Dichterlijke herinneringen bij Boutens.
De aanvullingen die G. Brom in de NTg. 48 (1955) 341 gaf op de studie van Hk. Muller: Boutens en Bijbel (Haarlem, 1948), geven aanleiding op een andere bijbelse reminiscentie bij Boutens te wijzen. In het gedicht Aan Prinses Juliana... bij haar huwelijk... komt dit vers voor:
Want die vertrouwen haasten niet.
De Statenbijbel vertaalt Jesaja 28, 16: ‘Wie gelooft die zal niet haasten’. Boutens spreekt niet van geloven maar van vertrouwen. Dit zijn evenwel verwante begrippen. Zie WNT i.v. geloven. Wellicht voelde een classicus als Boutens die verwantschap nog gemakkelijker aan, vertrouwd als hij was met het woord credere = vertrouwen, geloven.
Een andere herinnering, aan Shakespeare.
In het gedicht ‘De maan is al boven de seringen’ uit Liederen van Isoude (1921) ziet de dichter de volle maan als een valse dageraad. Dezelfde visie komt reeds bij Shakespeare voor in The Merchant of Venice V, 1:
This night methinks is but the daylight sick;
It looks a little paler; 't is a clay,
Such as the day is when the sun is hid.
Deze overeenkomst zou toevallig kunnen zijn. Reeds in Beatrijs zag hij de maan als een ‘zachter zon’. Er is echter een omstandigheid, die een reminiscentie bij Boutens suggereert. Bij beiden is de situatie hetzelfde: bij Shakespeare een park en daarboven ‘The moon shines bright’, bij Boutens staat de hof verlucht van haar glans en droomt zij volrezen over de witte rozenpracht.
P. Maximilianus o.f.m. cap.