De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
De Xantippe van Langendijk:
| |
[pagina 66]
| |
Merkwaardigerwijze is Langendijk reeds zelf in zijn ‘nabericht’ tegen zijn bevitters in het geweer gekomen. Met enig zelfgevoel wijst hij er op dat zijn stuk naar stof en bewerking ‘nieuw’ is. Geen auteur vóor hem heeft deze materie gedramatiseerd; en het stuk speelt, naar L. bedoelt, in het dagelijkse leven van de figuren der oudheid. Dan bespreekt hij uitvoerig zijn dramatische personen. Socrates bewondert hij als filosoof en mens, om zijn ideeën en karakter, zijn leer der onsterfelijkheid, en zijn standvastigheid van gemoed, zijn ‘onverschilligheid om alle wederwaardigheden tot zijn dood toe te verdragen’; hij bemint hem om zijn eenvoud en verdraagzaamheid en hij laat hem ‘een taal spreken naar zijn aard en inborst, in den gemeenen omgang, zonder gemaaktheid’. Xantippe heeft hij met opzet getekend als kwaadaardig en bedilachtig, en als richt hij zich met vooruitzienden blik tegen Mehler en Meijer, laat hij volgen: ‘Niemand kan mij ook het recht betwisten, om van deze vrouw een boosaardig wijf te maken, alzoo de meeste schrijvers der oudheid dit gedaan hebben’. Daria heeft hij gekozen om dramatische redenen: zij is nodig voor de oplossing van het conflict tussen Socrates en Xantippe, en vooral om de laatste te ‘beteugelen’. Haar liefde voor Socrates is een ‘filozoofische’ liefde ‘die niet anders kent dan deugd’. Maar door X. wordt deze ideële liefde ‘averechts geduid’; vandaar haar ‘ongegronde jalouzie’, die zij niet op D. (uit vrees!) maar alleen op S. zoekt te wreken. Zo wordt de prinses de ‘onschuldige oorzaak van een echtscheiding’, maar als X. tot inkeer komt, door het verlies van haar geld, is de vorstin haar voorspraak. Diogenes stelt hij voor als ‘schalknar’, als spotter en filosoof; en ook hier steunt hij op de traditie. Met zijn drama poogt L. niet alleen zowel ‘kundige als onkundige aanschouwers te vermaken’ door mengeling van ‘het boertige’ met ‘Attisch zout’, maar hij wil zijn toeschouwers onder het motto ‘ken uzelf’ door den inkeer van Xantippe ‘opleiden tot de deugd’. Krachtiger argumenten ter verdediging zijn echter bij te brengen door een analyse van het stuk zelf. Daarbij zal ik wel eens in details moeten afdalen, temeer daar dit toneelstuk vrijwel alle lezers van dit artikel onbekend zal zijn en bij gebrek aan een moderne uitgave, niet gemakkelijk toegenkelijk is. Ik volg eerst de ontwikkeling van het spel op den voet; vervolgens zal ik trachten mijn oordeel in een beschouwing samen te vatten. Het eerste bedrijf speelt in ‘een straat, staande aan de eene zijde het huis van Socrates en aan de andere de ton van Diogenes’. Die komisch aandoende enscenering blijkt gaandeweg symboliek: Xantippes bekering komt tot stand door invloed van die twee onderling zo tegengestelde en toch zo nauw verbonden filosofen. En het eerste toneel pakt de toeschouwers onmiddellijk door een levendige inleiding in de situatie: ‘Socrates hebbende een boek onder den arm, wordt benevens zijn filozoofische leerlingen door X. met een bezem de deur uitgejaagd, terwijl Diogenes, in zijn ton zittende, dezelve beluistert’. Een twistgesprek dat van stonde aan de hoofdfiguren typeert. X. is uitdagend, tartend, zeker van haar zaak: ze heeft schoon haar bekomst van Socrates' filosofisch gezeur. Komisch werken haar veelsoortige spottende vocatieven tot haar ‘wijshoofd’, den ‘prevelaar’. Socrates is geduldig en vriendelijk, maar toch zelfbewust. Zijn zelfbeheersing prikkelt de emotionele Xantippe, die zich steeds heftiger opwindt. Dat Socrates geen ‘sukkel’ is, blijkt wel uit zijn bedekte dreiging, dat wanneer Xantippe niet inbindt, hij wel eens een beroep kon doen op zijn vrienden, en dat hem zelfs het middel tot scheiding niet zou ontbreken. Kennelijk loopt de schrijver vooruit op de dramatische ontwikkeling: die scheiding komt tot stand - maar op geheel | |
[pagina 67]
| |
andere wijze! Intussen probeert Socrates, zij het nu en dan op ironische wijze, Xantippe tot beter inzicht te brengen. Maar 't lukt hem niet. Ze scheldt hem uit voor een schijnheiligen femelaar, die haar alleen om haar vele geld heeft getrouwd. Argwanend legt ze alle goede bedoelingen van S. verkeerd uit, en tenslotte verbiedt ze hem nog ooit weer met zijn malle filosofen bij haar in huis te komen! Als ze ziet dat hij zijn nieuwen rok aan heeft, roept ze hem toe dat hij z'n oude plunje moet aantrekken. En wanneer ze dan naar binnen gaat om dien ouden rok te halen, gaat Socrates er tussen uit. Op dat moment komt Diogenes te voorschijn, en vraagt den vluchtenden Socrates of hij bang is. Nee, zegt Socrates, maar hij wil verder getwist vermijden. Nu dan zal Diogenes wel eens met haar afrekenen! Als Xantippe met den rok van Socrates opkomt, zit Diogenes weer in zijn ton. Woedend dat haar ‘stijve filosoof’ de benen heeft genomen, besluit ze uit wrok al zijn boeken te vernietigen. Maar op dat ogenblik grijpt Diogenes in: hij roept haar vanuit zijn ton - geschrokken blijft Xantippe staan; dan kruipt Diogenes te voorschijn en opnieuw ontwikkelt zich een heftige ruzie. Maar met tegengesteld verloop. Diogenes