De Nieuwe Taalgids. Jaargang 49
(1956)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Engelse invloed op het Nederlands.In de vorige jaargang (blz. 121-122) vestigde ik voorlopig de aandacht op de onuitgegeven Leipziger dissertatie van Dr. G. Worgt, leerling en assistent van Prof. Frings, Der Englische Einfluss auf das Niederländische, een studie, gegrond op degelijke studie van onze taal naast die van het Engels. Nu ik dit proefschrift door de welwillendheid van de schrijver in biezonderheden heb kunnen vergelijken met mijn Akademie-verhandeling van 1951Ga naar voetnoot1) lijkt het mij gewenst, ten bate van voortgezet onderzoek, de uitkomsten van die vergelijking aan belangstellenden mee te delen, en Dr. Worgt enkele wenken te geven, die bij mogelijke en gewenste publicatie van zijn werk te pas kunnen komen. In de opzet van ons beider studie is een kenmerkend verschil. Mijn eerste proeveGa naar voetnoot2) was, in tegenstelling met De Hoog's puristisch geschifte studie, zuiver historisch bedoeld, als bijdrage tot onze taalgeschiedenis; in voorafgaande eeuwen was nagegaan in welke taalkringen en onder welke invloeden Engelse woorden binnendrongen en al of niet ingeburgerd waren. Boeiend was dan het verschijnsel dat in de twintigste eeuw, steeds toenemend, de invloed van het Engels veld won op die van het Frans - van ouds machtig - en van het Duits, in de negentiende eeuw als gevaarlijk gevreesd. Daarbij is rekening te houden met de vele Engels sprekenden en schrijvenden in alle werelddelen, vooral in Amerika. De aangewezen weg om materiaal te verzamelen leek mij uit hedendaagse levende taal, uit geschreven taal in boeken, tijdschriften, week- en dagbladen gedurende enige jaren ontleende Engelse woorden op te tekenen, zoveel mogelijk in het gebruikte verband en - voorzover mogelijk met het motief voor die ontlening. Dit laatste hangt namelijk samen met de kans van de vreemde gast op duurzame gastvrijheid, want er bestaan ook eendags-gasten! Voorspellingen omtrent de kans op burgerrecht voor zulke vreemde gasten of indringers, vooral van de allerlaatste tijd, zullen altijd hachelijk blijven. Onderscheid dient ook gemaakt te worden tussen woorden die ieder ontwikkeld Nederlander leert kennen en begrijpen, en woorden die in meerdere of mindere mate alleen in vakkringen verstaanbaar zijn en blijven, of die tot een groeptaal behoren. Dit alles veroorzaakt dat de onderzoeker zich voorlopig tevreden zal moeten stellen met ongeschift en onvolledig materiaal, dat niettemin zeer leerzaam kan zijn om de problemen die zich daarbij voordoen, te begrijpen en de oplossing te benaderen door de materialen ook langs andere wegen op te sporen om zo volledig mogelijk gedokumenteerd te zijn. Deze werkmethode heeft Dr. Worgt gekozen, door de grote Nederlandse woordenboeken als grondslag te nemen. Gedeeltelijk geschiedde dat - gelijk hij zelf meedeeltGa naar voetnoot3) - uit noodzaak: de jongste Nederlandse geschriften bleken in de na-oorlogse jaren achter het ‘ijzeren gordijn’ schaars of moeilijk te raadplegen. Goede woordenboeken bezat de Universiteitsbibliotheek in opeenvolgende drukken. Dit kon juist voor dit onderzoek van belang | |
[pagina 4]
| |
