De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
De oorspronkelijkheid van Multatuli.II.De meeste nieuwheid laat Multatuli verwachten in zijn natuurbeschouwing, waarin hij als positivist zijn zwaartepunt meent te vinden. Met veel woorden en beelden betoogt hij, om iets te noemen, de ‘onverschilligheid’ van de natuur, die nergens gevoel toontGa naar voetnoot1). Maar Goethe heeft hetzelfde gezegd, toen hij van de grote onverschillige sprak, een onverbiddelijke kracht, blind voor mooi en lelijk of voor goed en kwaadGa naar voetnoot2). De schrijver van Ideeën trapt heel wat open deuren open. ‘Er bestaat 'n noodzakelijke evenredigheid tussen waarnemingsvermogen en denkkracht’Ga naar voetnoot3). Zou deze ontdekking niet eenvoudig neerkomen op de bekende stelregel: ‘Nihil est in intellectu quod non prius fuerit in sensu’? Multatuli zweert bij 2×2=4 als zijn katechismus; en het is al weer even oud. ‘Je crois que deux et deux font quatre’ is immers heel de geloofsbelijdenis van een goddeloze Don JuanGa naar voetnoot4). En met Molière is Multatuli vertrouwd genoegGa naar voetnoot5). In de negentiende eeuw herhaalt Victor Hugo trouwens het refreinGa naar voetnoot6). Multatuli weet er enkel een schreeuwerige vorm aan te geven, wanneer hij ‘misdaad tegen den Heiligen Geest van 't 2×2=4’ formuleertGa naar voetnoot7). Het gangbaar materialisme spreekt zich bij hem uit: ‘Wat er is buiten stof, weet ik niet’Ga naar voetnoot8). Het wordt opgeverfd met een even gangbaar darwinistisch tintje: ‘Z'n hele voorgeslacht tot en met het interessante Urschleim toe’ en ‘zeker mensenras de allerlaatste schakel die den Hemel aan de Dieren verbindt’Ga naar voetnoot9). Deze leer was door de bij Multatuli herhaaldelijk genoemde Ludwig Büchner in zijn populair boek Kraft und Stoff (1855) verkondigd, waaraan de term ‘autogenerisch’ evenals de stelling ‘De natuur hééft geen doel’ herinnertGa naar voetnoot10). Ook vermeldt Multatuli de afstammingsleer van Voigt, waarnaar zijn term ‘Urschleim’ ten overvloede verwijstGa naar voetnoot11). Hij laat zich zó geweldig door Darwin imponeren, dat Max Müller het verwijt moet horen ‘antidarwinistisch’ te zijn, alsof het een onvergefelijke ketterij was, wanneer die geleerde nog andere factoren in de ontwikkeling van de taal erkent dan biologischeGa naar voetnoot12). Multatuli mag ons terloops wel een glimlach gunnen, waar we lezen: ‘Ik heb het Darwinismus niet van Darwin. Indien men mij niet had gejaagd en geplaagd als 'n wild dier, zou ik lang vóór hem de hoofdeigenschap die z'n stelsel beheerst geopenbaard hebben’Ga naar voetnoot13). Is dit niet wat hij zo dikwijls bespot: ‘Precies mijn idee’? Het wonderlijke van het geval wordt verhoogd door het ontstaan van Darwin's hoofdwerk in jaren, toen er van Max Havelaar nog lang geen sprake was. Het feit staat trouwens niet op zich zelf en hangt psychologisch samen met de boutade, die Multatuli een twintig jaar vroeger losliet: ‘O die Sue, die dief! 't Is waar, | |
[pagina 93]
| |
