Notities van een lezer XI.
Drie kanttekeningen bij ‘Den Bloem-hof van de Nederlantsche Ieught’.
Aandachtige lezing van het bovengenoemde liedboek uit 1608, dat in de uitgave van Dr. L.M. van Dis en Dr. Jac. Smit (voor de Stichting ‘Onze Oude Letteren’) zo gemakkelijk toegankelijk is geworden, blijkt in allerlei opzichten tot verrassingen te voeren. Als blijk van mijn vreugde over deze herdruk zou ik gaarne op een drietal daarvan de aandacht willen vestigen:
1. Nr. 81 op pag. 132-133, een Bruylofts-Dicht, is bijzonder merkwaardig, doordat de beginletters van àlle 48 regels een acrostichon vormen, dat de namen van het bruidspaar bevat. Dit acrostichon - zorgvuldig verdeeld. over tweemaal 24 verzen, zodat bruidegom en bruid ieder precies de helft toegewezen krijgen - luidt: Gillis Tatspil Heer Brvvgom Sara Iacobs Bey Vrovw Brvvdt. Eerst door de kennis van deze namen gaan wij het woordspel in vs. 35 doorzien, waarin zij beide verwerkt zijn: ‘Beclaeght u tyd'ghe Spil, het Beyen latet varen’. De betekenis is natuurlijk: ‘klaagt over uw tijdverlies, wacht niet langer’, maar er schuilt tevens een pikante paradox in. ‘Beclaeght u tyd'ghe Spil’ (de wonderlijke schrijfwijze van ‘tyd-ghespil’ dient uiteraard om de naam van de bruidegom te doen uitkomen) - maar de echte Spil (Tatspil) moet op deze dag zeker niet beklaagd worden! ‘het Beyen latet varen’ - maar de bruidegom moet op deze dag de echte Bey(en) zeker niet laten varen!
2. De amoureuse poëzie, die in deze bundel een belangrijke plaats inneemt, vertoont een uitgesproken Petrarkistisch karakter, met name in de sonnetten. Het sterkst is de weerklank van Desportes. Nr. 24 op pag. 38-39 blijkt zelfs rechtstreeks naar deze vertaald, en goed vertaald bovendien! Ter vergelijking laat ik hier eerst het oorspronkelijke sonnet volgen, en daarna de vertaling.
Desportes Diverses Amours,
Quand du doux fruit d'Amour je me rens poursuivant,
Le seul digne loyer de ma perseverance,
5[regelnummer]
Vous pensez m'arrester, opposant pour deffanse
Je ne sçay quel honneur, qui est moins que du vant.
Moy, je mets simplement le plaisir en avant,
Et l'heureux paradis de ceste jouyssance,
Qui vous deust decharmer de la feinte apparance
De ces ombres d'honneur, qui vous vont decevant.
Mais parlons librement, et me dites, madame,
Sentez-vous de l'honneur quelque perfection,
| |
Qui plaise au goust, au coeur, à l'esprit on à l'ame?
C'est une vieille erreur, qui aux femmes se treuve;
Car tout ce bel honneur gist en l'opinion,
Et le plaisir consiste en chose qui s'espreuve.
Den Bloemhof
Wanneer ick van u eysch de vreugt die 't alles wint,
De vreugt van liefde soet, tot loon van a mijn lijden,
So comt ghy altijts voort, om desen strick te mijden,
Met eene ydle eer veel lichter als de wint.
Daer teghen heb ick dan t'playsir terstont versint
En t'soete Paradijs daer in wy ons verblijden,
So dat ghy dan voortaen moest setten gaen ter zijden
Die droom van ydle eer die u so seer verblint.
Maer spreect u hert eens uyt en segt, o fleur der vrouwen,
Hebt ghy dan op u eer een sulcken goet betrouwen
Dat smaec, dat sin, dat geest daer door can zijn vermaect?
T'is oude wijtkens clap, gelijck zy altijt pleghen,
Want eer is slechs alleen in ydle waen gheleghen,
Playsier, dat is een saeck dat alle sinnen raeckt.
3. De grootste verrassing is echter wel het hoge peil, waarop vele van de opgenomen sonnetten staan. De beste daarvan bandhaven zich volledig naast die van Hooft, van wie in 1608 trouwens nog zo goed als niets was gepubliceerd. Ik meen daarin zelfs duidelijk twee ‘stemmen’ te horen: een zó opvallende overeenkomst in rhythme en klank tussen bepaalde sonnetten onderling, dat wij die als de signatuur van telkens dezelfde dichter kunnen beschouwen. Op grond daarvan zou ik - met weglating van alle sonnetten, waarin ik geen van deze beide stemmen herken of in twijfel verkeer - een A- en een B-groep willen onderscheiden:
A-groep: de nummers 4, 5, 6, 8, 10, 11, 17, 28.
B-groep: de nummers 14, 15, 24, 43, 60, 63.
De dichter van de A-groep onderscheidt zich door: een gedragen, vaak ‘Hooftiaanse’ toon; een breed-deinend rhythme; een voorkeur voor veellettergrepige woorden; een ‘ligato’ van woord tot woord. Die van de B-groep schrijft een lichter, maar ook iets minder welluidend vers; zijn rhythme is eerder dansend dan deinend; hij heeft een voorkeur voor korte, liefst éénsylbige woorden, en een staccato-effect. Een voorbeeld van zijn dichttrant levert de hierboven opgenomen vertaling naar Desportes. Van de A-dichter, die ik hoger stel, laat ik een der meest ‘Hooftiaanse’ sonnetten volgen, nr. 17 (pag. 30-31):
Meestersche van mijn hert, die door u soete stralen
En t'vriendelijck gelach van uwen roosen mont,
Mijn edel vry ghemoet alleen ghewinnen cont,
O oorsaeck van mijn vreucht, o oorsaeck van mijn qualen,
Meesterse die mijn hert cont uyt mijn lichaem halen,
Dat nu van uwe oogh so vlammich is ghewont,
En dat ghy oock alleen, cont maken weer ghesont,
Wanneer dat u ghesicht medogent mach op dalen,
Ontfangt dees droeve clacht, die u van gantz ghemoet,
Wtbarstende door smart u arme dienaer doet,
Die u voor desen tijt zijn Roosen mont sal noemen
Indien hem maer de jonst gheschiet van desen dagh,
Dat hy zijn Roosen mont met recht u heten mach,
En sich van huyden aen, u arme dienaer roemen.
Het sonnet van Hooft komt veel minder uit de lucht vallen dan vaak wordt verondersteld. Het sluit aan bij een nog jonge, maar reeds krachtige en zeer productieve stroming!
W.A.P. Smit.
|
|