zijn, omdat nieuw toegevoegde woorden in een latere druk zouden kunnen wijzen op dateerbare ontleningGa naar voetnoot1) Een voordeel van deze werkmethode was dat de onderzoeker kon beschikken over een zeer grote voorraad gegevens. Dat blijkt uit zijn Register (blz. 351-364), dat ruim 1600 woorden bevat, terwijl het aantal dat in mijn Verhandeling ter sprake komt, ruw geschat niet meer dan 500 zal bedragen. Worgt beschouwde het nu als zijn eerste taak deze rijke voorraad te schiften naar de gebruiksfeer in verschillende beroepen, vakken, wetenschappen, maatschappelijke bewegingen, mode en sport, enz. of naar namen van stoffen, spijzen en dranken, dieren en planten. Dit gesorteerde en besproken materiaal, met vermelding van de vindplaatsen in de woordenboeken, beslaat meer dan de helft van dit proefschrift (260 van de 350 bladzijden). Tegenover de voordelen van de nagestreefde volledigheid en het gemak voor het naslaan staan ook enige nadelen: de chronologie van de ontlening loopt gevaar in het gedrang te raken. Engelse woorden die maar kort in omloop zijn geweest, komen soms nog in de woordenboeken voor; andere nieuwe, die blijkbaar niet licht zullen verdwijnen, zijn nog niet opgenomen. Men dient te weten welk standpunt de lexicograaf inneemt. Het niet vermelden kan voortkomen uit twijfel aan de gangbaarheid, aan puristische neiging omdat hij vreest dat degene die zijn boek raadpleegt, de opneming van het vreemde woord als wettiging van het gebruik zal beschouwen, zodat de aanvaarding van een mogelijk purisme daardoor tegengewerkt zou worden. Mogelijk neemt de samensteller van een ‘verklarend’ woordenboek ook wel woorden op, die hij niet als ‘ontleningen’, maar als geheel vreemde, moeilijk verstaanbare beschouwt en die hij dus verklaart om het naslaan van een encyclopaedie onnodig te maken. Dat ook Worgt begrepen heeft dat woordenboeken als bronnen voor deze studie voorzichtig geraadpleegd dienen te worden, blijkt uit zijn mededeling dat Koenen's Woordenboek op dit punt een ‘uitdunning’ heeft ondergaan, waardoor allerlei woorden daarin ontbreken, die in andere woordenboeken wel aangetroffen worden (blz. 260-263)Ga naar voetnoot2). Dat intussen het gebruik van Engelse woorden in hedendaagse dagbladen, tijdschriften en boeken, in mijn Verhandeling op de voorgrond behandeld, ook door Worgt van belang geacht wordt, blijkt uit een afzonderlijk hoofdstukje (blz. 254-258) dat - om de genoemde reden - beknopt moest uitvallen.
Met grote belangstelling leerde ik vooral het tweede gedeelte van dit proefschrift kennen, omdat ik daarin in verscheiden opzichten welkome aanvullingen vond van mijn voorafgaande studie. Een beknopte samenvatting zal dus voor alle belangstellenden nuttig zijn. De stof is ingedeeld in een aantal korte hoofdstukjes, in enigszins bonte volgorde. In de eerste plaats wordt nagegaan tot welke woordsoorten de ontleende woorden behoren: voor het grootste deel substantieven, dan werkwoorden, met vernederlandste infinitieven (liften), deels denominatieven (speechen) met buigingsvormen (racete) en afleidingen (lifter), (fitheid) en in kleiner aantal adjektieven, adverbia, interjecties. | |
[pagina 5]
| |