in 't schrijven is hij mij vóór geweest, maar ook alleen in 't schrijven’Ga naar voetnoot1). En in alle ernst vertelt hij: ‘'t Spijt me dat de Hamlet er is. Ik zou hem schrijven, als ik 't niet liet om dat vervloekte corrigeren van drukproeven’Ga naar voetnoot2). De oorspronkelijkheid van Multatuli bepaalt zich bij al die dingen uitsluitend tot de kleine letter, waarmee God, en de grote letter, waarmee natuur geschreven wordt. ‘Er is geen opdat, alles is omdat’ heet de uitdrukking van zijn determinisme, dat een causaliteit zonder finalisme ondersteltGa naar voetnoot3). Het is in zijn dagen niet bepaald ongewoon. Het Gebed van den onwetende herinnert in toon wel aan Heine, zoals van Deyssel opmerkte, maar meteen aan allerlei schrijvers uit de romantiek. ‘Dan zal ik vragen: Vader, waarom . . .?’ Zo'n retorisch pathos is, om één uit velen te noemen, vertoond door George Sand, die haar heldin Lélia uitdagend liet roepen: ‘Pourquoi, pourquoi nous avez-vous fait ainsi? Quel profit tirez-vous de nos souffrances? Quelle gloire notre abjection et notre néant ajoutent-ils à votre gloire?’ En niet minder oud is de wending ‘Noem hem Zeus, of Jupiter, Jehovah, Baäl, Jaô . . . om 't even’, want het stond vanaf 1838 te lezen in L'Espoir en Dieu van Musset: ‘De quelque façon qu'on t'appelle,
Brahma, Jupiter, ou Jésus,
Vérité, Justice éternelle,
Vers toi tous les bras sont tendus’.
Deze opzettelijke verwisseling van God met afgoden, van Bijbel met Veda of Koran werd ook door Victor Hugo vertoondGa naar voetnoot4). Mogelijk ging het op Goethe terug, die Faust de vraag van Gretchen, of hij aan God geloofde, met vage omhaal liet beantwoorden. Maar Pope had al in zijn Universal Prayer geroepen: ‘Father of all! in ev'ry age,
In ev'ry clime adored,
By saint, by savage, and by sage,
Jehovah, Jove, or Lord!’
Het rekenschap vragen aan de Schepper van het leven, zoals Multatuli het doet met deze woorden: ‘Hem dienen? Dwaasheid! Had Hij dienst begeerd, Hij hadde ons geopenbaard op welke wijs . . .’, was door Voltaire voorgedaan: ‘Faut-il que, de Dieu seul attendant mon appui,
J'ignore les sentiers qui mènent jusqu' à lui?
Hélas! un Dieu si bon, qui de l'homme est le maître,
En eût été servi, s'il avait voulu l'être’.Ga naar voetnoot5)
Het zwijgen van God bij het lijden van de mensen is een thema van Vigny. In de tijd van de verlichting liet een landgenoot de twijfelaar bij wijze van onderstelling roepen: ‘Opperst Wezen, maak mij, zoo Gij bestaat, bekend, of Gij goed dan kwaad zijt!’Ga naar voetnoot6). Franse vrijdenkers gaven een scherper taal te horen. Zo schreef Diderot: ‘o Dieu, je ne sais si tu es’; en daarop lijkt het emfatisch slot van Multatuli's gedicht gestemd: ‘O God, er is geen God!’Ga naar voetnoot7). Heel de anti-christelijke polemiek van Multatuli sluit zich dan ook bij de vrijdenker Jan van Vloten aan, het verwijt van halfslachtigheid aan vrijzinnige | |
[pagina 94]
| |
Protestanten meegerekendGa naar voetnoot1). Als hij pikant wil zijn en spreekt van ‘bedwelmen met opium, Evangelie en jenever’, heeft van Vloten hem de vergelijking van godsdienst met alcohol geleerd en Marx die met opiumGa naar voetnoot2). Mogen we de levendige, persoonlijke stijl van Multatuli, waarin vast zijn kracht bestaat, zonder meer aanzien als een bewijs van oorspronkelijkheid? De Havelaar ‘gelijkt naar geen ander boek’ en ‘mijn schrijven is een geheel nieuwe genre die op niets lijkt’Ga naar voetnoot3). ‘Al wat ik schreef, gelijkt op niets’, roemt hij nog eens, en een andere keer opnieuw: ‘Het gelijkt op geen enkel model’Ga naar voetnoot4). Hoeveel er nu ook pleiten mag voor zijn navolging