is een filosoof van ander kaliber dan Socrates. Hij dient haar van repliek, met woord én daad, pakt haar den bezem af, dwingt haar den rok van Socrates aan te trekken en dan in de ton te kruipen. Daarop moet zij vergiffenis vragen voor haar vervloekingen van Socrates en beloven voortaan onderdanig te zijn. Zodra zij dit noodgedwongen gedaan heeft, zien ze Socrates aankomen, met een aanzienlijk gevolg waaronder een gesluierde jonge vrouw. Dit mysterieuze dames-gezelschap wekt direct Xantippes jalouzie. Achteraf blijkt het haar eigen dochter te zijn, Eufrosyne, die van haar reis terug keert en een aantal gasten meebrengt: Ismene (een vermomming van Daria, de koningin der Amazonen) en haar personeel, Thisbe, haar kamerdienares en enige slaven en slavinnen. In haar gezelschap bevindt zich ook een jonge Griek, Aximander. Diogenes voegt zich bij het gezelschap. Xantippe blijft ongezien in de ton. Diogenes meldt dat Mevrouw Xantippe een poosje uit is gegaan, maar spoedig weer thuis zal komen. Nu ontspint zich een bijzonder aardige scène, in hoofdzaak een geestig gesprek tussen Diogenes en Daria (= Ismene), den ‘hondsen’ filosoof en de fijn-ontwikkelde koningin. Diogenes doet zich voor als nar, maar achter zijn spot vermomt zich zijn ernst. Hij zegt op zoek te zijn naar mensen, doch slechts dieren te vinden. Vandaar zijn onheuse vraag aan Daria: ‘Zijt gij een mens?’ Als Daria bevestigend antwoordt, repliceert Diogenes, die in alle mensen ‘dieren’ ziet, spottend ‘ge zijt een vogel, dat bespeur ik aan uw veeren’. ‘Ach ja’ weert Daria af, ‘een vogel die wijsheid zoekt; en daarom zocht ik Socrates’. Gevraagd naar zijn woning wijst Diogenes op zijn ton, terwijl hij zijn minachting uit voor alle materiële bezit. Dan gaat Daria zelf tot den aanval over: ‘Zijt gij zelf wel een mens? ge lijkt me eerder een hond!’ Dat stemt Diogenes grif toe, maar als hij wijzer dieren vond, zou hij licht in mens veranderen. Wat Diogenes dan onder mensen verstaat? Wel, hen ‘die al wat ijdel in de wereld is, verachten; de goden eren, en de wijsheid steeds betrachten’. En wijsheid is: ‘alles te verstaan, van alles wél te spreken en alles wél te doen.’ Is er ooit een sterveling geweest, die aan die norm beantwoordt? Nee, zegt Diogenes, ik zoek dan ook vergeefs met mijn lantaren naar zulke stervelingen. Satiriek spreekt hij ook over de filosofen, die klappende eksters lijken; alleen Socrates is bijna mens; daarom is hij in zijn buurt gekomen, om hem zijn vriendschap te tonen. Daarop valt Socrates vermanend in: als ge dan mens wilt worden. moet ge beginnen, uzelf te bedillen en eigen hondsen aard te beteugelen, | |
[pagina 68]
| |
Aanleiding voor Diogenes om zijn satire te ontwikkelen op allerlei mensen, die zelfs met Socrates durven te spotten in het kluchtspel De Wolken (Aristophanes!). Diogenes wil hen afstraffen. Dit ontlokt Daria de critische conclusie: ‘Diogenes is jong: maar wonder kloek en schrander. Doch, zo 't mij voorkomt, ziet hij veeltijds op een ander . . .’. Als Diogenes wil heen gaan, vraagt Socrates nog naar Xantippe. Hij ziet iets bewegen in Diogenes' ton, maar herkent zijn ega niet! Diogenes leidt zijn aandacht af: 't is slechts een boze teef . . . een beeldspraak die Socrates letterlijk opvat. Een kluchtige slotscène besluit het bedrijf: Xantippe mag uit haar ‘hok’ komen. Diogenes dresseert haar verder, door haar over een stok te laten springen. Als ze naar behoren zijn ‘hondse’ bevelen uitvoert, brengt hij haar naar Socrates' huis. Uit oogpunt van toneeltechnische compositie lijkt me dit inleidend bedrijf reeds geheel in tegenspraak met de vermelde critiek: in plaats van saai en dor, is het vol levendige afwisseling, nu eens kluchtig dan weer geestig en satiriek, het is een en al bedrijvigheid; ook het ‘lange gesprek’ Daria-Diogenes verveelt geen moment. Van stonde aan zijn alle hoofdspelers, zij het nog slechts in enkele forse lijnen, met hun verrassende psychische tegenstellingen tegenover elkaar geplaatst: de beheerste Socrates tegenover de furieuze Xantippe; die echter haar partij vindt in den doortastenden Diogenes: op overrompelende wijze lijken de rollen definitief omgekeerd. De andere tegenstellingen markeren deze kern-positie: zowel de onderlinge verhouding der filosophen als die der beide vrouwen. Dit alles spant ongetwijfeld de aandacht van de toeschouwers op wat hieruit wel volgen moet. Zeker, het spel lijkt soms meer een klucht, dan een ‘verheven’ blijspel. Niet erg voor iemand die zich niet al te sterk door vooropgezette dogmata laat binden: het gaat hem om een boeiend spel van levende figuren. En dit begin wekt ongetwijfeld zijn nieuwsgierigheid. Het tweede bedrijf brengt ons in een kamer van Socrates' huis, waar als eerste scène de eerste ontmoeting van Socrates met zijn ‘getemde’ ega plaats vindt: deemoedig valt ze hem te voet en vraagt vergiffenis. Socrates is uiterst verbaasd: die plotselinge verandering, waarnaar hij zo lang zonder succes heeft gestreefd, komt hem onbegrijpelijk voor. Xantippe bezweert dat het haar ernst is: ze begint ‘zichzelf nu wat te kennen’ (het parool van Socrates!), dank zij de ‘lessen van een filosoof, die zoo vol kracht