. Het tweede geeft interessante beschouwingen over de moeilijkheid en vaak onmogelijkheid van Het vertalen van poëzie. Uit de lange reeks Levensberichten van gestorven leden vermelden wij de volgende: J. Tersteeg door G. Colmjon; Is. P. de Vooys door C.G.N. de Vooys; Emmanuel de Bom door P. Minderaa; Herman Vos door Leo Picard.
| |
Levensberichten in het Jaarboek 1954-1955 van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
In dit deel vindt men o.a. twee uitvoerige levensberichten, namelijk van P.N. van Eyck door P. Geyl, en van Gerlach Royen door C.B. van Haeringen, beide met portret.
C.d.V. †
| |
| |
| |
Taalonderzoek in Suriname.
Van de reeks Publications of the Bureau for Linguistic Research in Surinam, onder directie van Dr. W. Gs. Hellinga, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en Dr. Willem Pée, hoogleraar aan de Universiteit te Luik, zijn de eerste twee nummers, het boek van L.L.E. Rens over het Negerengels en dat van J. Voorhoeve over het Sranan Tongo, vroeger in deze rubriek vermeld. Thans is in die reeks verschenen Language Problems in Surinam; Dutch as the Language of the Schools, van de hand van Prof. Hellinga (Amsterdam, 1955). Deels op grond van reeds beschikbare gegevens, deels op grond van eigen enquêtes en proeven, zo volledig als de verkregen medewerking het maar toeliet, licht het boek de lezer in over de kennis van het Nederlands bij de verschillende bevolkingsgroepen. De conclusie is, dat het onderwijs met Nederlands als voertaal de taalkwesties die zich in het veeltalige Suriname voordoen, niet bevredigend kan oplossen.
Het mooi uitgegeven boek bevat vele tientallen vernuftige diagrammen en grafieken, die de statistische feiten in beeld brengen. Het is X en 123 bladzijden groot en kost f 8,- gebonden.
| |
Eijkman, Phonetiek van het Nederlands.
Van Eijkmans fonetische handboek is een nieuwe druk verschenen, bezorgd door M. Knoop. De heer Knoop deelt in het voorbericht mee dat het ‘met zorg herzien’ is, en spreekt van Eijkmans boek in een ‘nieuwe vorm’. Van enige vernieuwing, althans verandering, is echter alleen sprake in de eerste 16 bladzijden, inzoverre de bewerker in de inleiding iets toevoegt aan de opmerkingen van Eijkman over fonologie, en het hoofdstuk ‘Anatomische en physiologische aantekeningen’ een paar nieuwe illustraties bevat. Voor het overige is het, op enkele heel kleine kleinigheden na, waarnaar men nauwlettend speuren moet om ze te ontdekken, een onveranderde herdruk, en de ‘nieuwe vorm’ komt alleen in de andere paginering uit. Zelfs de eigenaardige spelling van Eijkman, conservatief met de ph/f (phonetiek), progressief met de c/k (kontalct, kontrast, transkriptie, aksent) is getrouw bewaard, tot de enkele inconsequenties toe; alleen is Eijkman z'n rythmisch tot rhythmisch verstatigd. Ook daar waar, zoals buiten de inleiding éenmaal gebeurt, nl. bij de paragraaf over ‘eenheidsaksent’, jongere literatuur onder aan de bladzijde wordt vermeld, heeft die op de tekst niet de minste invloed gehad.
Het nuttige, in zijn soort en in zijn tijd voortreffelijke, boek van Eijkman had na bijna twintig jaar wel verdiend, werkelijk ‘herzien’ te worden door iemand die aan de ‘phonologische strijdvragen’, zoals het voorbericht ze noemt, en ook aan andere, niet strikt fonologische vakliteratuur meer aandacht had geschonken dan de heer Knoop heeft gedaan, en die zelfstandig tegenover de stof stond. Het is jammer dat dit niet is gebeurd, maar nu we, afziende van de uiterst geringe veranderingen, mogen zeggen dat de oude Eijkman van 1937 er weer is, zijn we er toch beter aan toe dan we lange tijd waren, toen er helemaal geen fonetisch handboek aan de markt was. Het boek is uitgegeven bij de Erven Bohn, Haarlem, in 1955. Het telt XII en 164 bladzijden, en kost gebonden f 8,90.
| |
Taalbouw in Indonesië.