van Sterne of Karr, die kenners hebben aangevoerd, allerlei invloed valt weg bij die van het Boek der boeken. Hij wil de Bijbel verdringen en vervangen met zijn werk. In Max Havelaar bekende hij al zijn bewondering voor ‘de heerlijke dichtstukken van het Oude Testament’ en met name voor het boek JobGa naar voetnoot5). Hij onderscheidt het Hebreeuws parallelisme, dat hij graag toepast, en kan over de schoonheid van de H. Schrift nooit uitgepraat rakenGa naar voetnoot6). Maar zelfs die navolging van de Bijbel is helemaal niet nieuw, nadat Rousseau en de door Multatuli in zijn jeugd gelezen Lamartine er evenals Victor Hugo meesters in warenGa naar voetnoot7). Multatuli's verbeelding is zó vervuld met het Evangelie, dat hij er niet alleen het motto van Ideeën, maar ontelbare zinspelingen of omkeringen uit trekt. Tegen zijn stellige verzekering, dat er geen opdat bestaat, handhaaft hij telkens optatieven in de gewijde toon, die hij wel verwensen, maar nooit meer verleren kan. En zelfs de versmade tale Kanaäns blijft hem levenslang bij. ‘Voorwaar, voorwaar, ik zegge u’Ga naar voetnoot8) - de klank van de Statenbijbel hangt hem langer in zijn oren dan die leeft in zijn hart. De Kruissprook hanteert daarbij Hebreeuwse woorden als ‘hanootzri’, die hij uit een recent boekje heeft opgeraapt, namelijk Geschichte des Rabbi Jeschua ben Joszof Hanootzri, door hem zelf terloops vermeld en dan gauw gekleineerd, om zijn verplichting te verminderenGa naar voetnoot9). Doorlopend wordt de Bijbel gebruik en misbruikt: ‘O diepte der verborgenheid, beide der kennisse en des begrips van den Amsterdamsen Jodenhoek!’ De schrijver moet zijn profanatie wel buitengewoon geestig vinden, als hij die al vroeger heeft geplaatst: ‘O diepte der voorzichtigheid en der fatsoenlijkhedens, beide der wijsheid en der gevatheid van de niet-wetende kinderen dezer wereld!’Ga naar voetnoot10). Parodieën zijn er in overvloed: ‘Wie niet vertrekt, zal niet aankomen. Wie niet streeft, zal niet bereiken. Wie niet zoekt, zal niet vinden’Ga naar voetnoot11). Met al zijn virtuositeit bereikt Multatuli de gewijde tekst nooit van zijn leven. ‘Als 'n graankorrel spreken kon, zou ze klagen dat er smart ligt in 't ontkiemen’ - deze sentimentele wending haalt niet bij de verheven eenvoud van het Evangelie: ‘Als de graankorrel niet vergaat in de aarde, blijft hij alleen, maar als hij vergaat, draagt hij veel vrucht’Ga naar voetnoot12). Multatuli past alles op zich zelf toe, wanneer hij van zijn even- | |
[pagina 95]
| |
beeld Havelaar durft schrijven: ‘Nog nooit heeft enig heer gesproken als hij’, waarop nog volgen moet: ‘Ja, hij wilde redden, terechtbrengen . . . niet verderven!’Ga naar voetnoot1). Profanaties zijn tenslotte een soort imitaties. ‘De Natuur laat zich niet bespotten’ is een variant op het meermalen door Multatuli zelf aangehaalde ‘God laat zich niet bespotten’Ga naar voetnoot2). Fancy heet al bestaan te hebben, ‘toen Jehovah de fondamenten legde der wereld’ en ‘kracht gaf aan het paard’Ga naar voetnoot3). Zo wemelt het van ontleningen aan de Bijbel: ‘De hulp van God is nodig. Zonder Hem zijn we niets, weten we niets, kunnen we niets . . . Die god heet Logos, de Rede. Hij is wijs, goed, eeuwig, almachtig, trouw. Hijzelf is de waarheid’. Tot en met de naam Logos vormt dat allemaal