De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
Enkele opmerkingen bij de lectuur van Mariken van Nieumeghen.In Beuken's overigens voortreffelijke uitgave van Mariken van NieumeghenGa naar voetnoot1) stuitte ik op een paar plaatsen, die naar mijn mening minder juist zijn begrepen. Aangezien de jongste uitgever van het mirakelspelGa naar voetnoot2) zich òf met de opvattingen van zijn voorganger accoord verklaart, òf een oplossing aan de hand doet, die voor mij al evenzeer onaanvaardbaar is, lijkt het me goed, ze hier even opzettelijk aan de orde te stellen. In r. 249: Dus leiter groot grief inne, scoon edel blomme
wordt grief vertaald met ‘zwarigheid’. We hebben hier echter te doen met de bij rederijkers zeer geliefde toepassing van het causatieve woordaspect, m.a.w. grief is hier: oorzaak, van aanleiding tot onheil, het kan derhalve het best worden weergegeven met ‘gevaar’. Bij r. 557 (uitg. Kruyskamp 556): Die helle sals, hopic, becliven
Wat profijts
noteert Beuken: ‘becliven = te beurt vallen; onderw. is wat profijts; die helle is 3e nv. De konstruktie blijft echter gewrongen . . . enz.’. Kruyskamp zegt kort maar krachtig: ‘Die helle . . . becliven der hel (dat.) zal geworden’. Het is jammer, dat nòch Beuken nòch Kruyskamp aandacht heeft geschonken aan het artikel Beklijkven in WNT. Daar wordt als bet. 2) opgegeven: winnen, verkrijgen, verwervenGa naar voetnoot3) en die betekenis is in het onderhavige geval, meen ik, van toepassing. Die helle is dan onderwerp en wat profijts lijdend voorwerp en de zin betekent: ‘De hel zal, hoop ik, wat voordeel daarvan krijgen’. In de opvatting van r. 643 (door Kruyskamp niet verklaard): Ick sal voort stellen dmeeste wondere
wijkt Beuken van Verdam af. Hij leest voort stellen (in twee woorden) en vertaalt met: ‘verder, voorts bewerken’. Als gevolg van onbekendheid met de rederijkerstaal en onvoldoende inleving in de tekst is de juiste opvatting, namelijk als één woord voortstellen in de bet.: ‘vertonen’ (zie MNW i.v. Vortstellen, bet. 5), gemist. In r. 660 (uitg. Kruyskamp (659): Des plackaerts bedinghe dat mi verbeent heeft
wordt de oorsprong (door Kruyskamp achterwege gelaten) van plackaert gezocht in ‘de werkman, die muren en daken met leem of kalk bestrijkt’. Ik geloof, dat we hier eerder moeten denken aan de vogelnaam plackaert voor de koolmees (zie MNW i.v., 2e art.). Overdracht van vogelnamen op de mens en dan doorgaans als scheldnaam gebezigd komt veelvuldig voorGa naar voetnoot4). | |
[pagina 272]
| |
In r. 802 (uitg. Kruyskamp r. 801): Mer hoe si meer geplaecht sijn, hoe si meer wreden
wordt wreden vertaald met ‘verhard, verstokt worden’. Beuken en Kruyskamp (die deze vertaling heeft overgenomen) lopen hier in het spoor van Stoett (die immers het laatste gedeelte van het Middelnederlandsch Woordenboek heeft bewerkt). Welnu, diens weergave van ons wreden met ‘verharden, verstokt worden’ (zie MNW i.v. Wreden, bet. 1) is pure fantazie. Er is maar één betekenis (in MNW t.a.p., bet. 2), namelijk ‘woeden, razen’ en niets verzet zich tegen toepassing van deze betekenis op de aangehaalde plaats in Mariken van Nieumeghen. Bij r. 898 (uitg. Kruyskamp r. 897): Maer tvolc staet hier so en dringt ouer endé
geeft Beuken het volgende geleerde verhaal: ‘L houdt ende voor hetzij rand (dus “op de rand, er omheen”) hetzij grens (dus “de grens van het behoorlike, onmatig, bovenmate”); waarschijnlijk hoort ouer ende bij staen en werd in deze “distanz-formatie” ingelast en dringt zoals meermalen in de tekst’. Kruyskamp gaat hier eigen wegen. Hij merkt bij deze plaats op: ‘over ende het is niet duidelijk wat bedoeld is . . . niet onmogelijk lijkt ons dat ende staat voor hende, handen; de bet. zou dan zijn: overmatig’. De juiste oplossing lijkt ook hier weer zo simpel, dat ze bijna ongeloofwaardig wordt. En toch meen ik, dat over ende niets anders is dan overeind in de bet. ‘wanordelijk’ (zie WNT i.v. Overeind (II), bet. 3). Een paar vragen tot besluit. In r. 10: Tesser nv iuyst mertdach vander weke
wordt vander weke door Beuken en Kruyskamp opgevat als ‘deze week’. Maar zouden we mertdach vander weke niet liever moeten verstaan als de ‘wekelijkse marktdag’? Immers juist deze bepaalde dag was er markt en niet willekeurig welke dag van deze week. In r. 20: Niet [thuys] gheraken en sout tuwen behaghe
heeft Leendertz thuys ingevoegd. Is dit wel noodzakelijk? Laat men thuys weg, dan zou men kunnen vertalen met ‘Uw zin niet zou krijgen, niet klaar zoudt komen’ (t.w. met de inkopen). R. 210: Ick en ben die beste van mijnen maghen niet
doet Beuken concluderen: ‘hij is dus erger dan een gewone duivel’ en Kruyskamp tekent bij mijnen maghen aan: mijn familie, waarbij niet aan de duivels alleen moet worden gedacht, maar aan ‘alle geesten, gevallen engelen èn getrouwe engelen’, waarbij hij zich beroept op P. Maximilianus in N. Taalg. 44, 16. Edoch, Moenen spreekt hier als mens, niet als duivel; men leze er dus niet uit, dat hij nog slechter is dan andere duivels. De zegswijze was overigens niet ongewoon, vg. bijv. Den Handel der Amoureusheyt H 4: ‘Wy en sijn de beste van onse maghen niet’. In het proza na r. 1020: ‘Na desen es heer Ghijsbrecht met zijnder nichte gegaen tot alle den gheleersten priester vander stat van Nimmegen’ stelt Michels voor priesteren te lezen (Kruyskamp liet priester [s] afdrukken. Ik vraag me echter af, of priester niet de vorm is van de nom. en acc. plur. zonder uitgangGa naar voetnoot1), die hier voor de dat. plur. is gebruikt. J.J. Mak. |
|