zijn om vrouwen te overtuigen, dat ik genoodzaakt wierd mijn kregelheid te buigen’. Maar achter dien gedwongen deemoed, verbergt zich nauwelijks haar woede, merkt al ras de toeschouwer. Op Socrates' argwanende vraag of het geen nieuwe gril is, staat ze op en breekt opnieuw in woede uit: hij, Socrates, heeft haar natuurlijk de poets met Diogenes gebakken, zij zál hem! Doch op het moment dat de woedende Xantippe den onschuldigen Socrates te lijf gaat, verschijnt Diogenes in de deuropening, achter Xantippe. Een vermakelijk tafereel, vooral als de losgebroken furie op het zien van Diogenes uit angst capituleert en Socrates' hulp in roept! Diogenes ontneemt haar den sleutel van het boekvertrek en met haar bezem als trofee trekt hij dreigend af. Duidelijk staan hier weer de twee paedagogische methoden tegenover elkaar - Socrates, de man des vredes, weigert consequent geweld te gebruiken, wijst Diogenes' hulp af: de rede is zijn enig middel; maar Diogenes regeert met de roede, en heeft ogenschijnlijk meer succes. De bekering van Xantippe is echter slechts schijn: ze blijft in het volgend gesprek wrokken en Socrates beschuldigen, en ze weigert t.o.v. de vreemdelingen haar plichten als gastvrouw te vervullen, niet wetend dat haar eigen dochter daar bij is. Als die verschijnt (4e toneel) is ze zeer verrast, en dan zien wij Xantippe van | |
[pagina 69]
| |
een meer sympathieken kant: de moeder. Snel in haar reacties, zegt ze zelfs: Ach Socrates, wat ben ik blij! / Vergeef die haastigheid van mij. - Alleen gelaten met Eufrosyne, toont Xantippe nog onbedekter haar zwakke plek. Zij beklaagt zich tegenover haar dochter, dat ze als vrouw van een geleerd en beroemd man zelf niet in tel is en steeds alleen wordt gelaten. Dat is treffend: haar uitbarstingen blijken de opgekropte gevoelsreacties van een heftig temperament, dat in het huwelijk niet bevredigd wordt en tegen de omstandigheden niet is opgewassen. Een menselijk, een vrouwelijk conflict, dat ons een nieuwen kijk geeft op Xantippe. Het is dom dat ze zich zo bloot geeft tegenover haar dochter, een nieuw bewijs van haar onbeheerstheid en gebrek aan waardigheid, maar 't is begrijpelijk. Eigenlijk is ze een beklagenswaardig schepsel. Eufrosyne, in een moeilijk parket, wil liever geen partij kiezen en tracht haar te sussen. Ze vertelt als afleiding van Ismene (Daria) en met gloed van Aximander. Xantippe, als vrouw spits genoeg op dit punt, begrijpt onmiddellijk de situatie: als Aximander maar geen filosoof is, zo als Socrates, want dan gaat haar dochter hetzelfde ongeluk tegemoet als haar moeder! Dan komt Daria op (6e toneel). Ze zegt blij te zijn, dat ze de vrouw van den vereerden Socrates mag ontmoeten en in zijn huis logeren. Spottend wijst Xantippe haar af. Maar Daria laat zich de deur niet wijzen; Socrates is toch zeker de baas, en hij heeft toegestemd. Waardig en doortastend treedt ze op, met gezag (ze is immers koningin, maar dat weten Socrates en Xantippe nog niet!): ze stuurt alle anderen weg, behalve haar kamenier Thisbe, en begint een gesprek met Xantippe. Deze wordt door het optreden van Daria deels geïntimideerd, deels juist geprikkeld tot verzet. Verrassend is de zelfanalyse die Xantippe hier levert; zij blijkt zichzelf beter te kennen dan men vermoeden zou: ze erkent haar opvliegendheid, maar wenst toch meesteres te blijven in eigen huis. Dat is haar natuurlijk recht! Het noodlot is tegen haar: alle ellende is het gevolg van haar getrouwd-zijn met een filosoof. Ondanks haar neiging tot berouw, voelt ze zich toch voldaan over het feit dat ze doorgepakt heeft en al die temende filosofen de deur uitgebezemd. Ik vind deze passage psychologisch buitengewoon goed. Meer en meer blijkt hoe onbillijk de litteraire kritiek van Jonckbloet en volgelingen op dit toneelstuk is, wanneer zij beweren dat Xantippe slechts eenzijdig als een gechargeerde furie is getekend. In deze scène, aansluitend op de voorafgaande, levert reeds Langendijk het bewijs, dat hij in het huwelijksconflict Socrates-Xantippe (weerspiegeling van eigen ervaring?) een psychologisch probleem heeft gezien, dat verklaring en oplossing behoeft. Dat zal in het vervolg nog duidelijker blijken. De traditionele Xantippe-figuur neemt natuurlijke vormen aan, wordt aanvaardbaar zelfs met al haar onbeheerste, vrouwelijke heftigheid. In den grond van de zaak voelt zij zich miskend en onvoldaan. Daar ligt de bron van ellende. Daria treedt haar tactvol tegemoet: stemt aanvankelijk met haar in, en weet haar gaandeweg te overreden: zij is geen filosoof; heeft slechts een klein gevolg, stelt haar personeel tot beschikking van Xantippe en offreert haar tenslotte een beurs met geld om de onkosten te vergoeden. Xantippes bezwaren kwijnen langzaam weg bij deze tactiek en verrast door het vorstelijk geschenk, geeft ze toe. Daria blijft tactvol: ze draagt haar personeel op, Xantippe onvoorwaardelijk te gehoorzamen. Het volgend toneel, huishoudelijk gesprek tussen Xantippe en Thisbe, toont opnieuw hoe gevoelig Langendijk zijn hoofdfiguur voltekent. Zij vraagt Thisbe raad over het soort van eten, dat ze de vreemdelingen moet voorzetten. Op een onbewaakt ogenblik zegt Thisbe dan, dat ze den kok al de nodige opdrachten heeft gegeven. | |