een echo van het EvangelieGa naar voetnoot4). Multatuli meent het Evangelie te verbeteren en ‘wil zien welke Christen den moed heeft de lezing van Mattheus mooier te vinden’Ga naar voetnoot5). Zo'n verwoede wedijver bewijst alleen afhankelijkheid. Hij eigent zich niet alleen de spreuk toe ‘Niemand geldt voor profeet in z'n vaderland’, maar waagt het een van de heiligste teksten, die hij vroeger ook heeft aangehaald, op zich zelf toe te passen: ‘Ik met m'n malle begeerte om de smarten der wereld te dragen’Ga naar voetnoot6). De kunstige volgorde van zijn woorden doet zelfs de tale Kanaäns na: ‘Niet volkomen nog heb ik aan U mij geopenbaard’Ga naar voetnoot7). Wat hij eens bij wijze van inval neerschrijft, namelijk dat hij de kachel opstookt met een StatenbijbelGa naar voetnoot8), hij doet het werkelijk voor zijn stijl. Met dat al komt Voltaire soms bij hem boven, want in een vreemde toonaard laat hij opeens horen: ‘Hoe kunnen ouders hun kinderen een boek in handen geven, dat onovertroffen is in schandelijk taal en walgelijke vuiligheden? Wie 't ontkent, heeft nooit dat boek gelezen. Met welk recht weert men De Sade of Paul de Kock uit z'n huis, als men z'n dochters de geschiedenissen in handen geeft van Abraham, Loth, Jacob, Juda, Delila, Judith, Rachab, Bathseba en consorten? . . . De Bijbel schijnt geschreven om dragonders te doen blozen’.Ga naar voetnoot9) Dit schrijft dezelfde man, die weer zal schrijven: ‘In den bijbel, die zoveel heerlijke modellen bevat van alle soorten van litteratuur - het geestige vooral niet uitgesloten - komt geen enkel gezegde voor, dat door dubbelzinnigheid tot lachen opwekt’.Ga naar voetnoot10) Deze tegenspraak wordt begrijpelijk, wanneer de laatste stelling, die met Multatuli's algemene opvatting van de Bijbel overeenkomt, wordt herleid tot zijn innigste gevoelens en de eerste tot louter herinnering aan de verlichting. Voltaire heeft het Hooglied ‘une chanson de corps de garde’ genoemd, waarbij we in de buurt van Multatuli's ‘dragonders’ komen; en Multatuli bekent ergens, dat een van zijn opvattingen ‘werd ingegeven door Voltaire's luchtig kritiekje’, al weet hij zich een andere keer van die spotter los te maken en een ‘grandioos’ beeld van Ezechiël tegen Voltaire hoog te houden. ‘Het zal nog lang duren voor Droogstoppel hoog genoeg staat, om zich niet te ergeren aan de fatsoensfouten der Schrift’Ga naar voetnoot11). Hiermee haalt Multatuli een streep door zijn voltairiaanse uitval. | |
[pagina 96]
| |
Alleen van zijn jeugdwerk De Bruid Daarboven wil hij weten, dat het ‘uit boeken gegrepen werd’ en ‘reminiscence uit de lektuur zijner jeugd’ was, ‘samenkoppeling der schetsen die hem door Ifland, Kotzebue en vooral door Lafontaine gegeven werden’Ga naar voetnoot1). Maar des te eigener moet al het volgende zijn. Zo heet het drama Vorstenschool ‘zonder de minste school’, al geeft de schrijver toe, dat de fabel uit een gelezen boek komtGa naar voetnoot2). Door die herinneringen nu is hij, bewust of onbewust, vol romantiek. Zo spreekt hij altijd van eenheid, want hij voelt drang om ‘'t verband tussen alles en alles te vatten, het punt waar Poëzie en Wijsbegeerte ineensmelten’Ga naar voetnoot3). Hier is hij niet alleen met Novalis en Friedrich Schlegel verwant, die het universalisme verkondigden, maar bepaald met