| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(November-December.)
De Gids. Oktober.
K. Lekkerkerker vervolgt de publicatie van J. Slauerhoff's Dagboek-fragmenten. - Hendrik de Vries bespreekt in de Kroniek van de Poëzie uitvoerig de verzamelde werken van Martinus Nijhoff (Eenheid in veelheid).
November. C. Bittremieux huldigt Een visionaire Van Nylen. - K. Lekkerkerker geeft de laatste fragmenten uit J. Slauerhoff's Dagboek. - De Kroniek van het Proza van Clara Eggink bevat een waardering van Marnix Gysen: De jonge dichter en de oude prozaist.
| |
De Nieuwe Stem. Oktober.
Anthonie Donker geeft een beschouwing over Het uur U van M. Nijhoff, dat ook in de bundel opstellen Nijhoff, de levensreiziger verschenen is.
November. Het feit dat H. Roland Holst twee jaar geleden in deze maand overleden is, gaf A. Romein-Verschoor aanleiding om een lezing te publiceren, getiteld Figuur en betekenis van Henriette Roland Holst-Van der Schalk. - G. Mannoury (Geestverwantschap) herdenkt haar met grote waardering als De revolutionair-socialiste.
| |
Critisch Bulletin. Oktober.
In de rubriek Over en weer getuigt Anthonie Donker van zijn bewondering voor de dichter Guido Gezelle (Maar bij Gezelle begon het) en Maurice Gilliams van zijn voorkeur voor Van Deyssel (Ontdekkingen van mijn leeshonger). - F.W. van Heerikhuizen beoordeelt De Droomgestalte van Helma Wolf-Catz (Bijna een meesterwerk). - O. Noordenbos noemt J. Saks, naar aanleiding van Fr. de Jong's proefschrift over J. Saks, Literator en Marxist: ‘Een grote figuur buiten de partijen’. - M. Nienaber-Luitingh heeft veel lof voor Jaffie, ‘'n eselromannetjie’, van de Afrikaner Eitemal (pseudoniem van W. du P. Erlank) (Van het standpunt van een ezel). - G.H. 's-Gravesande beoordeelt het boek van F. Jansonius over Lodewijk van Deyssel.
November. Anthonie Donker (Bijna mystiek? Bijna proza?) beoordeelt uitvoerig de dichtbundel Vriendschap voor een boom van Adriaan Morriën. - Jeanne van Schaik-Willing (Beschadigd levensbeginsel) toont zich teleurgesteld door Marnix Gijsen's laatste roman De lange nacht. Het boek heeft zijn ‘overtuigingskracht verspeeld’. Bij de hoofdpersoon is ‘zijn mate van wereldvreemdheid niet aannemelijk’.
| |
Het Boek van Nu. November.
G. Stuiveling (De aanvang van een dichterschap) beoordeelt met ingenomenheid Arthur Lehning's boek De vriend van mijn jeugd, gewijd aan Marsman. Zijn waardering geldt echter meer de rijke dokumenterende illustratie en brievenpublicatie dan de enigszins fragmentarische en subjektieve beschouwing over Marsman's persoonlijkheid en kunst. - In de Kroniek van het proza bespreekt P.H. Dubois, onder het motto Symboliek of schijn, vergelijkend waarderend een viertal werken (romans en novellen) van Harry Mulisch, volgens hem ‘wellicht de meest begaafde onder de jongste schrijvers’. - De boog opnieuw gespannen noemt Halbo C. Kool de uitgave van Herman van den Bergh's Verzamelde gedichten, een herinnering aan de dichter, die een nieuwe periode ingeluid, maar sedert dertig jaar gezwegen heeft. Hij wijst op de historische betekenis van dit op- | |
| |
treden en spreekt de wens uit, dat ook het proza verzameld en herdrukt zal worden. - Pierre H. Dubois verheugt zich dat Brulez' ‘Mijn woningen’ voltooid zijn, nu het vierde deel Het Mirakel der Rozen verschenen is. Hij acht deze cyclus ‘een van de meest curieuze en rijkste werken van de moderne Vlaamse literatuur’. - Chr. Leeflang vervolgt zijn opsomming, met beknopte toelichting, van onlangs verschenen boekwerken (Het boek van Morgen).
| |
Maatstaf. Oktober.
