| |
| |
| |
De refreinen van J.B. Houwaert.
Een ‘Eer-dicht ter eeren den soetvloeyende sinrijcken Poeët, mijn Heere Iohan Baptist Houwaert, met een verhael der Boecken by hem gheschreven, die veel tot leeringhe ons sijn na ghebleven. Vereert door ITP.’Ga naar voetnoot1) vermeldt:
Menichte van Refereynen hebdy sonder pyn,
Ghedicht diemen over al mach mercken,
Al kan men zo'n lofdichter niet op zijn woord geloven, toch bleef de oogst aan refreinen van Houwaert eerder schraal. Wij vinden er dertig in zijn Die Remedie der Liefde...Ga naar voetnoot2) onder de titel Diuersche Lamentatien vande ghehoonde Minnaers (fol. 57-), doch van deze refreinen waren er minstens 7 ten onrechte aan de Brusselse rederijker toegeschreven, vermits ze ook bij Van Styevoort en Van Doesborch voorkomen en Houwaert pas in 1533 geboren werd.
A. van Elslander vond in de Refreinenbundel van Jan Michiels ('s-Gravenhage, Kon. Bib., hs. Nr. 71 E 57.) 14 refreinen op naam van HouwaertGa naar voetnoot3). Eén van deze behoort tot de 23 resterende, voorlopig aan Houwaert toegeschrevenGa naar voetnoot4) refreinen uit Die Remedie der Liefde. Het is het refrein op de stok: Tes beter spade gekeert dan nymmermeer / en met de beginregel: Vaert wech solaes samblantich jolytGa naar voetnoot5). Een tweede refrein (Michiels, fol. 147-148vo) gaat op de stok: Dabuysen der werelt sijn seer te beclagen en begint met de woorden: Al es de werelt nv vol tribulatien... Wij vonden het niet in een ander werk van Houwaert.
De overige twaalf refreinen van Houwaert uit de bundel van Michiels troffen wij aan in Houwaerts groot gedicht De Vier Wterste, waarvan wij een tekstuitgave voorbereiden. Bij Michiels en in De Vier WtersteGa naar voetnoot6) zijn deze twaalf refreinen respectievelijk te vinden op:
1. | fol. 14-14vo en blz. 204-205. |
| Stok: En strafft mij nyet o heere in uwen thoren /Ga naar voetnoot7) |
| Begin: Aenhoort o aldermachtichste Coninck minioot |
2. | fol. 16-16vo en blz. 192-193. |
| Stok: Het is myn schult heere / ick bid om gratie /Ga naar voetnoot8) |
| Begin: O opperste mogentheyt volder perfectie |
| |
| |
3. | fol. 17-17vo en blz. 238-239. |
| Stok: Ick roep om genade wilt mynder ontfermen / |
| Begin: O heylighe dryvuldicheyt die perfect is |
4. | fol. 18-18vo en blz. 180-181. |
| Stok: O bermhertighe Godt weest myns genadich / |
| Begin: O genadighe Godt en laet my nyet verloren |
5. | fol. 19-19vo en blz. 202-203. |
| Stok: En wilt o heer v hantwerck nyet versmaden |
| Begin: O aldersaechtmoedichste Godt vader almachtich |
6. | fol. 20-20vo en blz. 230-231. |
| Stok: O heere laet my een van v vuytvercoren syn /
4e Strofe: O heere op dat ick mach een van dvuytvercoren syn / |
| Begin: O Godt vader, Godt sone, Godt heylige geest / |
7. | fol. 24-24vo en blz. 184-185. |
| Stok: Dus bid ick v om gratie en nyet om recht /Ga naar voetnootl)
3e Strofe: Soe bid ick v om gratie en nijet om recht /
4e Strofe: Soe gebruijck gratie voer justicie en recht / |
| Begin: Met weenende ooghen al claghen al suchten |
8. | fol. 25-25vo en blz. 224-225. |
| Stok: Heere spreeckt een woort en ick sal genesen zyn /Ga naar voetnoot2) |
| Begin: O Godt die oyt bermhertich waert bevonden |
9. | fol. 37-37vo en blz. 210-211. |
| Stok: O heere en castydt my nyet naer dat ick heb misdaen /
3e en 4e Strofe: O heere en straift... |
| Begin: O Godt van Israel wilt mynder ontfermen |
10. | fol. 38-38vo en blz. 236-237. |
| Stok: O heere Dauids sone ontfermt v myns /Ga naar voetnoot3) |
| Begin: O Almachtich schepper v ooghen neerslaen // wilt |