Bilderdijk en Da Costa, door wie poëzie en filosofie als één geheel beschouwd werdenGa naar voetnoot4). Meermalen zegt Multatuli, gevoel, verbeelding en moed te beschouwen als het wezen van de poëzie; en in dezelfde volgorde stond het drietal bij Da Costa verheerlijktGa naar voetnoot5) Dit is een van de indrukken uit zijn jeugd, die hij zijn leven lang heeft meegedragen. ‘Een echte Hollander is niet ter dege geboren, getrouwd of dood, voor hij als zoodanig vermeld staat in de Oprechte Haarlemse Courant’, zegt MultatuliGa naar voetnoot6), zonder te beseffen dat hem daarbij het eerste stuk uit Jonathan's Waarheid en Droomen in de gedachte is blijven hangen. Als hij het verschil tussen student zijn en studeren aanwijstGa naar voetnoot7), vergeet hij, hoe een spotprent van Alexander Ver Huell hem voor ogen staat. De stelling, dat oude scheepsjournalen beter geschreven waren dan moderne zeegeschiedenissenGa naar voetnoot8), heeft hij ongemerkt overgenomen van Huet, die 't weer van Potgieter leerde. De aanvallen op de welsprekendheid van de Tweede Kamer zijn door een kritiek van Busken Huet ingeleid evenals de aanvallen op BilderdijkGa naar voetnoot9). Dat er niets nieuws onder de zon is, vormt een van de bijbelspreuken, waarvan Multatuli zich weinig rekenschap gegeven heeft. Anders zou hij niet denken uit te vinden, dat er in de poëzie meer waarheid zit dan in de historieGa naar voetnoot10), wat Aristoteles immers al leerde. ‘Geen zotternij is zó zot dat ze niet nu en dan door beroeps-wijsgeren in bescherming wordt genomen’, haalt Multatuli in de Ideeën uit de Ideeën aanGa naar voetnoot11). Mocht hij niet beter Cicero vermelden? Antiek is ook het stellen van zeden boven wettenGa naar voetnoot12). Wat hem zijn aanhang bezorgde, was vooral zijn levendig instinct om dadelijk op te komen voor meningen, die begonnen door te dringen, toen de tijdgenoten er zich gevleid door voelden. De vraag is daarom, of hij zelf geen stof leverde voor zijn stelling: ‘Armoede van denkbeelden tracht zich te verschuilen achter de modewoorden van den dag’Ga naar voetnoot13). Het betekende in ieder geval meer dan blague, dat hij de kritiek zocht te ontwapenen met deze openhartigheid: ‘Ik verhaal of betoog zelden iets nieuws. Ieder wist wat | |
[pagina 97]
| |
ik zeg, of althans ieder voelde het. Veelal had men slechts verzuimd, dat gevoel te rangschikken tot gedachte, tot mening’Ga naar voetnoot1). Deze bescheidenheid is misplaatst, want dikwijls gebruikte hij heel besliste uitspraken, waarvan hij de oorsprong haast opzettelijk voorbijzag. Zo kon hij woordvoerder worden van een richting, die van hem te horen kreeg wat de aanhangers bepaald wilden horen. Een enkeling daaronder doorzag de verhoudingen en dus begreep een bevriend persoon, dat verschillende wijsheden van Multatuli zo oud waren als de weg naar KralingenGa naar voetnoot2). Een ander bewonderaar vond zijn improvisaties in Specialiteiten geïnspireerd op de uitval van Lamartine tegen ‘cette castration de l'homme’Ga naar voetnoot3). De man, die mens wou zijn en niets dan mens, vergroeide noodlottig tot een mensenverachter en deelde het algemeen verzet van de romantiek tegen de middelmatigheid van burger, kruidenier, filistijnGa naar voetnoot4). Hoe Multatuli hierbij op buitenlandse literatuur teerde, heeft hij bevestigd