De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdSimon Vestdijk's dodenwake.Waar Vestdijk de gegevens voor de Dodenwake in zijn Iersche Nachten vandaan heeft, weet ik niet, wel, dat er met de feiten niet gemarchandeerd is, maar dat ze door een machtige evocatie zichtbaar geworden zijn in een schone vorm.Ga naar voetnoot1) Ulick, de doedelzakspeler was dood en een massale dodenwake was het vanzelfsprekend gevolg, de wake, die een rituëel is: Tussen negen koperen kandelaars achterover in zijn wit doodshemd lag Ulick, de Ierse doedelzakspeler opgebaard in een schuur, waar het rook naar zadelleer en hooi. Achter de schraag stond de familie, aan weerszijden twee rijen kinderen, en er vóór stond een driepotig laag stoeltje, waarop zo nu en dan een uit een stoet mensen neerknielde, zich bekruisigde en weeklaagde. Er omheen was alles in beweging. Een rij opgeschoten jongens stonden alle met het gezicht naar één kant gekeerd. Waarschijnlijk was dit oorspronkelijk een rituele houding, nu was het kijken naar waar de tabak en de pijpen vandaan kwamen. Een stoet met een ziek meisje kwam binnen om haar hardgele gezicht te laten aanraken door Ulick's hand en weer de deur uit te struikelen. Er werd gedronken en kaart gespeeld, geweeklaagd, gepraat en gerookt. Er werd afgewacht, wie de klaagvrouw zou zijn, die de alles en allen omvattende dodenklacht zou uitspreken. De vrouw van de rentmeester was de begenadigde, die de grote blauwe mantel dragen kon, de klaagmantel. Haar zoontje vertelt, hoe hij haar zag: ‘Deze mantel droeg mijn moeder. Neen, zij droeg hem niet: zij zweefde er in, de mantel droeg haar onweerhoudbaar opstuwend, met al zijn plooien één ding beoogend, één ding maar, dat mijn moeder verwezenlijken moest. Zij hief de armen omhoog en dat was het gebaar, dat de mantel beoogd had.’ Zoo ver kon zij zich niet voorover buigen, met die armen, met dat omhoog geheven gezicht, of de mantel zou haar blijven dragen. Alsof zij hem zegende, van onderen af, zoo kwamen haar handen tot halverwege Ulick's knieën, opkruipend naar het bleeke hoofd, steeds verder, steeds hooger, alsof hij opnieuw geboren moest worden uit dit duizelingwekkend gebaar. En toen begon het. Een stuk terug, en de armen fladderend als wieken, de stem begon laag en niet luid, en ik boog het hoofd, omdat ik niet meer durfde | |
[pagina 335]
| |
kijken, en toen opeens was de stem luid en bleef op één hoogte. Dit zijn de woorden, zooals ik ze mij herinner: ‘snel en zeker waren deze voeten, over heuvels en door de dalen, waar hij ging . . . . Nu is hij verder gereisd dan een van ons; en waar hij is zijn geen ooren om de klank van zijn instrument op te vangen in de eeuwige duisternis’ . . . . Zij wachtte en hervatte de klacht, hoog en gedragen, plechtig orgelend en van een uiterste eenvoud: ‘Maar waarom ging je van ons heen?’ Een reeks van vragen volgde. Er was geweeklaag ‘rillend door de schuur’. Een uit het publiek vroeg om de vervloeking over de Saksen uit te spreken. Dan volgde het dansen, de dodendans, op de maat van gestamp. De eenvoudig gestileerde dodenklacht - ze kon van Thomas Moore zijn, zegt de auteur - rees temidden van het oerklagen. Dit was het eerst gehoord, toen Brigh haar dode zoon Ruadan vond, gevallen in tegenwoordigheid van zijn vader ‘in the assembly of the Formorians.’ Then Brigh comes and bewailed her son. She shrieked at first, she cried at last. So that then for the first time crying en shrieking were heard in Erin. Zo wordt het verteld in The second Battle of Moytura.Ga naar voetnoot1). In eindeloze dodenwaken is het weeklagen herhaald. De in deze omgeving zwaar wegende vervloeking werd tegen het ten einde lopen van het gebruik der waken zelf verzwakt. Er bleef een politieke streep door de plechtigheid lopen: ‘We are all a-marching to Quebec, Where the drums are loudly beating’, zong men soms vrolijkGa naar voetnoot2). Zo'n lied was niets dan een los invoegsel, onzelfstandig vastgehaakt aan wat er na de dodendans volgde: de ‘games’, de spelen. Vestdijk releveert er drie: the building of the Ship, the Horse-Fair en Marrying the Couples. Men moest hardhandig onderzoeken, of iemand geschikt was als spant te dienen bij de bouw van het schip. Zo ja, dan werd hij half uitgekleed, als het schip te water werd gelaten. Daarna speelde men paardenmarkt met veel stof en dwarrelend kaf. Ten slotte verschenen een priester en een misdienaar, die er met een zak vol turfas op los sloegen, en enige al oude paren in de echt verbonden. Wat een los en dolzinnig aanhangsel lijkt, is integendeel oeroud ritueel in een verregaande staat van ontbinding, oud als de games zelf zijn. De games spelen al een rol in de geschiedenis van ‘Baile the sweet-spoken’, de zoon van Buan, die ‘on the brink of the Boyne in Breg’ zou ontmoeten Hiliun, zijn geliefde. Maar een man, als een havik van de rots neerschietend, of als de wind van de groene zee, vertelde Hiliun, dat hij de funeral-games voor Baile had gezien, en aan Baile, dat de games voor Hiliun al gehouden waren. Beiden sterven op dit berichtGa naar voetnoot3). Was het schip, dat gebouwd werd, het dodenschip, dat met zijn dode last zee inwaarts werd gestuwd, en koers zette naar een dodeneiland in de Westerse zee? De paardenmarkt, zo uit de toon vallend als ze lijkt, en zo feitelijk als ze in de loop van de tijd geworden was, gehouden na een begrafenis van zekere gewichtigheid, was oorspronkelijk een schakel in het dodenritueel. Zuiver zien we de betekenis van de paarden in het begrafenisritueel bij de dood van Beowulf. Als het verterend vuur ‘had made its way through the house of bones’, en een oude vrouw ‘sent a heavy ditty out’, werd ‘a barrow | |
[pagina 336]
| |
on the steep’ opgericht, die men van ver zien kon. Dan komen de prinsen te paard om de grenzen van de dodenplaats te omtrekken: Then out of them all, the princes rode their way
Round the barrow, valiant twelve.
(vert. Gawin Bone 1946.)
Wat er in de Ierse wakes van een eenvoudig vorstelijk ritueel - al was het Ierse ritueel misschien niet in alle details gelijk aan het oud-Engelse - overbleef, is de stof en het kaf van een paardenmarkt. Het als een lugubere grap aandoende huwelijk van een oud paarGa naar voetnoot1) is een zinloos geworden ritueel van een der gruwelijkste magische handelingen, die er in 't donkerst primitivisme verricht werden: het dodenhuwelijk, waarbij een jong misbruikt en gedood meisje naast een gestorven man werd begravenGa naar voetnoot2). Het is sublieme ironie, dat in deze gruwel een diepe levenspeiling tot uiting komt: dat de donkere aarde het vergaande en het rijk opbloeiende in een huiveringwekkende eenheid omvat. Het is de eenheid van Pluto en Hades. In het christendom is het afschuwelijke tot as geworden, de dood overwonnen.
Nadat er zoveel ceremonie volbracht was, om de wraak van de dode te bezweren, nadat het stof van het vermolmde was weggedwarreld, moest men uit de dodensfeer weer in het leven terugkomen. Al bleef er een ‘ceremoniemeester’, die het geheel leidde, men raakte los van de games, en 't was vooral, toen het jong volk de taak van de ouderen ging overnemen gedurende de nacht, dat ‘the mobbing’ aan gewicht won. De mobbing bestond in zingen en badinage, maar - zo fijn waren de Ierse boeren - er mocht niet worden geridiculiseerd! La joie de vivre brak zich baan. Vestdijk heeft ‘de uiterste eenvoud’ en het ‘duizelingwekkend gebaar’ in wat een orgiastische verwarring leek, gevonden: dood-eenvoudigGa naar voetnoot3). Marie Ramondt. |
|