van de brabantse steden die hij heeft onderzocht (Antwerpen, Breda, Brussel, enz.), op die manier in chronologische volgorde zijn afgehandeld, volgen er een paar bladzijden ‘aantekeningen’, waarin een overzicht wordt gegeven van de voornaamste algemene trekken, en waarbij ook aan het consonantisme aandacht wordt geschonken.
Het woord ‘spellingen’ is tussen aanhalingstekens geplaatst, omdat wat de handschriften te zien geven, lang niet altijd aangelegenheden van ‘spelling’ zijn, maar niet zelden kennelijk van klank. Dr. V. groepeert die grafieën ongeveer naar de tegenwoordig geldende spelling, met dien verstande dat het enkele klinkerteken aan het hoofd van zijn rubrieken het in gesloten syllaben geldende aanduidt (a, e, i, o, u als voorstelling van de klank in bak, bek, enz.), terwijl het dubbele teken meer naar de klank is gericht, zodat men b.v. onder ee èn woorden als beemt, eerste èn bede, vegen aantreft. Hierbij rijst de vraag, hoe V. gehandeld heeft met de reductievocaal: vermoedelijk heeft hij alleen of hoofdzakelijk op de klinkers van beklemtoonde lettergrepen gelet. Dat is niet de enige vraag die men zich bij het gebruik van de rijtjes voorbeelden stellen kan: het beginsel van indeling brengt soms eigenaardige moeilijkheden mee, maar het is hier niet de plaats om te treden in de vrij technische en vrij talrijke bijzonderheden die nodig zouden zijn om de praktijk van de rubricering te toetsen. Het was niet doenlijk, uit te gaan van de klanken die door de grafieën worden voorgesteld, alleen al omdat die naar plaats en tijd hebben verschild. Even ondoenlijk was het, de indeling te baseren op de veronderstelde ‘westgermaanse’ klinkers, omdat hierbij de latere historische ontwikkeling zou moeten verwerkt worden. Op beide manieren zou het overzicht een teveel aan interpretatie van de auteur hebben gekregen, terwijl hij juist - en terecht - de interpretatie zoveel mogelijk aan de gebruiker wil overlaten. Vangassen heeft dus, gegeven eenmaal zijn aanvaarde beperking en zijn ‘doelstelling’, zonder twijfel het meest geschikte stelsel gekozen, al valt niet te ontkennen dat in zijn excerpten, ook zoals ze nu zijn,
hier en daar wat interpretatie van hemzelf steekt. Een middenweg echter zoals Dr. Vangassen heeft gekozen, was onvermijdelijk, wilde hij niet vervallen in de om praktische redenen onmogelijke publicatie van alle teksten. De kundige gebruiker zal enerzijds met vol vertrouwen de gegevens aanvaarden die de auteur met de uiterste zorg en voorzorg heeft verzameld - de uitvoerige verantwoording in de inleiding is alleszins geschikt om vertrouwen te wekken -, anderzijds zelfstandig en met eigen oordeel die gegevens beschouwen en interpreteren.
De eis van praktische uitvoerbaarheid heeft ook meegebracht, dat een gebruiker die zich voor de morfologie interesseert, in de losse voorbeelden zonder verband, al zijn die voorbeelden wel iets meer dan losse woorden, weinig van zijn gading vindt: tot hele zinnen breiden die voorbeelden zich nooit uit. En de syntactische onderzoeker is uitsluitend aangewezen op de weinige volledig afgedrukte stukken die het boek bevat.
Het zou evenwel ondankbaar zijn, de bespreking van een werk waaraan de auteur zoveel nauwgezette en tijdrovende arbeid heeft besteed, te besluiten met het uiten van verlangens en wensen naar nog meer. Er zijn nu eenmaal, om het erkende plagiaat naar J.H. Kern van NTg. XLVI, 293 nog eens te plegen, ‘idealen en grenzen’. Wij kunnen niet anders dan Dr. Vangassen erkentelijk zijn, omdat hij zich grenzen heeft weten te stellen, en de idealen niet zo hoog heeft gespannen dat het kostbare boek waarmee hij nu de neerlandistiek heeft verrijkt, ongeschreven had moeten blijven.
Utrecht, Januari 1955.
C.B. van Haeringen.