De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdVenusjanker en VenusboefGa naar voetnoot1).Wanneer Heyndric van Lymborch tijdens zijn dooltocht op zoek naar zijn zuster Margarieta ‘int lant van melanen’ komt, ontmoet hij daar de maagd Europa, dochter van de overleden hertog. Zij vertelt hem dat Fromont, de broer van haar vader, het land wederrechtelijk in bezit wil nemen. Heyndric zweert haar oom te zullen bevechten en Europa zendt haar ‘camerlinc’ om Fromont uit te dagen. In het door dr. Schellart uitgegeven volksboek van 1516 staat dan: ‘als dat fromont hoorde seyde hi al waert die duvel wter hellen ic en ontsaghen niet a quamer seven van sulcken venus ianckers ic en soudtse niet ontsien’Ga naar voetnoot2). Ook op deze plaats behoeft Venusjanker niet een uitgesproken ongunstige betekenis te hebben, maar zou het b.v. verliefde blaaskaak, windbuil kunnen betekenen. Het volksboek geeft hier een uitbreiding van de tekst van de hss. van het gedicht, zoals deze, van het Leidse hs. door Van den BerghGa naar voetnoot3) en van het Brusselse hs. door MeestersGa naar voetnoot4), zijn uitgegeven. Daar wordt slechts vermeld, dat Fromont woedend de uitdaging aanneemt. In betekenis dicht bij Venusjanker, maar dan zeker in ongunstige zin, staat Venusboef, dat het Mnl. Wdb. evenmin geeft en dat ook niet door dr. MakGa naar voetnoot5) wordt genoemd. Het komt tweemaal voor in een klucht van de 17e-eeuwse Brusselse rederijker Joan de Grieck ‘De gedwonghe Griet’Ga naar voetnoot6), waarvan de verzen 310/313 luiden: ‘Verstijfden Venusboef, Jan-haghel, armen haen,
Die met een Vrouw als ick, niet weerdigh zijt te gaen,
Wilt uwe snoode tongh bedwinghen tot het swijghen,
Of gij sult van dees hand noch duysend vuysten krijghen.’
In zijn inleiding ‘aen het alghemeen gheslacht der doecken tot waerschouwinghe der broecken’ schrijft Joan de Grieck: Een goede Vrouwe gheeft geen ghehoor aen dertele Jonghelingen, veel min aen vuyle Venusboeven, maer integhendeel siet sij die aen met een straf ghesichtGa naar voetnoot7). | |
[pagina 264]
| |
Dr. Paul de Keyser verklaart Venusboef in de woordenlijst als loeder, ontuchtig manspersoon. Oorspronkelijk betekende boef: knaap, knecht, dienaar, maar in de 17e eeuw is deze betekenis reeds zeldzaam, ofschoon ze in samenstellingen nog lang bewaard is (W.N.T. III, 1, kolom 65), terwijl het woord vanouds inzonderheid in toepassing was op een ontuchtig, liederlijk, wulps persoon. In verband hiermede zou ‘verstijfden Venusboef’ wellicht het best kunnen worden weergegeven met: verstokte vrouwenjager.
J. de Kruys. |
|