Een volgend hoofdstuk (blz. 279-284) is gewijd aan ‘Schreibung’, maar als men het vergelijkt met dat over ‘Aussprache’ (blz. 292-295), dan ziet men dat ze eigenlijk niet te scheiden zijnGa naar voetnoot1). In het laatste wordt vooral gelet op ontlening door Nederlanders die met Engelse taal en klank niet vertrouwd zijn, waarvan verhaspelingen, soms met ‘volksetymologie’, het noodzakelijk gevolg zijn. Als intermezzo is intussen gewezen op drieërlei ontlening: 1o vertalende ontlening (‘Lehnübersetzung’) b .v. luidspreker, vrijhandel, of gedeeltelijk: non-stopvlucht; 2o betekenisontlening (‘Bedeutungsentlehnung’): M.i. zijn de gegeven voorbeelden zelden overtuigend en is er meestal geen sprake van ontlening, maar van toevallige homonymiteit van een bestaand Nederlands woord en een uit het Engels overgenomen woord, waartussen geen verband gevoeld wordt; 3o purismen, wat de Duitsers wel ‘Lehnschöpfungen’ noemen, b.v. wandelhoofd voor pier of hofmeester voor steward. Hier wordt toch eigenlijk niet ontleend, maar een eigen woord gevormd om het vreemde te vermijden. Terecht schonk Worgt aandacht aan de vraag hoe het gesteld is met het grammatisch geslacht en de meervoudsvorming bij ontleende substantieven, een onderwerp dat in mijn Verhandeling, die zich tot de woorclvoorraad beperkt, niet ter sprake gekomen is. Het uitvoerige hoofdstuk over ‘Geschlecht’ (blz. 295 en 306) zou bij een uitgave herzien moeten worden, want hier brengen de woordenboeken op een dwaalspoor, en vooral voor een Duitser liggen hier voetangels en klemmen. Als punt van uitgang maakt Worgt de juiste opmerking dat tegenover het éne Engelse genus (lidwoord the) het levende Nederlands (d.w.z. met uitzondering van Zuidelijke volkstaal) slechts tweeërlei genus onderscheidt; de -woorden en het-woorden. Onmiddellijk daarop spreekt hij van drieërlei ‘geslacht’, waarbij hij denkt aan ‘natürliches Geslecht’, d.w.z. sekse, en aan verschil bij voornaamwoordelijke aanduiding (hij, zij, het). ‘Um festzustellen, ob ein de-Wort männlich oder weiblich ist, musz selbst ein Niederländer das Wörterbuch konsultieren’. Nu het gezag van de regeling bij De Vries en Te Winkel vervangen is door dat van een officiële Nederlands-Belgische Woordenlijst zal dat zo vaak niet meer het geval zijn, vooral niet bij aan het Engels ontleende woorden. Bij zuiver Nederlandse gold bij het oudere geslacht nog eerbied voor de tradilionele geschreven taal, berustend op klassiek-letterkundig gebruik, maar als een lexicograaf voor de beslissing stond of hij de tram en de film zou onderbrengen onder het mannelijke of het vrouwelijke geslacht, dan kon een proef met toevoeging van der of des, ener of eens, de of den niet baten, want dat leverde geen levend Nederlands! Waar de lexicograaf een beslissing meende te moeten nemen, berustte dat op willekeur. Geen wonder dat Worgt, als hij de woordenboeken gaat raadplegen, allerlei gevallen vindt van ‘schwanken zwischen männlichem und weiblichem Geschlecht’ (blz. 297 vig.) en als hij b.v. paying guest als mannelijk en vrouwelijk beschouwt, dan berust dat op een verwarring van genus en sekseGa naar voetnoot2), want alleen de seksuele voornaamwoordelijke | |
[pagina 6]
| |
aanduiding is beslissend. Als in de nieuwe Woordenlijst met het oog op de Zuidnederlanders de voornaamwoordelijke aanduiding met hij of zij door de letters m. en v. aangegeven wordt, dan is dat niet als genus-onderscheiding bedoeld, maar als verschil in voornaamwoordelijke aanduiding. Anders is het gesteld bij het gebruik van de of het bij de aan het Engels ontleende woorden. Ieder die ze hoort gebruiken of zelf gebruikt, zal opmerken dat ze deels, in overeenstemming met het Engels, de vereisen, maar anderdeels tot de het-groep zijn gaan behoren. Dat er bij weinig gebruikelijke woorden aanvankelijk geaarzeld zal worden, is begrijpelijk, maar als het