met zijn gebruik van de woorden bourgeois, Filister en SpiessbürgerGa naar voetnoot5). ‘Publiek, ik veracht u’, declameerde hij met een weerklank op Vigny: ‘O Multitude! Multitude sans nom! vous êtes née ennemie des noms!’Ga naar voetnoot6). Van de andere kant kon hij de les, dat nederigheid gelijk is aan waarheidGa naar voetnoot7), volslagen tegengesteld aan zijn gewone verheerlijking van de hoogmoed of ‘moed om hoog te staan’, als oude wijsheid van asceten bij de pastoor in Batavia opgedaan hebben. Met onhollandse emfaze roept Multatuli: ‘Gij hebt het volk bedorven! Gij, Schriftgeleerden, gij, gij, gij’Ga naar voetnoot8). Ieder schoolkind kent uit de vaderlandse geschiedenis de woorden van Filips II aan de Prins van Oranje: ‘Niet de Staten, maar gij, gij, gij!’, die Multatuli ten overvloede in het Spaans heeft aangehaaldGa naar voetnoot9). Maar wie tenslotte door hem het meest wordt gekopieerd, is hij zelf. Zo past hij eerst in Minnebrieven en dan in Specialiteiten de kunstgreep toe om ontelbare hoofdstukken met nummers en al over te slaan. Het zou een leerzame statistiek leveren, als iemand eens alle herhalingen van Multatuli, alle verwijzingen naar vroeger werk, alle grote en kleine zelfcitaten optelde. Want een schrijver, die zo'n groot deel van zijn geschriften telkens opnieuw aandient, mag een beetje bescheidener zijn in de aanspraak op oorspronkelijkheid. ‘Ik heb den Havelaar nooit gelezen’, durft hij roemenGa naar voetnoot10), ofschoon hij het boek doorlopend aanhaalt. Ook beweert hij niet geabonneerd te zijn op de IdeeënGa naar voetnoot11), maar hij is er genoeg in thuis om ze steevast met nummer en al te citeren, al heet citeren anders ‘ploertig’. Multatuli heeft in de kwestie trouwens een onmiskenbare begripsverwarring gebracht. Er bestaat een elementair onderscheid tussen invallen of opwellingen, waar hij als kunstenaar vol verbeeldingskracht overrijk aan is, en doordachte, afgewogen opvattingen, die hem veel minder bedeeld zijn. Dat hij de journalistieke hoeveelheid van zijn genummerde Ideeën voor teken van denkvermogen laat gelden, bewijst eerder een onkritische geest, door zijn | |
[pagina 98]
| |
willekeur bijna even vruchtbaar aan dwalingen als aan stellingen. Joseph de Maistre, voor wie Multatuli een zwak voeltGa naar voetnoot1), schreef aan de zogenaamde filosofen van de achttiende eeuw weinig belezenheid toe, vooreerst omdat ze zo ongeregeld leefden, verder omdat ze teveel schreven, eindelijk omdat hun trots niet de onderstelling kon verdragen, alsof ze gedachten van een ander nodig zouden hebben. Het lijkt voor Multatuli gezegd. En volgens François Mauriac verbeelden moderne artiesten zich gauw, geen verplichting te hebben aan voorgangers, omdat ze niets kennen en dus alles denken uit te vindenGa naar voetnoot2). Intussen dankt elke geest minstens stof aan het verleden. Wil Multatuli op zijn oorspronkelijkheid blijven staan, dan wordt die eenvoudig met de daad bewezen en niet met woorden, waarvan de ophef verdacht aandoet, wanneer de schrijver, zo geregeld als hij ieder onderwijs verwenst, verkondigt wat hem op de een of andere manier onderwezen blijkt te zijn. Terwijl hij ons bezweert, dat er geen oorspronkelijkheid ligt in het naäpen van oorspronkelijkheid, ziet hij zijn tijdgenoten lijden aan ‘de zeer eigenaardige