11. | fol. 39-39vo en blz. 206-207. |
| Stok: Ick heb in v gehoept Ghy suit my nyet vernielen /Ga naar voetnoot4) |
| Begin: Acharmen / eylacen / eylacen / achermen |
| |
| |
12. | fol. 168-l68vo en blz. 240-241. |
| Stok: In v handen (o heere) beveel ick mynen gheest / |
| Begin: O myn heer myn Godt wilt my allendich kermer |
Al deze refreinen, smeekbeden om genade en ontferming, konden volledig opgaan in het 670 strofen lange gedicht van Houwaert. Hun rijmschema is hetzelfde als dat van alle overige strofen in De Vier Wterste: aabaabbcbccdd.
Benevens de 12 hierboven aangeduide gemeenschappelijke refreinen bij Jan Michiels en Houwaert, vonden wij nog refreinen die tot nu toe nooit als dusdanig geïdentificeerd werden. Zij bevinden zich eveneens in De Vier Wterste en staan verspreid tussen de vorige twaalf.
Het zijn:
1. | Blz. 182-183 |
| Stok: O Heere toont v ghenade aen my arm sondaer. |
| Begin: O Abraham / Isaeck en Iocobs Godt / |
2. | Blz. 186-187. |
| Stok: Maer bermhertighe Vader castijt my sachtelijck. |
| 3e en 4e Strofe: O bermhertighe Varier... |
| Begin: O Godt die des sondaers doot niet en sijt begeirlijck / |
3. | Blz. 188-189. |
| Stok: Vergheeft mijn schult Heere uyt bermherticheden. |
| Begin: O Aldercrachtichste Godt niet om verstercken / |
4. | Blz. 190-191 |
| Stok: O Heer en wilt my niet ordeelen naer mijn misdaet. |
| Begin: O Alder bermhertichste hemelsche Regent / |
5. | Blz. 194-195. |
| Stok: En wilt. mijn ghelooue / hoep'en liefde verstercken. |
| Begin: O Alder allendichste die noot'lijck claghen // moet |
6. | Blz. 196-197. |
| Stok: En gheeft my gratie dat ick my mach bekeeren. |
| Begin: Myn cracht faylleert my / mijn leden die beuen / |
7. | Blz. 198-199. |
| Stok: Al ben ick ghevallen / laet my weder opstaen. |
| Begin: O Almachtighe Godt wilt mijnder ontfermen / |
8. | Blz. 200-201. |
| Stok: Verlost my (o Heere) al ben ickx niet weirdich. |
| Begin: O Goedertieren Vader vol bermhertichede / |
9. | Blz. 208-209. |
| Stok: O Heer der Heeren / sijt my arm sondaer ghedachtich. |
| Begin: O Ghenadighe Godt en wilt my niet verlaten / |
10. | Blz. 212-213. |
| Stok: Laet my den vyant verwinnen // verwinnelijck. |
| Begin: O Godt die alle salighe lichten // doet lichten / |
11. | Blz. 214-215. |
| Stok: Ick betrou my op v woort / en v woort sal waer // sjjn. |
| Begin: O Almoghende Godt bermhertighe Vadere / |
12. | Blz. 216-217. |
| Stok: Beschermt my (o Heere) van d'eeuwighe doot. |
| Begin: Ick allendich mensch ben bynaer besweken / |
13. | Blz. 218-219. |
| Stok: Al sout ghy my dooden / ick sal in v hopen. |
| Begin: O Goedertieren Heere bermhertighe Godt / |
| |
| |
14. | Blz. 220-221. |
| Stok: Maer v bermherticheyt streckt bouen al v wercken. |
| 2e en 3e Strofe: Maer v bermherticheyt sterckt... |
| Begin: O Godt die hemel en eirde van niet gemaeckt // hebt / |
15. | Blz. 222-223. |
| Stok: En al com ick spade / en wilt my niet versmaden. |
| Begin: O Heere Dauids sone wilt mijnder ontfermen / |
16. | Blz. 226-227. |
| Stok: O ghenadighe Godt / wilt my arm sondaer sparen. |
| Begin: O Mijn siele wilt den Heere ghebenedijen / |
17. | Blz. 228-229. |
| Stok: O Heere leyt my van de doot in t'leuen. |
| Begin: Ghelijck den dorstighen hert haeckt naer de fonteyne / |
18. | Blz. 232-233. |
| Stok: O godt wilt my in d'ure mijns doots gedachtich // sijn / |
| Begin: Hoe sal ick snoo sondaer my dorren vercloecken / |
19. | Blz. 234-235. |
| Stok: Soo verleent my (o Godt) eenen vrymoedigen Gheest.