Dr. A. Teeuw heeft het ambt van hoogleraar in Maleis en Bahasa Indonesia te Leiden aanvaard met een rede, getiteld De Bahasa Indonesia, de wereld en
| |
| |
Nederland (Djambatan-Amsterdam, 1955). Hij behandelt daarin de bewuste opbouw en uitbouw van het Maleis tot de nieuwe cultuurtaal Bahasa Indonesia. Daarbij maakt men gebruik van elementen uit andere indonesische talen, en ook is de invloed van het vroeger voor geschriften van enigszins betogende inhoud gebezigde Nederlands duidelijk aanwijsbaar.
| |
Friese plantnamen.
D. Franke en D.T.E.v.d. Ploeg hebben een overzicht samengesteld van de friese volksnamen van planten onder de titel Plantenammen yn Fryslân. De gegevens uit de provincie Friesland berusten op eigen navraag en onderzoek, die lit de ‘andere Frieslanden’ zijn uit bestaande woordenboeken en lijsten overgenomen. De namen zijn geordend naar families, met de wetenschappelijke familienaam, en de friese vertaling daarvan, als hoofd. Onder elke familie vormen de geslachten afzonderlijke groepen, met als hoofd de meest algemene friese benaming, waarachter de wetenschappelijke latijnse en de algemeen-nederlandse naam. Het naslaan wordt vergemakkelijkt door een uitvoerig en praktisch register. Achter de friese vormen staan de plaatsen of streken waar de naam is opgetekend, en bovendien verduidelijken enkele kaartjes het verspreidingsgebied in Friesland van verschillende namen voor een zelfde plant. Het geheel maakt de indruk van met zorg te zijn bewerkt. Het boek, 179 bladzijden groot en uitgevoerd in goede offset-druk, is uitgegeven door de Fryske Akademy, Leeuwarden, 1955.
| |
Van Loey's Middelnederlandse Spraakkunst I, tweede druk.
Dat Van Loey's middelnederlandse grammatica gewaardeerd is, blijkt uit de korte tijd die er is verlopen tussen de eerste druk van de Vormleer in 1948 en de in 1955 verschenen tweede druk. De auteur dient deze druk aan als ‘herzien en vermeerderd’, en inderdaad is de omvang aanzienlijk uitgedijd, hoewel de 4 bladzijden van het vroegere hoofdstuk ‘Spelling’, overbodig geworden door de inmiddels verschenen Klankleer, nu zijn vervallen. Vervallen is ook, bij het substantief het ‘historisch-vergelijkend overzicht’: een verdere stap naar de grammatische beschrijving van het Mnl. uit het Mnl. zelf, en we zullen moeten aannemen dat de historische groepering, in 17, 2, van de feminina een overleefsel is van het vroegere historisch overzicht. Niettegenstaande die ruimtebesparing is de totale omvang van het hoofdstuk over het substantief ongeveer gelijk gebleven: dat ligt aan de sterke uitbreiding van het aantal voorbeelden en van de bijzonderheden die in de kleine letters worden behandeld. Die aantekeningen, die o.a. ook bij het pronomen personale van de 3e persoon en het possessivum zeer zijn uitgebreid, geven voortdurend blijk van voortgezet eigen archiefonderzoek. In het ‘Aanhangsel’ is aan het overzicht van ‘dialectische kenmerken’ een tweetal paragrafen toegevoegd over ‘chronologische kenmerken’.
C.B.v.H.
| |
De Arthurroman.