gebruik algemeen wordt, zal de genus-keuze stabiel worden. Voor de taalkundige onderzoeker is het dus van belang, na te gaan welke factoren beslissend geweest zijn voor de overgang naar de het-klasse. Terecht heeft dus Worgt daaraan zijn volle aandacht besteed. Hij komt tot de formulering van een zestal regels die beslissend zijn om het de voorkeur te geven, namelijk 1o de betekenis (b.v. metalen en de meeste stoffen) 2o de verkorte vorm van een het-woord, b.v. armstrong naar armstrongkanon 3o woorden die bij omschrijving het vereisen (b.v. wegwood: een soort aardewerk) 4o de Nederlandse synoniemen zijn beslissend (ticket naar kaartje) 5o beslissend is het genus van het inheemse woord (floodlight naar licht) 6o analogie van klank (comfort, record naar transport). De samensteller van deze regels voegt er echter aan toe: ‘In verschiedenen Fällen lässt sich eine Erklärung, warum das betreffende Substantiv im Niederländischen gerade Neutrum wurde, nicht geben.’ Welke factor de doorslag geeft in een bepaald geval, is vaak moeilijk uit te maken. Daarbij komt dat verscheiden substantieven ‘fast nie mit dem bestimmten Artikel gebraucht werden’ (b.v. een man van standing, een tip geven, er zit geen spirit in die jongen). Een dergelijke onzekerheid blijkt in het hoofdstuk over de meervoudsvorming bij ontleende woorden. Hier bestaat een keuze met weifeling tussen s en e(n). De meeste ontleende Engelse woorden behouden de Engelse s, maar deze komt ook al vroeg in het Nederlands voor, al overheerst de e(n). Daarom mogen wij aannemen, zegt Worgt, dat de ontleende woorden de e(n) kunnen aannemen ‘wenn sie schon mehr eingebürgert sind’, door Nederlandse klank of schrijfwijze. Deze opvatting komt overeen met die van Van Haeringen: ‘de jongere, meer als Engels gewaardeerde woorden krijgen -s. Dat die uitgang in het Engels, in tegenstelling met het Frans, gesproken wordt, maakt zijn invloed te sterker’Ga naar voetnoot1). Het besluit van Van Haeringen's verhandeing: ‘Het gaat niet aan de meervoudsvorming in het Nederlands in een aantal rake regels met scherp geformuleerde uitzonderingen te beschrijven. Er is speling en er is beweging’ wordt dan ook woordelijk door Worgt (blz. 313) aangehaald. In dit hoofdstuk wordt ook gewezen op de als enkelvoud beschouwde meervouden cokes, rails en de dubbele meervouden lucifersen, railsen. In een korte beschouwing over Wege der Entlehnung (blz. 313-317) wordt gewezen op gevallen waar het Engels slechts als bemiddelend opgetreden is: dan is de oorsprong buiten Europa te zoeken (b.v. bungalow, shampoo). In andere gevallen is rekening te houden met Franse bemiddeling (b.v. flanel, draineren). - Dan volgen voorbeelden van ‘Rückentlehnung’: boss uit oorspr. Ned. baas, bobsleigh (Ned. slee), wagon (Ned. wagen). | |
[pagina 7]
| |
Het hoofdstuk over Ursachen der Entlehnung (blz. 317-335) komt vrijwel overeen met het zesde hoofdstuk van mijn verhandeling: Oorzaken en motieven bij het gebruik en misbruik van Engelse woorden, maar is met meer voorbeelden toegelicht. Een slothoofdstuk heeft Worgt gewijd aan de Engelse invloed op een dochtertaal van het Nederlands: het Afrikaans (blz. 336-348), maar door gebrek aan materiaal maakt hij met zijn woordenlijst geen aanspraak op volledigheid. Een deel daarvan komt overeen met het Nederlands, maar in klank en spelling aangepast aan het Afrikaans. Dat in een tweetalig land als het Zuid-Afrikaans