[pagina 70]
| |
Onmiddellijk spat Xantippe op: opnieuw voelt ze zich gepasseerd! Dat is heel begrijpelijk: daar schuilt immers een van haar gevoeligheden. Zíj wil de bevelen geven, zij is de meesteres in haar huis! Inmiddels komen Eufrosyne en Aximander binnen. De geprikkelde Xantippe betoont zich weer weinig gastvrij. Van Aximander's liefdesaanzoek wil zij niets weten. Alweer zo'n filosoof! Laat hij naar Socrates gaan, die is immers de baas. Maar van haar hoeft hij niets te verwachten! Het onaangename gesprek wordt echter plotseling afgebroken door lawaai in de keuken: er rinkelen scherven - Xantippe op hoge benen er op af! De gelieven blijven verslagen achter. Eufrosyne schaamt zich voor haar moeder. Aximander spreekt haar moed in. Zo verstoort Xantippes hartstochtelijkheid ook de liefdesidylle der jeugd. - Het rumoer in de keuken neemt toe en het volgend ogenblik veegt de furieuze Xantippe slaven en slavinnen met haar bezem de deur uit. Maar dan komt Thisbe tussenbeide, als Amazone, met getrokken zwaard. Aximander, handige jongen, springt voor Xantippe in de bres. Daar doemt ook Diogenes weer op, aangesneld op het lawaai, een stok in de hand. Hartstochtelijk klaagt Xantippe haar nood. Diogenes wil haar bedwingen. Aximander neemt het voor haar op - totdat Daria verschijnt, kalmerend door haar gezag: ze toont begrip voor Xantippes verontwaardiging over den vreemden kok en zijn personeel, dat haar keukengerei kapot slaat en haar keuken tot een zwijnenstal maakt, en doet de rust terugkeren. Als ze vertrokken is, vraagt Xantippe, geïntrigeerd, aan Thisbe, wie toch wel haar meesteres is, die zo kalmerend op haar werkt. Maar Thisbe ontwijkt het antwoord. In het volgend tafreel komen Socrates en Daria op, en kondigt Diogenes op zijn ‘narrige’ wijze een nieuwen gast aan: . . . een baviaan, die . . . Apelles, de schilder, blijkt te zijn, op zoek naar Daria, zoals achteraf blijkt met boodschappen van haar broeder, koning Cyrus, voor haar. Ook heeft hij opdracht Socrates te schilderen. Zodra Xantippe dat hoort, wil ze ook geschilderd worden. Socrates vindt het best en Apelles gaat er, vleiend, serieus en tegelijk licht-spottend op in. Xantippe, in haar vrouwelijke ijdelheid gestreeld, wil zich direct op het mooist uitdossen. Maar Apelles bedankt voor een apartje: hij zal haar in het openbaar schilderen, terwijl Socrates in de grote zaal het geleerde filosofen-publiek zal toespreken, een vergadering waaraan ook Daria zal deelnemen. Xantippe kinderlijk opgetogen, nodigt allen aan den maaltijd. Deze nieuwe trek van haar karakter, haar verontachtzaamde en nu plots gestreelde ijdelheid, maakt haar tegelijk ridicuul en dieper menselijk. Ook in dit tweede bedrijf hebben we dus niet te klagen over gebrek aan activiteit: het is een en al bewegelijkheid. Door alle contacten tussen hoofdpersoon en nevenfiguren is het karakter van Xantippe scherper omlijnd en psychologisch doorzichtiger geworden. Het derde bedrijf speelt in de gehoorzaal: hoofdzaak is de grote rede van Socrates. Vooraf gaat de scène van Xantippe en Apelles, die toebereidselen maakt haar te schilderen, haar aanradend niet boos te worden, want hij schildert naar het leven en opzweping van driften misvormt haar schoonheid. Dit gesprek is vol ironie van Apelles, en stekeligheid en tevens oppervlakkige ijdeltuiterij van Xantippe. Ze wordt door den schilder aan een zoet lijntje gehouden, terwijl Thisbe en Diogenes de gasten ontvangen. De laatste doet dit met zijn zotte opmerkingen; als Socrates met Daria binnenkomt, maant hij tot stilte. Socrates houdt een pleidooi voor de beheersing der hartstochten, het betrachten van de deugd, en vooral voor verdraagzaamheid. Diogenes interrumpeert zijn idealistische omschrijvingen nu en dan met een realistischen | |
[pagina 71]
| |
sneer. Maar Socrates gaat onverdroten voort, breed uitweidend over het roemruchtig verleden, om daartegenover het tegenwoordig heersen van eigenbaat en staatzucht te hekelen. Als Diogenes hem opnieuw in de rede valt, wijst Socrates hem zelfs pittig terecht. Voor komische intermezzo's zorgt ook Xantippe, die meermalen haar ergernis over sommige filosofen in de zaal niet kan bedwingen. Diogenes verwijdert sommigen op een dwaze manier, maar wijst tenslotte Xantippe zelf terecht. Deze wordt woedend als ze bemerkt hoe Apelles haar heeft geschilderd: het gelaat door hartstocht verwrongen. Ze laat zich pas door Daria sussen, als Apelles belooft haar beter over te schilderen. Ondanks al die interrupties gaat Socrates onverstoorbaar voort met zijn redevoering, waarna tenslotte Daria geschenken gaat uitdelen, iets wat Diogenes, consequent van de hand wijst. Dit hele tafereel is zonder twijfel een zwakke plek in Langendijk's drama. De rede van Socrates is wijdlopig, rhetorisch en niet zeer belangwekkend van inhoud, althans naar ons gevoel. Laten we voorzichtig zijn: het zijn 18e eeuwse idealen die hier zo met klem voor het voetlicht worden gebracht. Het zotte optreden van Diogenes en de onderbrekingen door Xantippe, zeker bedoeld als komische verlevendiging, verstoren echter het geheel. En