Als nr. 2 van de reeks Voordrachten en Redevoeringen Centrale Opleidingscursussen te Utrecht verscheen een voordracht, die Prof. Dr. H. Sparnaay op 23 april 1955 voor de leerlingen van genoemde cursussen hield over De Arthur-roman. In uiterst compacte, maar toch duidelijke vorm wordt daarin een overzicht gegeven van de verschillende aspecten der Arthurliteratuur en de daarmee samenhangende problemen. Deze voordracht is een verkorte en vrije
| |
| |
weergave van de inhoud van het artikel ‘Artusroman’ door dezelfde schrijver, dat opgenomen werd in de tweede druk van Merker-Stammlers Reallexikon der deutschen Literaturgeschichte (Band I) en dat in nog sterkere mate getuigenis aflegt van Sparnaay's bewonderenswaardige belezenheid in en beheersing van deze stof.
Voor Neerlandici is vooral het slot van de voordracht, handelend over de Nederlandse Arthurromans, van betekenis. Dit slot vat de conclusies samen van het hoofdstuk ‘The Arthurian Legend in Medieval Dutch’, dat Sparnaay schreef voor het onder redactie van R. Sh. Loomis staande verzamelwerk A History of the Arthurian Legend in the Middle Ages, dat in de Verenigde Staten ter perse is.
| |
Opkomst van een literaire kritiek in Vlaanderen.
Dr. M. Hanot, die zijn onderzoekingen in het bijzonder aan de ontwikkelingsgeschiedenis van de literaire kritiek wijdt, heeft in het September- en Novembernummer 1955 van Wetenschappelijke Tijdingen (jaargang 15) twee interessante artikelen gepubliceerd over de opkomst van een literaire kritiek in Vlaanderen. Het eerste behandelt Literaire teorieën en kritiek in Gentse tijdschriften tijdens de periode 1830-1850. Met de Belgische omwenteling waren de Nederlandse tijdschriften uit België verdwenen, zodat uit eigen kracht in deze plotselinge leemte moest worden voorzien. Pogingen daartoe werden in Gent, Antwerpen, Leuven, Lier en Brussel ondernomen. Dr. Hanot beperkt zich tot een overzicht van de Gentse uitgaven: Nederduitsch Letterkundig Jaarboekje (1834-1873), Bijdragen der Gazette van Gend (1836-1839), Belgisch Museum (1837-1846), Kunst- en Letterblad (1840-1843) en De Eendraght (1846-1879). Kort maar duidelijk karakteriseert hij ‘de critici, hun beginselen en teorieën’, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan het wanbegrip en de tegenwerking waarmede zij van de zijde der Vlaamse auteurs te kampen hadden. Na Ph. M. Blommaert, C.P. Serrure, Frans Rens en Jan Frans Willems komt F.A. Snellaert als ‘de belangrijkste criticus tussen 1840 en 1850’ aan de orde. Hanots conclusie luidt: ‘Uit dit onderzoek blijkt, dat tijdens de periode van 1830 tot 1850 in de Gentse tijdschriften, op enkele gunstige uitzonderingen na, weinig kritisch werk te vinden is, dat volgens de hedendaagse metode van de stilistische interpretatie van het kunstwerk zou kunnen aanvaard worden. Om de literatuurkritiek van de opkomende Vlaamse Beweging te kunnen beoordelen en waarderen moet men de relativiteit van de estetische ontroerbaarheid en de historiciteit van de letterkundige verschijnselen aanvaarden en ook die vormen van literatuurkritiek bij het onderzoek betrekken, die
slechts een waardebepaling van het ideeëngehalte bevatten. Zulke houding is noodzakelijk, wil men recht laten wedervaren aan hen, die de beoefening van de letteren als een aktiemiddel beschouwden in de strijd voor het eerherstel van de volkstaal’. Het tweede artikel van Dr. Hanot is gewijd aan ‘De wanorde en omwenteling op den Vlaamschen Zangberg’ van Prudens van Duyse, een hekeldicht op de toestanden in het letterkundig leven in Vlaanderen, dat kort vóór de omwenteling in 1830 verscheen. Hanot laat uitkomen, hoezeer Van Duyse met dit geschrift ‘in de Hollandse invloedssfeer’ staat (L.G. Visscher, J.M. Schrant, J.J.F. Wap), maar tevens ‘dat Van Duyse door dit werk op belangrijke gebreken in de verhouding auteurcriticus gewezen heeft en ermee begon, het misverstand uit de weg te ruimen, dat een criticus een kunstenaar zou kunnen leren hoe hij moet schrijven’.
