De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdDe oudste betekenis van Venusjanker.In het discours van de heren Enklaar, Geerars en Meeuwesse over de Venusjankerij heeft het mij getroffen, dat: 1. geen der disputanten er over gedacht heeft de betekenisontwikkeling van het woord Venusjanker te onderzoeken in samenhang met andere samenstellingen met Venus als eerste lid, zoals daar zijn Venuscameriere, -carbeelken, -clerck, -dier, -dreetken, -kint, -knape, -knijper, -lakei, -nichte, -pachter, -paesberdeken, -pagie, -quackernelleken, -ruiter, -scholier, -smouter, -student; 2. de betekenis van het werkwoord janken en zijn afleidingen, zoals jankelijk, janker en janking niet opzettelijker in het onderzoek is betrokken; 3. niet getracht is meer materiaal bijeen te brengen, alvorens bepaalde theorieën te gaan opbouwen. Om met het laatste te beginnen - en daarbij voor ditmaal te blijven - in de vorige jaargang van dit tijdschrift (blz. 326 e.v.) geeft Enklaar vier plaatsen met Venusjancker(ken), in chronologische volgorde Doesborch 31 [vóór 1528], Everaert 266 [1530], A. Bijns 164 [1548] en De Castelein, Sermoen [2e kw. 16e eeuw], alle dus daterend uit de eerste helft van de 16e eeuw. Daarnaast geeft hij nog twee plaatsen met Venusjoncker(ken), ontleend aan Veeld. Gen. Dichten 18 en 20 [16e eeuw]. Had hij mij er naar gevraagd, dan zou ik hem er nog een vijftal bij hebben kunnen geven. Een daarvan blijkt Erné hem inmiddels te hebben meegedeeld (zie de vorige aflevering blz. 99), nam. Stijevoort 2, 151 [vóór 1524]: Bi avont spade nam ic een ganxken
ende sloich mij neder onder een banxken,
daer menich Venus jancker voerbij liep.
Daer quammer een ende gaf een ianxken.
Hy had ghern ghesonghen een sanxken
voor tveynster daer sijn amoruese sliep.
Hier zijn de vier andere: De Castelein, Pyramus A iij [ca. 1530]: Is onder dijn kinne/gheknocht haer mutskin?
Zijt ghyer komen/ey arm blutskin/
Ghy wordes u noch een slicht bedanckerkin/
Zijdy worden een Venus janckerkin/
Een tijt verlieserkin/een raepsolasekin/
Een zingher/een springher/een bruloft dwasekin/
Een vrou slingherminne/een twisterkin/
| |
[pagina 139]
| |
Een lytentijt/een zinne quisterkin/
Een bremer/een misterkin/zoo naect u swaer
Menighe onruste,
Den Handel der Amoureusheyt H 7v [m. 16e eeuw]:
E.: Wa Venus jancker dat's ghemint.
N.: Wa Cupidoos Knecht.
E.: Wa Venus Kint,
Alderhoochst gherekent in haer Capelle.
N.: Wa Paris broedere.
E.: Wa Hercules ghezelle.
N.: Wa tweede Troylus.
E.: Wa mutsen breyerken.
N.: Wa Venus Kamenieren liefste voerreyerken.
E.: Wa Amoureusken.
N.: Wa drucx verstekere.
E.: Wa eel Vrouwen man.
N.: Wa herte-brekere,
ald. H 8:
M.: Och 'ten is zoo niet . . . Och neen 't zekere,
Want hoe myn Lief my in liefden confuys, ziet,
Sy en acht myn jonst een enckel gruys, niet,
Dies ick verdwijne als 's Winters doet het kruyt.
E.: Ey arm Venus janckere.
N.: Ey arm dwasaert.
E.: Hoe sleypt ghy den block,
en Jan de Bruyne 3, 41 [2e h. 16e eeuw]: Cooplieden, ambachtslieden, brooddroncken weeldekens,
quistgoeykens, die tgoet achten als den slycke,
Venus jonckerkensGa naar voetnoot1), amoruese beeldekens,
Hooveerdige puysten, tschynt niemant haers gelycke.
Hebben sy haer begeerte? Neense, dat slaet hen swycke;
sy cnouwen oock dickwils een bitter pille.
Ten was noyt coninck oft prinche soo rycke,
die alle dinck hadde naer synen wille.
Bij De Castelein betekent Venus janckerkin verliefde zonder meer, in de eerste aanhaling uit Den Handel der Amoureusheyt en bij Jan de Bruyne minzieke, dartele (jonge) man en in de tweede aanhaling uit Den Handel der Amoureusheyt hopeloze minnaar. Deze plaatsen geven dus geen steun aan Enklaar's opvatting van Venusjancker(ken) als dupe van een mislukt liefdesavontuur met een luchtje er aan. In verreweg de meeste gevallen gaat het niet om een bedenkelijk liefdesavontuur en de betrokkene jankt niet om de rampzalige gevolgen. Neen, het luchtje moet vervliegen en het janken is van verlangen. Aandachtige lezing van Enklaar's eigen citaten kan deze opvatting slechts bevestigen. In Veelderhande Gen. Dichten 18: Want desen mallen/ kaproen en wil hier niet beclijuen
Hoe wel datse/ veel wonders kannen bedrijuen/
Onder mannen en wyuven/diese bekent/sijn/
Onder Venus Jonckerkens/waer datse ontrent/zijn
Daer moetet Convent//zijn/vry vreuchdich en ontlast
is sprake van dartele, minzieke jonge lieden, ald. 20 (zie de aanh. bij Enklaar | |
[pagina 140]
| |
t.a.p. blz. 326) van minnaars (eventueel hopeloze minnaars), bij Stijevoort 2, 151 (zie de aanh. hierboven) en bij Doesborch 31 (t.a.p. blz. 327) hopeloze minnaar, bij Everaert 266 (ibidem) verliefde zonder meer en bij De Castelein, Sermoen (t.a.p. blz. 328) verliefde, minnaar (eventueel hopeloze minnaar). Zodat alleen Anna Bijns 164 (t.a.p. blz. 327) overblijft, waar weliswaar Enklaar's definitie niet past, maar de gevoelswaarde inderdaad ongunstig is, al zou ik niet verder willen gaan dan ‘iemand die op vrouwen gesteld is’ of ‘die niet buiten een vrouw kan’, welke betekenis mogelijk ook op enkele van de andere 16de-eeuwse plaatsen van toepassing is. J.J. Mak. |
|