3e Strofe: Soo verleent my eenen vymoedighen gheest. |
| Begin: O Mijn Heer / mijn Godt / waer hebt ghy my gelaten? |
Een laatste refrein bevindt zich meer naar het einde van De Vier Wterste, namelijk:
20. | Blz. 303-304. |
| Stok: Lof Godt / uwen naem sy eeuwich ghebenedijt.
4e Strofe: Lof Godt minsaem // v faem // en naem // sy gebenedijt. |
| Begin: Ick sprack met oytmoedigher herten bevreest / |
Bij het lezen van Den Generaelen Loop der Werelt...Ga naar voetnoot1) ontdekten wij in het 5e en 6e boek van dit werk eveneens vier refreinen:
21. | Fol. Nij-Nij vo. |
| Stok: Is den generalen loop van de werelt wijt. (1e en 2e Strofe)
Is den generalen loop der werelt wijt. (3e Strofe)
Dus is den generalen loop der werelt wijt. (4e Strofe) |
| Begin: De waerheyt sprack soomen de Maen siet mind'ren en meeren, |
22. | Fol. Niij-Niiij. |
| Stok: Soo langhe sal de werelt boos en onrechtveerdich // zijn. |
| Begin: De waerheyt sprack als Saturnus ghebruyckt zijn tyrannyen, |
23. | Fol. Niiij vo, Nv ro en vo en vlg. 2 blzn.: |
| Stok: Dan salt ierst een gulden werelt wesen. |
| Begin: Als Saturnus zijn scherp ghecort // heeft, |
24. | Fol. Rij-Rlij: |
| Stok: O Heere verleent my ceo salighe zire uer doot. |
| Begin: O Alder onsalichste der creaturen, |
De eerste twee van deze vier refreinen omvatten elk 4 strofen van 16 verzen. Het derde refrein omvat 10 strofen van 16 verzen. Van alle drie is het rijmschema: ababbcbccdcddede. Het vierde refrein, dat tevens Den Generaelen Loop der Werelt besluit, bestaat uit 5 strofen van 16 verzen, met rijmschema: abaabbcbccdcddee. De vier refreinen uit Den Generaelen Loop bestaan dus alle uit strofen van 16 verzen.