W.A.P.S.
| |
| |
| |
Westfriese dialectliteratuur.
‘Kloin Pittichie’, door A.C. ter Horst-Hoekstra, is een verhaal in Westfries dialect, in echt dialect, zoals het vroeger en ten dele nog wel, werkelijk werd gesproken. Woordkeus en zinsbouw zijn natuurlijk en de spelling is aanvaardbaar. In het laatste is de enige belangrijke fout dat de schrijfster de slot-n in de infinitief achter te niet heeft geschreven, terwijl deze toch altijd wordt uitgesproken. In enkele woorden wijkt haar spelling af van die van Karsten in zijn Drechterlands. Vbb. hiervan zijn ‘houp’ (blz. 56), bij Karsten met Nederl. oo, ‘poot’ (blz. 130), bij Karsten ‘po.ot’, met Nederl. oo voor r. Verschil in uitspraak tussen de streek van Hauwert en Drechterland is mogelijk, poot kan in Hauwert een vernederlandsing zijn, maar bij houp ligt de verklaring voor de hand dat het verward is met hoop in de bet. du. Haufen. Het aantal vergissingen van deze aard is echter heel klein.
Het boek geeft een beschrijving van het dagelijks leven in de 19e eeuw, die boeiend is door echtheid en vanzelfsprekendheid. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken dat de schrijfster tegen het einde nog even te veel folkloristische verschijnselen heeft willen beschrijven. De tweede helft van het boek maakt een veel rommeliger indruk dan het uitstekende begin. Voor de typering van de tijd is echter ook dit tweede deel van belang. Zowel uit het oogpunt van dialect als van plattelandsgeschiedenis een boek dat aandacht verdient. Het is uitgegeven in 1954 bij de U.M. West-Friesland, Hoorn.
Jo Daan.
| |
Nomenclature des écritures livresques du IXe au XVIe siècle.
Premier colloque international du Paléographie latine. Colloques internationaux du Centre national de la Recherche scientifique. Paris 1954.
Op 28-30 April 1953 had te Parijs plaats een ‘Colloque international de Paléographie’, georganiseerd door het ‘Centre national de la Recherche scientifique’. Hier werden o.m. behandeld drie rapporten over de nomenclatuur der boekschriften van de 9e tot de 16e eeuw. Deze rapporten, verlucht met talrijke verhelderende illustraties, zijn nu onder bovengenoemde titel uitgegeven. Het eerste is van de hand van Prof. Dr. B. Bischoff (München) en behandelt de nomenclatuur der boekschriften van de 9e tot de 13e eeuw, dat wil dus zeggen de periode van de Karolingische minuskel. In het tweede rapport tracht Dr. G.I. Lieftinck (Leiden) een nomenclatuur voor de boekschriften in de ‘Gotische’ periode te geven. Tenslotte volgt een exposé over de nomenclatuur van de humanistische boekschriften door Prof. G. Battelli (Vaticaanstad).
Voor de Nederlandse philologen is het rapport van Dr. Lieftinck verreweg het meest waardevol en belangrijk. Immers de Middelnederlandse handschriften vallen alle in de ‘Gothische’ periode en bovendien steunt het rapport in hoofdzaak op Noord- en Zuidnederlandse manuscripten. Na met nadruk betoogd te hebben, dat de Middeleeuwse schriftnamen om diverse redenen niet meer te gebruiken zijn, groepeert de schrijver op uiterst minutieuze wijze de verschillende gothische schriftsoorten om hen van namen te voorzien, bijv. textualis, cursiva, bastarda enz. Op blz. 32 worden de resultaten in een overzichtelijke tabel samengevat.
F. Ketner.
|
|