het uitreiken van presentjes door Daria maakt een ietwat dwazen, schoolmeesterachtigen indruk. Belangrijk is alleen het zevende toneel, na die vergadering, als Daria tegenover Socrates haar bewondering uitspreekt voor zijn zelfbeheersing en geduld t.o.v. Xantippe, en Socrates verklaart dat hij haar trouw zal blijven, niettegenstaande haar tegenwoordig gedrag. Vroeger was zij anders, zacht van geest; maar haar jalouzie werd gewekt toen Socrates, volgens een besluit van den Atheensen raad een tweede vrouw heeft genomen. Die vrouw is intussen al gestorven, maar Xantippe is nog nooit over die gevoeligheid heen. Vandaar, volgens Socrates, haar nog telkens opspattende woede. Daria maakt zich nu aan Socrates bekend als zuster van Artaxerxes, koningin der Amazonen. Tenslotte komt Apelles melden dat de Atheense raad uit diepe bewondering voor het vorstelijk optreden van Daria haar goddelijke eer wil bewijzen. Daarvoor schrikt Daria terug; zij zal trachten dit te voorkomen. Dramatisch veel interessanter is weer het vierde bedrijf. Het voert ons terug naar het vertrek waar ook het tweede bedrijf speelde: in het huiselijke milieu. De nieuwe afspraak tussen Appelles en Xantippe loopt, niet onvermakelijk, weer op ruzie uit. De schilder houdt haar zo doorzichtig voor den gek, dat Xantippe kwaad wordt en den brui aan het schilderen geeft. Als Aximander en Eufrosyne haar ontmoeten, draagt zij den eerste op Diogenes te verjagen, desnoods door zijn ton in brand te steken. Zelf heeft zij de vrouwen van de buurt tegen hem opgehitst. Deze opdracht brengt Aximander, die niet bepaald een held is, in verlegenheid. Wat aarzelend gaat hij op Diogenes af, om hem bang te maken voor een dreigend complot van de vrouwen. Diogenes echter lacht hem vierkant uit, steekt den draak met Aximanders verhouding tot Eufrosyne en het huwelijk in het algemeen. Veel verkieselijker is de vrijheid! Als Aximander zich opwindt tot een lofrede op de vrouw, keert Diogenes hem spottend de rug toe. Dan komt Socrates op hem af; verontwaardigd vraagt hij hem rekenschap over zijn gedrag tegen Xantippe: Socrates heeft gehoord dat Diogenes haar geslagen heeft en in zijn ton gejaagd. Dringend verzoekt hij Diogenes zulke praktijken na te laten; hij heeft zijn hulp niet ingeroepen en wenst helemaal geen geweld te gebruiken. Het enige resultaat dat Diogenes heeft bereikt is een huis vol onrust. Laat hij liever een eind verderop gaan wonen! Diogenes is, ironisch, bereid tot verzoening, als Xan- | |
[pagina 72]
| |
tippe haar dreigement, zijn ton in brand te steken, niet uitvoert. Op dat moment verschijnt Xantippe zelf. Spottend treedt Diogenes haar tegemoet, haar vrede en vriendschap vragend. Hij is bereid te verhuizen, maar dan eerst morgen - Xantippe neemt daar genoegen mee. Het zijn weer van die kleine vermakelijke toneeltjes, waarin de personen zo raak zijn getypeerd: de onnozele Aximander, de kwaadaardige Xantippe die een onbeduidend tegenoffensief opzet, de ernstige Socrates, komiek in zijn welgemeende verdediging van zijn boze ega, de raillerende Diogenes, schijnbaar retirerend, in werkelijkheid een sterke figuur. Volgt een nieuwe huiselijke scène: de jongelui vragen of ze zich mogen verloven. Socrates heeft opzichzelf geen bezwaar tegen Aximander, maar vindt de kinderen nog wat jong, wil, bedachtzaam, de beslissing nog wat uitstellen. Maar Xantippe, die den boventoon wil hebben en Socrates dwarsdrijven, zet vinnig door, en Socrates geeft goedmoedig toe. Er vinden omhelzingen plaats, maar Xantippe ontwijkt wrokkend de liefkozingen van Socrates. Na zijn vertrek, breekt Xantippe echter in tegenwoordigheid van de kinderen uit in hartstochtelijk geschrei. Het is weer een van die treffend rake psychologische scènes. Zo even zegevierde ze tegenover Socrates, nu plotseling is ze, jaloers en achterdochtig, een voorbeeld van zwakheid en ellende, een vat vol tegenstrijdigheden. Door haar jaloezie bewijst ze dat ze toch wel om Socrates geeft; door hem te plagen voelt ze dat ze zichzelf kwelt. Hulpeloos wendt ze zich tot haar dochter, in een mengeling van schuldgevoel en zelfbeklag. De hoofdoorzaak zoekt ze toch nog bij Socrates, bij zijn irriterende deugdzaamheid. En haar boze stemming verklaart ze zelf uit achterdocht tegen Ismene (Daria), die het wel niet zo zeer om de wijsheid als om de liefde van Socrates zal te doen zijn. Met haar mooi gepraat weet ze Socrates in te palmen, en zij, Xantippe, staat er onmachtig tegenover. Eufrosyne tracht vergeefs haar moeder deze verdenkingen uit het hoofd te praten: daarvoor is Ismene veel te hoog van geest. Maar Xantippe kent die hooggestemde Amazone beter: ‘Ach kind, gij weet niet hoe die fijnen ons mislijden! / Zij zal de vrouw zijn naar de geest / En ik naar 't lichaam. 'k Ben een beest / Een dier, een boze teef, zoals mij wordt verweten. / Uw vader, lieve kind, zal mij gerust vergeten.’ Hier ligt al haar gevoel van miskenning onomwonden uitgedrukt. Ze is eigenlijk niet werkelijk slecht, maar ze is niet in staat te leven op het niveau van Socrates, voelt zich geestelijk de mindere van haar rivale, lijdt onder haar minderwaardigheid en het verzet er tegen ontaardt in woede, wrok, haat en cynisme. In dit verband haalt Xantippe ook de herinnering aan Myrtho op, die vroegere tweede vrouw van Socrates. In de geschiedenis met Ismene ziet Xantippe een herhaling van wat er vroeger gebeurd is: dat is dan die brave Socrates, immuun voor de liefde! Nee, Xantippe beziet hem door een anderen bril! Zie, daar komt hij net weer aan ‘met zijn Pallas’ zegt Xantippe met grimmigen spot: ‘'k Wil haar niet spreken, laat ons gaan!’ Haar aanvankelijke eerbied voor Daria is dus al heel wat bekoeld. Uit het volgend gesprek van Daria en Socrates blijkt, dat er inderdaad wel ‘iets aan de hand is’ tussen die twee. Daria maakt zich aan Socrates kenbaar en legt hem de eigenaardige orakelspreuk van Delphi voor: ‘Heldin vereenig met den wijsten held: die die zichzelven kent’. Ze vraagt daarover Socrates advies - het lijkt een bedekt huwelijksvoorstel. Socrates wil er over nadenken. En in den volgenden monoloog doorleeft hij dan zijn moment van wankeling, wat hem, of liever Langendijk zo kwalijk is genomen door zijn critici, m.i. volkomen ten onrechte. Dat deze strijder voor de deugd, voor de verhevenheid van den geest en de beheersing der driften, grote eer- | |
[pagina 73]
| |
bied en waardering heeft voor de wijsheid-minnende koningin, is niet vreemd; evenmin dat die sympathie groeit tot een verheven vorm van liefde; dat hij staande tussen de onbeheerste, grof hartstochtelijke Xantippe en de fijnbesnaarde Ismene een ogenblik aarzelt en de beslissing hem innerlijken strijd kost, is heel begrijpelijk. De figuur van Socrates wordt er reëler, menselijker door, en vanwege de beslissing die hij neemt ook grootser: hier illustreert hij met de daad dat hij zichzelf overwint, als hij tegen de innerlijke stem van zijn hart in, kiest voor Xantippe en haar trouw blijft, van wie hij ogenschijnlijk niets heeft te verwachten. Deze overwinning is meer waard dan de voorstelling van Socrates zoals Meijer en Mehler hem wensten n.l. onaantastbaar in zijn deugd. Daar komt bij dat dit wankele moment in Socrates de inleiding is tot de hoogste crisis in Xantippe. Deze dramatische scène zou veel minder effect gehad hebben, als van een verhouding tussen Ismene en Socrates totaal geen sprake was geweest. Xantippe beoordeelt deze zaak alleen van den buitenkant en op haar grove manier. Die speling tussen wat werkelijk plaats vond en Xantippes verdachtmakingen is middel de personen scherper te typeren, het dramatische conflict te verdiepen, en het geheel voor de toeschouwers interessanter te maken. Ook is de monoloog van Socrates uiterst zorgvuldig en psychologisch zuiver opgebouwd. Dit gesprek met zichzelf is de bewustwording van zijn ware gevoelens door het initiatief van Ismene: de werkelijkheid dringt zich op aan den idealist Socrates en dwingt hem tot een persoonlijke keuze, niet theoretisch, maar practisch. Uit zijn eerste woorden spreekt een zekere onsteltenis over die werkelijkheid: een vrouw die hem in verzoeking brengt - wat is feitelijk haar bedoeling: wijsheid of . . . liefde (het laatste spreekt hij uit schroom niet eens uit). Uit de volgende uitroepende zinnen, blijkt zijn onzekerheid over het te geven antwoord. Dieper nadenkend over de situatie, ontdekt hij in Ismene het gevaarlijk conflict tussen zinnen en geest, maar onmiddellijk wordt hij gedrongen tot de zelfbekentenis: maar in mijne ziel het allermeest! Dat plots in hem zelf reëel ontdekte conflict vraagt een oplossing. Argwaan rijst tegen de bedoeling van Delphi, een aanslag op zijn ethiek? Maar achter dien menselijken priester, erkent hij de godheid. Die kan hem niet willen misleiden, maar dwingt hem integendeel tot een redelijke beslissing, een bewuste keuze van den zedelijken mens door een klaar inzicht (typisch 18e Eeuws ideaal!). Dat inzicht breekt dan ook door, dank zij den inkeer tot zichzelf volgens Socrates' eigen theorie van het ‘ken u zelf’ en het innerlijk contact met de godheid. Het voert hem tot de beslissing: ‘Gij (n.l. God) hebt mijn hart verlicht met meer dan zonneklaarheid. / Ik zal de orakeltaal uitleggen naar Uw waarheid. / En mij bedienen van een les / Betamelijk aan Socrates / Opdat die koningin, wier wijsheid wij waardeeren / Ook op zichzelven door de deugd moog' triumfeeren.’ Deze zedelijke overwinning doet echter de verheven gevoelens voor Ismene niet te niet; die strijden niet met de rationele deugdopvatting: O Liefde! daar mijn ziel in blaakt . . . Die uitroep wordt echter onderbroken door de komst van Xantippe. In den bouw en de combinatie van zijn tonelen heeft Langendijk nog niets van zijn vroegere vaardigheid verloren. De ontmoeting van Xantippe met Socrates op dit moment heeft dramatisch bijzondere betekenis. Het gaat immers feitelijk om haar; maar haar houding, uiterlijk en innerlijk, staat in volkomen tegenstelling met die van Ismene. Hoe is het mogelijk dat Socrates kiest voor haar, de door hartstochten verscheurde, de laag-bij-degrondse, de aardse? Des te groter onze bewondering voor Socrates' zedelijken moed; maar ook des te scherper komt in dit verband karakter en innerlijk | |
[pagina 74]
| |