Nieuwe griffels, schone leien is de titel van een bloemlezing uit Nederlandse avant-gardistische poëzie, samengesteld door Paul Rodenko, waarvan de inleiding hier opgenomen is. De schrijver geeft een verantwoording van de taak die hij zich stelde. Zijn verzameling werd opgebouwd ‘in experimenteel perspectief, hetgeen dus betekent in europees perspectief’. Verwante verschijnselen in Franse, Duitse, Russische dichtkunst in de twintigste eeuw worden dus ter verklaring vergeleken. - Prof. M.A. Beek geeft een wetenschappelijke beschouwing over De bronnen van het psalmboek, gevolgd door Zeven psalmberijmingen van Martinus Nijhoff, wiens verdiensten geëerd worden in een artikel Nijhoff en de psalmen van Guillaume van der Graft.
December. Annie Salomons begint haar Herinneringen uit den ouden tijd met een hoofdstuk over Hein Boeken, die zij goed gekend heeft en aardig weet te typeren. - Crossing the channel noemt A. Roland Holst de Engelse vertaling die hij zelf gemaakt heeft van een zestal eigen gedichten, voorafgegaan door een van J.C. Bloem, een eigenaardige proeve ‘bijwijze van kompas’. - Als een Open brief voor gaston Burssens, een fictief essay, publiceerde K. Jonckheere een schets, waarin hij het werk van deze dichter karakteriseerde van zijn jonge jaren, toen hij Paul van Ostaijen volgde, tot zijn jongste evolutie sedert Elegie, door de beoordelaar met sympathie begroet.
| |
Roeping XXX. September.
R. Gaspar publiceert het tweede gedeelte van zijn studie over Guido Gezelle en Engeland, waarin hij o.a. de eerste, vertaalde proza-verhalen uit Rond den Heerd en de Hiawatha-vertaling bespreekt. - P.C. Paardekoper (Een spelling met speling) beoordeelt de nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse taal. - Gabriël Smit hervat de uitgave van zijn Journaal uit de maand September. - In de Kroniek van de poëzie vraagt Lambert Tegenbosch aandacht voor de verdiensten van Martinus Nijhoff, naar aanleiding van zijn verzameld werk, en voor Guillaume van der Graft, in wiens werk hij een combinatie ziet van het Franse en het Duitse element: esprit en ernst. - Harry G.M. Prick wijst op de verdiensten van Marie Cremer, die opnieuw haar jeugdherinneringen onder de titel Lichtend Verleden zag verschijnen.
| |
Streven. Oktober.
J. van Heugten toont zijn waardering voor De dichter Martinus Nijhoff door een uitvoerige bespreking van zijn dichterlijk werk.
November. W. Couvreur bespreekt uitvoerig de Nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse taal. Aangezien hij als sekretaris van de Belgische afdeling het werk van de Commissie van nabij kon volgen, bevat zijn artikel allerlei interessante biezonderheden.
| |
Leuvense Bijdragen XLIV, afl. 1-2.
W.A.F. Janssen plaatst opnieuw De Reinaert-kwestie op de helling door, in aansluiting bij zijn vroegere arti- | |
| |
kels in dit tijdschrift, met bestrijding van Van Mierlo's laatste opvatting, het dubbele auteurschap van de Reinaert te bepleiten. Daarop volgt een korte Repliek van Van Mierlo met een korte Dupliek van de schrijver.
| |
De Vlaamse Gids. November.
Naar aanleiding van de Dagen van de ‘Vlaamse Gids’ 1954 geeft Pierre H. Dubois zijn persoonlijke opvatting van de Motieven van het schrijverschap. - Johan Daisne besluit zijn artikel over Filmatiek met het opschrift Van doek tot doek.
December. W.L.M.E. van Leeuwen stelde enige aantekeningen te boek Na een bezoek aan een expositie van schrijversportretten en manuscripten. Het had hem o.a. getroffen dat P.C. Hooft een minnedicht (Twee narcissen) voor Brechje Spieghel na haar dood toepasselijk maakte voor een latere geliefde. Hij vergelijkt dat met een soortgelijke omzetting door J. Perk. Verder maakt hij opmerkingen over schrift, verbeteringen en handschriften, in verband met de wording van het gedicht, over portretten van kunstenaars enz. - Paul de Wispelaere vertelt van zijn indrukken Bij een bezoek aan Dirk Coster. Hij wijst daarbij op de grote betekenis van Coster's orgaan De Stem en neemt hem nadrukkelijk in bescherming tegen de extremistische kritiek. Als verdienste wijst hij ook op zijn grote belangstelling voor de Vlaamse letterkunde en zijn bevordering van de samenwerking. - Pieter G. Buckinx huldigt Adolf Herckenrath bij gelegenheid van zijn vijf-en-zeventigste verjaardag.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Oktober.