de kans op ontlening aan het aanvankelijk overheersende Engels veel groter is dan in het Nederlands is begrijpelijk. Daar staat echter tegenover, ten gevolge van de moeielijke taalstrijd, dat er gestreefd wordt naar vervanging van Engelse termen door zelf gevormde, en dat zulke purismen steun en ingang vinden. Daarvoor vindt men hier ook materiaal verzameld, waarvoor Engels-Afrikaanse en Duits-Afrikaanse woordenboeken geraadpleegd zijn Genusverschil, zoals in het Nederlands bij de Engelse ontlening bestaat in het Afrikaans niet, want dit kent maar één lidwoord, die. Er is intussen nog een tweetalig gebied waar Nederlands gesproken wordt: de Zuidelijke Nederlandse gewesten. Daar ging de strijd voor de moedertaal tegen het aanvankelijk overheersende Frans. Dat maakte dus in de invloed van het Engels, evenals van het Duits, minder gevreesd en minder sterk. Worgt heeft begrepen dat dit tot andere verhoudingen kon leiden dan in het Noorden, en heeft Prof. W. Pée, de Luikse hoogleraar in het Nederlands inlichtingen gevraagd. Deze verschafte hem een aantal vertrouwd klinkende, aan het Engels ontleende woorden, noemde ook Franse, die zich niet door Engelse lieten verdringen (b.v. ascenseur voor lift), wees op Vlaamse neiging tot purisme, en besloot: ‘Ik geloof niet dat iemand kan antwoorden voor het hele Zuidnederlands; het hangt overal af van het dialekt van de spreker, van zijn werkkring, zijn kultuur, enz.’ (blz. 332). Deze mening was oorzaak dat een afzonderlijk hoofdstuk achterwege bleef. Een aanvullend onderzoek van deskundige Zuidnederlandse zijde lijkt mij niet overbodig. Terloops wordt op blz. 295 nog opgemerkt dat in het Zuid-Nederlands Engelse ontleningen soms een Frans accent krijgen, b.v. tickcét, dokkaar (dogcart), evenals trouwens in het Nederlands comfórt, recórd, budgét, pamflét. Eveneens terloops worden op blz. 314 nog een aantal Engelse woorden en uitdrukkingen opgesomd, opgetekend uit de laatste druk van Verschueren's Modern Handwoordenboek (1952), te Turnhout uitgegeven. Aanvullend onderzoek verdienen ook de vroegere koloniale gebieden, waar Nederlanders ver van hun moederland woonden in geheel andere omstandigheden en door handel of bedrijf met het Engels in aanraking kwamen. Worgt vestigt er even met een paar voorbeelden uit Oost- en Westindië de aandacht op (blz. 314). Indonesië wordt op den duur in dit opzicht van minder belang; Suriname en Curaçao kunnen, nu de banden verstevigd zijn, nieuwe gegevens voor deze ontlening verschaffen, aangezien dit gebied zo dicht bij Amerika ligt. Samenvattend kunnen wij ons dus verheugen dat deze Duitse studie tot stand gekomen is, met veel ruimer materiaal en op bredere grondslag, als pendant en aanvulling van mijn beknoptere Verhandeling. Opzettelijk heb ik gewezen op gedeelten waar dit proefschrift aangevuld, besnoeid of verbeterd zou kunnen worden, eer het - naar wij hopen - in druk voor verder onder- | |
[pagina 8]
| |
zoek beschikbaar zal komen. Waarom het m.i. nodig is, vooral met het oog op de evolutie, het hedendaagse gebruik zorgvuldig na te gaan en op te tekenen, heb ik reeds vroeger betoogd. In los verband met het bovenstaande laat ik dus wat ik na de beide laatste NalezingenGa naar voetnoot1) op fiches verzameld heb, met het voornemen dit nog niet te staken. | |
