A.C.W. Staring en J. Lublink de Jonge.
A.C.W. Staring 's puntdicht ‘Het Sterrenschieten’ uit 1827 luidt:
Hein Simpel zag d'Oudstuurman Zweêr,
Op zeekren avond, met een Sextant in de weêr.
Hij vroeg hem wat hij deed: ‘Ik was aan 't Sterrenschieten’.
‘“Hoe? met dat koopren ding?”’ ‘Ja; kijk; hier loert men door’.
Hein - 't oog aan 't glas! Een ster verschoot er voor,
En hij borst uit: ‘“Mag dat geen kaerlswerk hieten?
Gij, die 't verstaat, troft nietmetal! en Ik
Schiet raak met de eerste mik!”’
Merkwaardig is hiernaast dit puntdicht:
Astronomische Waarneming.
Een nachtwacht vond verscheide knaapen
Bijeen, in 't midden van den nacht.
Die samenkomst scheen hem verdacht.
‘Wat, riep hij, staat gij daar te gaapen?’
Man, zeggen zij, dat 's onze zaak;
Wij schieten starren, een vermaak
Dat we immers schuldeloos genieten.
Juist ziet de wacht een star verschieten,
‘De duivel, (roept hij,) dat was raak!’
Dit puntdicht komt voor in de ‘Brief over het Puntdicht’ van J. Lublink de Jonge (1736-1816), wiens ‘Brieven en briefwisseling’ te Amsterdam verscheen in 1803.
Staring schreef in zijn ‘Meester en Leerling’:
De Meester in zijn Wijsheid gist.
De leerling, in zijn Waan, beslist.
Stel hiernaast het puntdicht van J. Lublink de Jonge:
Leerrijk Zinnebeeld.
Geleerdheid zien wij, vaak, des jonglings hoogmoed wekken,
Daar zij den wijzen man van onkunde overtuigt;
Haar kan de korenaar ten zinnebeeld verstrekken,
Die, naar zij meerder rijpt, zich dieper nederbuigt.
Het wil mij voorkomen, dat Staring (1767-1840) in het werk van Lublink de Jonge hier en daar iets voor hem aantrekkelijks gelezen heeft, dat hij dan, veel pittiger en beknopter, in een eigen puntdicht verwerkte. Voorzover ik weet, heeft dit tot nu toe nog niet de aandacht getrokken van onze literatuur-historici.
Dr. H.H. Knippenberg.