| |
| |
Houwaert hield in zijn Generaelen Loop een vaste regelmaat voor het verzenaantal der strofen:
Het 1e boek bevat strofen van 11 verzen, |
Het 2e boek bevat strofen van 12 verzen, |
Het 3e boek bevat strofen van 13 verzen, |
Het 4e boek bevat strofen van 14 verzen, |
Het 5e boek bevat strofen van 15 verzen, |
Het 6e boek bevat strofen van 16 verzen. |
De eerste drie refreinen van Den Gen. Loop komen voor in het 5e boek en hadden dus normaal uit strofen van 15 regels moeten bestaan. In heel het boek is geen enkele afwijking van de vaste strofenlengte, behalve bij deze drie refreinen. Het rijmschema voor heel het 5e boek is onveranderlijk: aabaabbcbccdcdd. Uitzondering daarop maken alleen de strofen van de drie refreinen uit het 5e boek. (Zie hun schema hierboven.) Tussen het 1e en 2e refrein en tussen het 2e en 3e refrein staat slechts één enkele strofe en zelfs deze twee verbindingsstrofen vallen terug op de normale lengte van 15 regels. Deze vaststellingen wekken het vermoeden dat Houwaert de vermelde drie refreinen reeds vroeger geschreven had en ze, na de vereiste aanpassing, gewoon ingelast heeft in het grote werk van Den Generaelen Loop. Hetzelfde is mogelijk voor het vierde refrein, maar hier is noch een onderscheid in de lengte van de strofen, noch een verschillend rijmschema aan te wijzen.
Tenslotte vonden wij een refrein in Die comedie vanden Peys, een toneelwerk van Houwaert, dat voorkomt in een handschrift van de Hasseltse Rederijkerskamer De Roode RoosGa naar voetnoot1):
25. | fol. 283vo-284ro: |
| Stok: Verleent ons peys o heere in onse daghen
4e Strofe: En verleent peys o heere in onse daghen |
| Begin: O ghenadighe Godt wilt onser ontfermen |
Dit refrein telt vier strofen van 14 verzen en het rijmschema is: aabaabb cbccdcd.
De lijst van de 36 reeds gekende refreinen van Houwaert hebben wij zodoende met 25 kunnen vermeerderen.
De reeks refreinen uit De Vier Wterste is op te vatten als een lange monoloog van de dichter. In Den Generaelen Loop begint driemaal een refrein als Waerheyt aan het woord komt; alleen het vierde refrein uit dit werk is een soort conclusie waarbij de stok inderdaad met grotere nadruk het gehele gedicht afsluit. In Die comedie vanden Peys dialogeert Ghemeyn Oratie met Meest al de Werelt. Wanneer deze dialoog wordt opgeheven en Ghemeyn Oratie zich richt tot God, nemen haar woorden de refreinvorm aan en, als enige regieaanduiding in het hele stuk, staat er ditmaal vermeld: Ghemeyn
| |
| |
oratie knielendeGa naar voetnoot1), hetgeen klaarblijkelijk aan de hele scène een plechtiger, meer retorisch karakter moest geven.
Het zou een afzonderlijke studie vergen om te onderzoeken in welke gevallen de rederijkers geneigd waren hun grotere werken te ‘versieren’ met refreinen. Het is onze indruk dat Houwaert alleszins bij voorkeur een refrein inlaste op het ogenblik dat het werk bij uitstek plechtig, oratorisch van toon moest worden. Omgekeerd versterkt ook het aanwenden van de refreinvorm natuurlijk de nadruk van een passage.
F. van Vinckenroye.
|
-
voetnoot1)
- Aan het einde van Den Generaelen Loop der Werelt, Amsterdam, Willem Jansz. Stam, 1612. Het bestaat uit 39 elfregelige strofen. De aangehaalde verzen zijn 7 en 8 van de 28e strofe.
-
voetnoot3)
- De Refreinenbundel van Jan Michiels, Ts. LXVI (1949), blz. 241-284.
-
voetnoot4)
- Betreffende één van deze 23 refreinen, hetwelk ook bij Michiels (fol. 66-66vo) voorkomt (Stok: Tes beter spade gekeert dan nymmermmer/), neemt Van Elslander aan dat het ‘wel van J.B. Houwaert zou kunnen zijn’ (Ts. LXVI, 251) maar dat ‘het auteurschap... niet vast’ staat (ibid. 278). Waarschijnlijk steunt zijn voorbehound op de onechtheid der 7 refreinen. In dat geval zou hij ook de authenticiteit van al de refreinen uit Die Remedie in twijfel trekken.
-
voetnoot5)
-
Die Remedie, fol. 102vo-103; Michiels, fol. 66-66vo.