onoorspronkelijkheid om voor origineel te willen doorgaan’, waartegen hij dringend waarschuwt: ‘Dit is dodelijk. Let op!’Ga naar voetnoot3). Of hij hiermee geen doodvonnis over zich zelf uitspreekt? ‘'t Is 'n treurig verschijnsel dat het woord origineel 'n lofspraak is’, beweert dezelfde man, die alles zet op originaliteit, iedereen verwijt, niet origineel te zijn, en gebrek aan oorspronkelijkheid zijn grootste grief noemt tegen het hele onderwijsGa naar voetnoot4). Anderen, ja altijd anderen ‘dragen het schandteken der slavernij van bête, idiote navolgingsmanie op het voorhoofd’ door ‘dat klaplopen op vreemden kost’Ga naar voetnoot5). Zijn eigen oorspronkelijkheid is absoluut als een apriori, dat voor staatkunde en voor wetenschap niet minder geldt dan voor kunst. Hij is en blijft dictator in hope en schrijft in zijn laatste levensjaar nog: ‘Ja, als ik de macht had gekregen waarnaar ik uit bestwil gestreefd heb, zou ik honderden koppen hebben laten vallen. Misschien duizenden’Ga naar voetnoot6). Hij is immers de énige kop, die denken kan. Als zijn lezers zeggen, iets al lang te weten, noemt hij 't ‘oneerlijk’Ga naar voetnoot7). Maar hij is paradoxaal genoeg om bij andere gelegenheden te schrijven: ‘Ik heb opgemerkt, of liever 'k heb de oude opmerking bevestigd gezien’ en ‘Ik beweer niet ooit iets nieuws te schrijven, wat dan ook zelden de moeite waard wezen zou, want de waarheid is oud’Ga naar voetnoot8). In volslagen tegenspraak met al zijn roemen op oorspronkelijkheid zegt hij een keer: ‘'t Vaderschap van denkbeelden is me compleet onverschillig’Ga naar voetnoot9). Langzamerhand dringen de werkelijke verhoudingen tot hem door. ‘Stel dat men over 1000 jaren in de biografische woordenboeken van mij zegt: hij vond 'n nieuwe leer uit, dan zal dat 'n leugen zijn. Als ik iets doe wat op zo iets lijkt, zal ik niets gedaan hebben dan den drang der omstandigheden volgen’Ga naar voetnoot10). Om iets te weten, moet iemand het geleerd hebben, begrijpt hij eindelijk. ‘Aan genieën geloof ik niet! 't Waait iemand niet aan’Ga naar voetnoot11). Hij komt zo ver om te bekennen: ‘Ik | |
[pagina 99]
| |
ben geen schepper uit niets en kan slechts wat vorm geven aan de grondstof die me wordt meegedeeld van buiten af’Ga naar voetnoot1). Hier laat de schrijver, die mens wil zijn en niets dan mens, zich beter benaderen dan in zijn pose als Uebermensch, waardoor zelfs een humanist als Vosmaer werd geïmponeerd. Ofschoon Huet bij ons Multatuli voor de oorspronkelijkste schrijver hield, doorzag deze criticus toch het onoorspronkelijke van zijn denkbeeldenGa naar voetnoot2). En een Vlaams tijdgenoot verklaarde in het buitenland, dat Multatuli weinig meer deed dan een nieuwe vorm geven aan ideeën, die hij terloops had opgedaan en onbewust van hun herkomst ergens in zijn achterhoofd bewaarde. ‘Les lacunes de son érudition d'autodidacte lui faisaient souvent prendre pour des découvertes de vieux haillons philosophiques ou humanitaires’Ga naar voetnoot3). Filosofen van verschillende richting zijn het er over eens, dat Multatuli, in wezen dichter en niet denker, geen wijsgeer wasGa naar voetnoot4). Per slot van rekening valt er weinig af te dingen op de uitkomst van Prof. de Vooys, dat in de leer van Multatuli niets nieuws wordt gevondenGa naar voetnoot5). Gerard Brom. |
|