van Xantippe uit. Haar jalouzie voert haar tot een breuk met Socrates, terwijl juist hij de eenheid wil bewaren tegen innerlijk begeren in. Het cynisme van Xantippe, haar argwaan en woede is een beproeving voor Socrates te meer, juist nu. Haar optreden in deze scène is dramatisch zeer interessant: zij veinst - en toont tegelijk haar ware aard en gevoelens; zij voelt de ware situatie van Socrates aan en oordeelt toch onjuist; wonderlijke mengeling van schijn en werkelijkheid. Schijnbaar soumis en bewogen vraagt zij Socrates, of ze zijn liefde nu geheel en al heeft verloren. Die vraag is gehuicheld - haar inzicht staat vast: hij bedriegt mij - even onwaar als de bekentenis, dat ze Socrates soms heeft gehoond, dat ze vaak tevergeefs tegen haar driften heeft gestreden, dat nu de jalouzie haar tot razernij voert en ‘dat ik u teer bemin. Mijn liefde is weer aan 't blaken / En wil niet dat uw hart nog iemand zoude ontschaaken.’ Onwaar, deze openhartigheid? Ja, en toch ook waar! Hoe moeilijk zijn menselijke gevoelens zuiver te toetsen. Ze is jaloers, maar komt die jalouzie uiteindelijk niet voort uit liefde voor Socrates, al is het liefde op een lager niveau dan die van Socrates? Of is het alleen drang tot zelfbehoud, een poging Ismene te overtroeven en Socrates voor zich te behouden, niet om Socrates zelf, maar louter uit zucht te triomferen? Haar liefde zoals ze die voorstelt, ís gehuicheld. De ontwikkeling van deze scène bewijst het. En toch: er is een grond van waarheid in, Xantippe bemint Socrates op haar manier. De gehuichelde scène is tevens een poging Socrates uit zijn tent te lokken, om hem tot een bekentenis te dwingen. Hij is echter oprecht en hoopvol: is Xantippe eindelijk anders geworden, juist nu hij zijn beslissing nam t.o.v. Ismene? ‘Toon mij uw liefde dan’ zegt hij, maar dan komt Xantippe los met haar argwanende vraag, die feitelijk den angel der beschuldiging inhoudt: Maar zou die deftige Amazoon / Die zo bekoorlijk is en schoon / Mij van uw liefde door haar wijsheid niet beroven? - Op Socrates' aansporing haar jalouzie te overwinnen, antwoordt ze nu dan ook feller met een dreigement: ze zal zich met kracht tegen Ismene verzetten; haar het huis uit zetten! Socrates' optreden is ook thans weer niet tactvol genoeg. Wel zegt hij, dat hij haar werkelijk bemint, maar te zeer legt hij het accent op Xantippes tekortkomingen. Dat welgemeende, maar hooghartig lijkende geduld: ‘ik zie uw zielsgebreken voor vrouwelijke zwakheid aan’ irriteert Xantippe bovenmatig. Zijn bekende aansporingen tot deugd wekken in haar den ouden weerzin, die zijn uitbarsting vindt in dodelijke omarming. De tijdig toegeschoten Thisbe weet nog net het ergste te voorkomen. Ze voert Xantippe mee en stelt haar onder bewaking. Scherp verwijt ze Xantippe haar gedrag en zegt haar tenslotte rechtuit waarop het staat: Ismene bemint Socrates, niet zo triviaal als Xantippe meent, doch op een verheven platonische wijze. De reactie bij Xantippe is zeer hartstochtelijk: jalouzie, gekwetste trots, gevoel van diepe verlatenheid en machteloze wrok over die verhouding Ismene-Socrates, spelen dooreen. Intussen heeft Socrates een nieuw gesprek met Ismene: volgens hem houdt het orakel niets anders in, dan dat Ismene ‘door de zucht tot wijsheid aangedreven, de deugd omhelzen moet.’ Een persoonlijke verbintenis zou voor beide noodlottige gevolgen hebben, hun onderlinge liefde is van hoger orde: ‘Mijn ziel bemint uw ziel; zij beiden zijn onsterfelijk en moeten rein ten Hemel gaan’. Slechts node legt Ismene zich bij deze visie van Socrates neer. Ondanks het heftig gedrag van Xantippe, is Socrates ook in dit stadium standvastig gebleven. Maar een nieuwe beproeving wacht hem. Thisbe leidt Xantippe binnen, omdat zij Socrates wenst te spreken. Zij heeft een wild besluit genomen: de breuk met Socrates. Met | |
[pagina 75]
| |
schamperheid en spot geeft ze Ismene het spel gewonnen; zij beminnen elkaar immers toch. Dat weet ze nu onverbloemd. Feitelijk wekt het in haar een demonisch genoegen, dat Ismene Socrates wist te verleiden: de deugdzame is gevallen! Haar enige troef is nu nog: het opeisen van den bruidschat. Tevergeefs poogt Ismene haar daarvan af te brengen. Socrates betreurt het besluit van Xantippe, maar hij weerhoudt haar niet. Hij hoopt op de leiding van de godheid en is zelfs bereid haar meer geld mee te geven dan haar bruidschat. Hij houdt de deur open voor haar terugkeer. Het is een pakkend dramatisch slot van dit bedrijf. Tegenover de zedelijke overwinning van Socrates en Ismene staat deze noodlottige wending. Socrates wees Ismene af, om Xantippe trouw te blijven. Xantippe wijst Socrartes af, om zijn liefde voor Ismene. Het is een ingewikkelde zaak. Had Xantippe gelijk? Voor een deel zeker: Socrates' gevoelens zijn realiteit, hoewel anders dan Xantippe meent. Het is te veel van iemand als Xantippe gevraagd, die realiteit te aanvaarden. De eigenlijke portée ontgaat haar. Zij volgt haar ‘noodlot’ d.w.z. zij handelt volgens haar karakter. Feitelijk is dit een tragische situatie, voor beide partijen. Het kluchtkarakter van het spel is hier geheel verdrongen, zelfs zwijgt thans de humor. Beide keren terug in het slotbedrijf, dat zich weer afspeelt op straat, vóor het huis