-
voetnoot8)
- In dit refrein vindt men treffende overeenkomsten met het 45e refrein uit de derde bundel van Anna Bijns (Uitg. Dr W.L. Van Helten, Refreinen van Anna Bijns naar de nalatenschap van Mr. A. Bogaers, Rotterdam 1875). De stok is bij A. Bijns dezelfde: Tis mijn schult, Heere, ic bidde am gratie. Ook de voorafgaande rijmende regel van Houwaert, En dat ick verleyt ben door t'svyants tentatie, herinnert aan het vers Ghehoort heb ic meer na sviants tentacie van de Antwerpse dichteres.
Bij het lezen van De Vier Wterste vallen trouwens herhaaldelijk reminiscenties aan woordkeus, stijl en toon van Anna Bijns aan te stippen. Zie volgende voetnoten. Overigens gaan wij in deze studie niet nader in op de verhouding A. Bijns-Houwaert.
-
voetnootl)
- Dit vers luidt in het 45e refrein (3e boeck) van Anna Bijns: Gratie begeer ic, Heere, ende geen recht (4e Strofe, le vers).
-
voetnoot2)
- Cfr. A. Bijns, 3e bundel, 47e refrain met dezelfde stok: Heere, spreect maer een woort, en ic sal genesen zijn. De volgende verzen uit beide refreinen stemmen nog overeen:
1.
Houwaert: Door v gratie/ die eewich moet ghepresen// sijn.
A. Bijns: Door u gratie, die eewich moet gepresen sijn.
2.
Houwaert: Al heb ick langhe in sonden ligghen vroeten/
A. Bijns: Al heb ic lange in sonden liggen wroeten,
3.
Houwaert: Al mach ick noch sondich voor v Godtlijck wesen// sijn.
A. Bijns: Hoe groot mijn gebreken voor u Godlijc wesen sijn,
-
voetnoot3)
- Cfr. A. Bijns, 3e bundel, 39e refrain met de stok: Jesu, Davids sone, ontfermt u mijns. Verder sterke gelijkenis in het vers: O Heere en straft my niet in uwen thoren (Houwaert), dat in het refrein van A. Bijns luidt: Ic bidde u, en straft mij niet in uwen toren. - Zie ook de stok van het eerste hierboven besproken refrein van Houwaert (Michiels, fol. 14-14vo; Vier Wterste, blz. 204-205). - De rijmen op het slotwoord mijns van de stok, zijn bij Houwaert: fenijns, wijns, ghepijns, medecijns. Bij A. Bijns hebben wij dezelfde rijmwoorden, respectievelijk in de 3e, 7e, 4e en 1e strofe.
-
voetnoot4)
- In De Vier Wterste is de stok van de vierde strofe: Ick heb in v ghehoept/ dus wilt my niet vernielen.
-
voetnoot1)
- T'Amstelredam. Gedruckt by Barent Otsz. Voor Willem Jansz. Stam... Anno 1612.
-
voetnoot1)
-
Register ende inuentaris so van historiael spelen als van sinnen..., fol. 273 ro-297 ro. Het hs. is eigendom van de Hasseltse kamer.
Die comedie vanden Peys vormt een geheel met het voorgaande stuk in het hs., De Tragoedie vander Orloghen (fol. 247ro-271vo), en met de ‘Praefatie bij forme van dialoge’ Virtute et Perseuerantia (fol. 242ro-246vo). Zelfs de ‘Dialoge’ Virtutem dilige (fol. 298ro-307ro) kan met het geheel in verband gebracht worden. De hierbovenvermelde werkjes van Houwaert werden samenvattend besproken door O. van den Daele en Fr. van Veerdeghem in De Roode Roos. Zinnespelen en andere tooneelstukken der zestiende eeuw. (Bergen, 1899) - Terloops weze vermeld, dat bij vergelijking met het hs., de uitgave der zinnespelen van De Roode Roos door Van den Dade en Van Veerdeghem erg gebrekkig blijkt.
|