Aanhangsel.Bij de beide ‘aanvullingen’ van mijn materiaal (NTg. XLVI en XLVII) geef ik hier enige aantekeningen, in de laatste tijd verzameld. Woorden uit vak- en groeptalen, aangetroffen in dagbladen, die dus kans krijgen op bekendheid in ruimer kring. Luchtvaart. In een artikel (N.R.C.) over Complete ‘rolls’: ‘hoeveel malen hij al met de Vulcan rolls gemaakt had’. Voor meer technische termen bestaat nu een boek van D.R. Bouhuys over ‘vliegtechnisch Engels’ (Bussum - Van Dishoeck - 1954): ‘Hij geeft ook van elk. Engels woord een goede Nederlandse vertaling. Wat zeker zo belangrijk is’. Verder nog: ‘de moeite om voor een vliegtuig een booking te krijgen’. - De helicopter is is uitgerust met een Engels ‘scoop-net’, waarmee de drenkeling uit de zee kan worden opgeschept. In het mijnbedrijf: bij een afbeeldsel: joy-loading. Radio en film: ‘Men heeft te kampen met fading en andere muziekstorende verschijnselen’. - ‘De zogenaamde remakes in Hollywood’, een goede Nederlandse vertaling ‘Herverfilming’ was reeds in het opschrift gegeven! Hierbij behoort ook de scriptwriter en de scriptgirl. Sporttaal: de midgetgolfbaan. - De eerste dag worden 25 heats geroeid. Op oeconomisch gebied: ‘De kans dat hieruit een “shooting war” zal voortvloeien’. - Wij wensen de Jaarbeurs niet als pressure-group. Een trend naar vakbeurzen. - De vakkennis en de know-how. - Dat werk zou eigenlijk een fulltimer vereisen. - Settelen: zich blijvend vestigen in een bedrijf of betrekking. - Een artikel over de ‘zogenaamde’ split-ups heeft als opschrift: Belasting ‘Split-ups’. Boven een ander artikel: ‘Dubbele belasting en split-up’. ‘Dat de royalties ten goede komen aan de auteurs’. Op sociaal en politiek gebied: ‘De zogenaamde refusal-kuur’ d.w.z. onthoudingskuur tot bestrijding van alkoholmisbruik. - ‘Dat Duitsland een test-case is, een toetssteen’ (hier volgt dus een uitstekend woord met dezelfde betekenis, ter verklaring van het vreemde toegevoegd!). - ‘De kranten werkten mee aan de opinie-verandering, de “mind-changing” van het Nederlandse volk’. - Een fellow-traveller, ter onderscheiding van een partijgenoot. Daarvoor is ook reeds meeloper in gebruik. - ‘Opheffing van de bestaande absolute black-out.’ - De ‘zogenaamde “comprehensive” school’. - ‘Hogere waarde dan de beste insiders konden verwachten.’ - Een in elkaar gezette zaak, een frame-up. - Allerlei zogenaamde feature-stories over een grote verscheidenheid van onderwerpen in dit dagblad. - Leerlingen die feeling hebben voor het toneel. - Meisjes ‘als waren ze uit een modeblad voor teenagers gestapt’. Bij de lektuur van bekende auteurs tekende ik nog aan: ‘Alle zaken op te lossen in een shake-hand’ (H. Teirlinck). - ‘Hoe ver staan ze af van die grimmige debunking, waarmee de jonge generatie de vorige te lijf gaat’ (Mevr. Romein-Verschoor). - F. Bordewijk plaatste als opschrift boven een | |
[pagina 9]
| |
artikel de jazz-term ‘White hot style in letterkunde’. - G.W. Huygens schreef over ‘een keiharde romankunst’ en tussen haakjes (‘hard-boiled’ zegt men de Amerikanen na). Ten slotte plaatsen wij naast het ‘kersverse’ anglicisme overtrekken, door Van Haeringen in de vorige jaargang opgemerkt, het mij nog geheel onbekende palaver = heen en weer gepraat (na veel palavers werd men het eens). Een jonge inkomeling is ook het Amerikaanse woord motel, d.i. een hotel dat rondreizende automobilisten onderdak verschaft. Nu te Rijswijk het eerste Nederlandse motel verrijst, zal ook dit woord stellig ingang vinden. C.G.N. de Vooys. † |
|