Simon A. Vosters vraagt aandacht voor het optreden van De Nederlanden in de moderne Spaanse poëzie. - In de Kroniek van het Vlaams Proza beoordeelt J. Florquin de novellen Spiegel van Leven en Dood van Marcel Matthijs onder het opschrift ‘Stijl en bittere drank’. - De Kroniek van de Nederlandse Letteren door Lambert Tegenbosch bevat o.a. een aankondiging van de Verzamelde Gedichten van Herman van den Bergh en het Verzameld Werk van Martinus Nijhoff. Verder een gunstige beoordeling van twee veelbelovende nieuwe auteurs: W.G. van Maanen met zijn eerste roman Droom is 't leven en Jacoba van Velde met haar eerste werkstuk De grote zaal. Daarop volgt een uitvoerige bespreking van Ad. den Besten's Stroomgebied en twee bundeltjes gedichten van Harriët Laurey (Loreley en Oorbellen). Onder Taalkunde bespreekt Prof. Dr. J.L. Pauwels Het naamwoordelijk geslacht en het werk van de Woordenlijkstcommissie, een verhelderende aanvulling van deze ingewikkelde moeilijkheid, aansluitend bij zijn onlangs gepubliceerde Toelichting bij de nieuwe Woordenlijst.
November. P.G. Buckinx verzamelde gegevens over De moeder van Guido Gezelle. In de rubriek Vlaams proza beoordeelt Bert Ranke een drietal werken die Gerard Walschap in 1953 uitgegeven heeft, n.l. Het Kleine Meisje en ik, De Graaf en de roman Oproer in Congo. In al deze geschriften waardeert hij het grote talent van deze prozaist, die hij tevens als ‘moralist’ beschouwt. - André Demedts schrijft een In memoriam Willem Putman, een vruchtbaar en populair auteur op het gebied van toneel en vertelling, maar geen talent van de eerste rang. - Albert Westerlinck beoordeelt in de rubriek Literatuurstudie en kritiek de studie van H. Uyttersprot over Heine en zijn invloed in de Nederlandse Letterkunde, De brieven van Hendrik Conscience en zijn uitgevers, ingeleid en toegelicht door Dr. Gilbert Degroote en Jan de Schuyter, en Maskerade der Muze, door Dr. Jan Grootaers.
| |
| |
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift VIII. Nr. 8.
Het uitvoerige artikel Salut en Merci van Gerard Walschap is grotendeels autobiografisch: het bevat een overzicht van de wording van zijn geloofscrisis, met een verantwoording van zijn breuk met de Kerk en de Christelijke leer. - In de rubriek Zoek de mens bespreekt Hubert Lampo Curieuse aspecten van onze critiek, waarin o.a. ter sprake komen de oordelen in de pers over zijn jongste roman Terugkeer naar Atlantis.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen XX Nr. 6.
J.L. Pauwels schrift over Een fonetisch probleem. Moet in verzorgde uitspraak si voor vocaal (bijv. in officieel, station) klinken als si of als de middelste consonant van huisje? In tegenstelling met J. van Mulders, die voor het laatste pleitte, kiest Pauwels met Blancquaert en Grootaers het eerste. Hij betoogt dat de Zuidnederlander in dit geval zich niet behoeft te schikken naar de in het Noorden in omgangstaal overheersende uitspraak.
| |
Ons Eie Boek XX, Nommer III.
Louis Preller publiceert zijn Gedagtes oor W.A. de Klerk, die hij beschouwt als ‘die belangrikste romanskrijwer wat in die veertigerjare in Afrikaans begin skryf het’. - Hermien Dommisse schrijft over Empirisme en ons beroepstoneel. - Onder de boekbeoordelingen vermelden wij: J.M.H. Vijoen's 'n Joernalist vertel, door Dirk Richard; C.G.S. de Villiers' Snel dan Jare, door T.T. Cloete; Ina Rousseau's dichtbundel Die verlate tuin. Verder een uitvoerige beoordeling van G.S. Nienaber's tweede deel Oor Afrikaans door J.L.M. Franken, die daartegen vrij wat bezwaren heeft. - Voor de rubriek Beskouinge koos M. Nienaber-Luitingh als onderwerpen: Vier uitgesochte eenbedrywe en Een zwerver verliefd van Arthur van Schendel; J. Kromhout koos Een Moeder van J.A. Simons-Mees en J. Kromhout: Moderne Vlaamse kortverhale, uitgegeven door F.E.J. Malherbe.
| |
Standpunte IX Nuwe Reeks Nr. 1.