van Socrates. Opvallend is die gesloten constructie der enscenering: I en V op straat, II en IV binnenshuis, III in de gehoorzaal. Die terugkeer naar het uitgangspunt blijkt ook uit den inhoud: dit bedrijf brengt de verzoening, die reeds in het Ie door Socrates werd begeerd en door Diogenes schijnbaar bereikt. Thans komt Diogenes opnieuw in actie, met succes, maar op een totaal andere manier. In het eerste toneel neemt Xantippe sarcastisch afscheid. Het slagwoord van Socrates ‘ken uzelf’ is haar wapen: Jij kent jezelf niet Socrates, maar ik heb je leren kennen! Overigens handelt Xantippe juist uit ‘zelfkennis’: als ze bleef, zou ze tot verkeerde daden komen! Terwijl ze zich gereed maakt voor het vertrek, stuurt Socrates Aximander naar zijn oom Alcidides om plaats voor Xantippe te bespreken, in de hoop dat ze daar zal kalmeren. Intussen brengt Diogenes het alarmerend bericht dat er gewapend volk in aantoch is, waarom weet hij niet. Hij gaat zich in zijn ton verschansen! Xantippe verschijnt boven voor het venster. Daar ziet ze de dwaze lijfwacht van Diogenes, vier van zijn leerlingen met bezems gewapend: ze meent dat het een bedreiging is voor haarzelf, van Socrates en Diogenes. Als ze hen gewaar wordt en Diogenes haar een spottend saluut laat brengen, keert ze in haar razernij een pot vuil om op de hoofden van haar vermeende belagers, een wat platvloerse, realistische trek die de critici weer met afgrijzen vervuld heeft! Hebben Meijer en Mehler vergeten dat Langendijk hier een bekende overlevering te pas brengt? Diogenes is woedend, Socrates wil naar binnen, maar dan komt Aximander terug. Hij heeft het bij den oom in orde gebracht, en preciseert het bericht van Diogenes: men wil Ismene goddelijke eer brengen, in den waan dat zij Minerva is - Apelles gaat haar opgewonden inlichten. Diogenes steekt weer met de hele situatie den draak. Dan verschijnt Xantippe met Eufrosyne en Aximander, een koffertje met juwelen in de hand. Diogenes laat de bezems presenteren, Xantippe uit haar laatste vervloekingen. Plotseling bemerkt ze tot haar groten schrik dat ze in het rumoer bestolen is: haar koffertje is verdwenen, de dief heeft zich ras en ongezien uit de voeten gemaakt. Algemene consternatie! Diogenes geeft zijn lijfwacht bevel den dief te achtervolgen. Als hij een moment alleen op het toneel is, blijkt dat hij zelf dien diefstal heeft geënsceneerd, in de hoop Xantippe tot inkeer te brengen. | |
[pagina 76]
| |
Een van zijn leerlingen brengt hem heimelijk het koffertje. Een komisch moment ontstaat als Xantippe in haar verwarring Diogenes vastgrijpt, menend den dief gevonden te hebben terwijl deze zich van den domme houdt. Ten einde raad klopt ze aan bij het huis van Socrates. Maar Thisbe wijst haar onverbiddelijk af, en even later werpt ze haar zelfs haar verscheurden bruidsluier voor de voeten. In een melodramatische scène komt Xantippe tot inkeer. Van alles beroofd en door ieder verlaten, overweldigt haar de wanhoop: ‘'k Ben van mijn plicht geweken!’ roept ze vertwijfeld uit: alles heeft ze verspeeld; de gescheurde sluier klaagt haar aan. Er is geen uitkomst meer dan de dood. Berouwvol onderwerpt ze zich aan het noodlot. Met den ontluisterden sluier zal ze zich van het leven beroven, bekennend dat Socrates onschuldig is. Maar dan schiet Diogenes toe; hij ziet zijn nieuwe kans. In hare totale verlatenheid biedt hij haar, die haar grimmigste vijand leek, serieus de helpende hand. Hij bekent dat hij haar tevoren verkeerd heeft behandeld, en vraagt daarvoor vergiffenis. Ze mag haar leven niet verkorten, zich niet verzetten tegen hogere leiding. In deze nieuwe omstandigheden predikt hij haar dezelfde les als in het eerste bedrijf: doe willig afstand van alle schatten der wereld als onnut, om een schat van hoger orde te veroveren, de deugd. Tevens heeft zij op ‘ijdel goud’ vertrouwd, dat haar nu is ontstolen. Of dit werkelijk de kern-oorzaak is van Xantippes ongeluk? Mehler en Meijer hebben Langendijk verweten, dat hij met dit motief een zijspoor insloeg. Dat is niet waar. Het is Diogenes' zienswijze, van den prediker der armoede, dat wil niet zeggen de enige zienswijze: Socrates zag een andere oorzaak. Reeds in het le bedrijf heeft Diogenes hetzelfde betoogd. En ‘haken naar aardse schatten’ is ruim op te vatten: Alle aardsgezindheid tegenover hemelsgezindheid. Diogenes heeft hier alle hatelijkheid en ironie afgelegd. Maar hij blijft het volle pond eisen. Xantippe voelt zich, na aanvankelijk verzet, toch meer en meer getroost en komt door zijn woorden geheel tot bezinning: ten slotte accepteert ze overtuigd de armoede, het leven in een ton! Nog enige keren wordt zij op de proef gesteld. Maar haar bekering blijkt oprecht. De ‘hondse’ praktijken van Diogenes (gesymboliseerd door het zoeken naar mensen met een lantarentje) wijst ze af; een beurs met goud weigert ze, ook de terug gevonden diamanten: die kunnen dienen voor een bruidschat van Eufrosyne. Diogenes bereidt de verzoening voor, die tenslotte plaats vindt, tot vreugde van Socrates, als ook Ismene zich openlijk bekend heeft gemaakt als vorstin, de zuster van den Perzischen Koning.
Wordt vervolgd. G.A. van Es. |
|