De jeugd van Marnix Gijsen (1899-1925) wordt uitvoerig beschreven door zijn vier jaar oudere broer René Goris, die er op wijst hoeveel autobiografische gegevens in zijn gedichten en romans (o.a. Klaaglied om Agnes) te vinden zijn. - Een diepgaande kijk in de vrome geest en de kunst van Totius geeft T.T. Cloete in het artikel Die wêreld is ons woning nie, toegelicht met tal van aanhalingen uit al zijn dichtbundels. - J.J. Degenaar levert een bijdrage over Metafisika en Kuns. - In de rubriek Kronieke maakt Rob. Antonissen opmerkingen By vertolking en vertaling, in de eerste plaats bij de psalmvertaling van Totius, naar aanleiding van J.L. Stein's proefschrift Totius as Psalmberymer, dat hij zeer ongunstig beoordeelt en eigenlijk mislukt acht; daarna bij G. Dekker's goed geslaagde, vertaalde Verhale van Guy de Maupassant. In de rubriek Nederlands Proza schrijft J. Greshoff een warm pleidooi voor Louis Couperus. Zijn nu verzamelde werken zijn nog niet genoeg gewaardeerd. Met zekerheid kan men zeggen dat zijn romans blijvende waarde bezitten voor onze letterkunde. - De Kleine Kroniek, die deze aflevering besluit, bevat invallende gedachten en opmerkingen van J.J. Greshoff. In de nieuwe reeks van dit belangwekkende tijdschrift zullen jaarlijks zes afleveringen verschijnen.
| |
Tydskrif vir Letterkunde IV Nommer 3.
Een artikel van P.C. Coetzee over Die Afrikaanse skrywer van vandag behandelt eigenlijk geen heden- | |
| |
daagse letterkunde, maar verdiept zich in de achtergrond: de verontrustende achteruitgang van de jongste generatie, door oekonomische ontwikkeling en kulturele West-Europese invloed. - J.E. Kromhout (Leipoldt weer in die gedrang), geeft een aanvulling bij een vroeger artikel: een onderzoek naar de oudste Engelse gedichtjes van Leipoldt, in Engeland gedrukt. - In de Beskouwings van ons lesers wordt een heftige pennestrijd gevoerd tussen Rob. Antonissen en T.T. Cloete enerzijds en Abel Coetzee anderzijds. De laatste had in de vorige aflevering de beschuldiging geuit, dat hun afbrekende en kleinerende kritiek verderfelijk zou werken op de ontwikkeling van de Afrikaanse letterkunde. - Onder de Boekbesprekings wordt Die verlate tuin van Ina Rousseau beoordeeld door E. Lindenberg, Onder vreemde sterre van J. Nel van der Merwe en Snel dan die jare van C.G.N. de Villiers door Abel Coetzee; Lied van die land, ‘'n Bloemlesing oor Suid-Afrika, saamgestel deur D.J. Opperman’ door S.C. Hattingh.
| |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns XIV, afl. 2.
In deze aflevering is de rede afgedrukt, die Dr. T.E.W. Schumann, voorzitter van de Akademie, in Juli gehouden heeft over Groei van Afrikaans as kunstaal, met enkele opmerkinge oor die gehalte van publikasies in Afrikaans. Verder een referaat van Dr. P.C. Coetzee over Die Afrikaner in die Suid-Afrikaanse Bibliotheekwese, en een van Dr. Gerhard J. Beukes over Probleme in verband met die Afrikaanse Toneelkuns. - M.S.B. Kritzinger bespreekt het proefschrift van J.L. Steyn over Totius as psalmberymer.
| |
Neophilologus XXXVIII, afl. 4.
In de rubriek Varia deelt Rosalie L. Colie een en ander mee over de bekendheid en de lof van Jacob Cats in Engeland (A note on the English Translations from Jacob Cats.).
| |
Museum. September.
A. Weijnen beoordeelt het Leidse proefschrift Uit de wordingsgeschiedenis der Hollandse doop- en familienamen van J. van der Schaar. - P. Minderaa beoordeelt het proefschrift Joost van Lodensteyn als piëtistisch dichter van J.C. Trimp.
| |
Tijdschrift voor Geschiedenis LXVII.
J. Kamerbeek publiceert een voordracht over Huizinga en de Beweging van Tachtig, waarin hij aantoont dat de invloed van de Tachtiger op de jonge Huizinga onmisbaar is, maar dat men hem vooral moet beschouwen in verband met de kring van het weekblad De Kroniek.
| |
's-Gravenhage IX November.
In dit maandblad der Gemeente 's-Gravenhage publiceert G. Kamphuis een geïllustreerde bijdrage Betje en Aagje in 's-Gravenhage, met aardige biezonderheden over de laatste levensjaren, die de schrijfsters daar doorbrachten.
C.d.V. |
|