De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
De officiele Nederlands-Belgische woordenlijst.De nieuwe Woordenlijst van de Nederlandse taal, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en de Belgische regeringGa naar voetnoot1) heeft onmiddellijk bij de verschijning in dagbladen scherpe kritiek uitgelokt en bezorgdheid over een onvermijdelijke ‘chaos’. Voor de samenstellers was dat niet onverwacht: ‘Wij vleien ons niet, dat ons algemene instemming ten deel zal vallen. Kritiek zal ons niet worden bespaard’, heet het in de Inleiding (§ 6). Voor een billijke en verantwoorde beoordeling achten wij een terugblik in de spellingbeweging onmisbaar. Daarbij moeten wij ons tot hoofdzaken beperkenGa naar voetnoot2). Bijna tot het einde van de negentiende eeuw heeft de spellingregeling van De Vries en Te Winkel (een herziening van de officiële spelling-Siegenbeek) en de daarop berustende Woordenlijst vrijwel onbestreden gezag gehad, al bleef invoering door de regering achterwege. Het streven naar radikale vereenvoudiging, in 1891 ingezet door Dr R.A. Kollewijn, werd beschouwd als onrust stoken. Toch kwam weldra een Vereniging tot stand, die nauwkeurig overwoog, welke vereenvoudigingsvoorstellen in de naaste toekomst kans op instemming en invoering zouden hebben. Nadat deze voorstellen in 1902 definitief herzien waren, was de tijd gekomen om een nieuwe Woordenlijst samen te stellen, voor praktisch gebruik, met het oog op de splitsing in tweeërlei genus (de- en het-substantieven), de meervouden, de tussenletters (n en s) en de spelling van de bastaardwoorden. De samenstelling van deze lijst, in 1903 gedrukt, werd opgedragen aan drie voorgangers: Dr R.A. Kollewijn, Dr F. Buitenrust Hettema en Dr J.J. Salverda de Grave. Een tweede, herziene druk kwam in 1913 van de persGa naar voetnoot3). Bij de praktische toepassing bleek voor een groot deel van het publiek de te ver gaande vernederlandsing van sommige vreemde woorden aanstoot te geven. Een herziening op dit punt werd door de Vereniging opgedragen aan drie ervaren Romanisten: Dr J. Elzinga, Prof. Dr D.C. Hesseling en Prof. Dr J.J. Salverda de Grave. Hun Beknopte Woordenlijst, iets minder radikaal dan die van 1913, is in 1933 verschenen. Na de lange strijd scheen nu de spellingvrede nabij. Dank zij het doortastend optreden van Minister Marchant kwam een bemiddeling tot stand (voornamelijk door het herstel van -lijk en -isch), waarin de Vereniging berustte. De ‘spelling-Marchant’ werd in 1934 bij het onderwijs met instemming begroet en toegepast. Op grond van hetzelfde compromis werd op 1 Januari 1935 een Nederlands-Belgische kommissie, onder voorzitterschap van Dr C.B. van Haeringen, geïnstalleerd met de opdracht een Woordenlijst samen te stellen. Deze is nooit voltooid, al werd in 1936 een beginselverklaring samengesteld en uitgegevenGa naar voetnoot4). Oorzaak was de tegenwerking in de jaren 1935-'39 van konservatieve zijde, onder het ministerschap van Slotemaker de Bruïne. Nieuwe hoop bracht het ministerschap van de onderwijsinspekteur en ervaren leraar G. Bolkestein in 1939, die zelfs na het uitbreken van de oorlog het spellingvraagstuk niet uit het oog verloor en te Londen met Julius Hoste overleg pleegde over hervatting van de Nederlands- | |
[pagina 33]
| |
Belgische samenwerking. Zo kon, na de bevrijding, onder voorzitterschap van Bolkestein opnieuw een gemengde kommissie benoemd worden, met het heuglijke resultaat dat de spellingeenheid op de nieuwe grondslag in 1946 in België bij algemene maatregel van bestuur, in 1947 in Nederland bij de wet tot stand kwam. In deze wet wordt bepaald dat twee punten weldra ‘nader geregeld zullen worden bij algemene maatregel van bestuur, namelijk 1e “het voornaamwoordelijk gebruik en het gebruik van tweede-naamvalsvormen als der, dezer, zijner, enz.; 2e de schrijfwijze van bastaardwoorden en historische namen, alsmede die van z.g. tussenklanken en samenstellingen”. De kommissie aan wie deze taak opgedragen werd, is met zorg samengesteld: een zestal Nederlanders: C.B. van Haeringen (voorzitter), H.E. Buiskool (secreatris), H.J.F. Endepols, C.H.A. Kruyskamp, L.C. Michels, M. Nijhoff; een zestal Belgen: E. Blancquaert (voorzitter), W. Couvreur (secretaris), J. Leenen (als vervanger van R. Verdeyen), J.L. Pauwels, W. Pée, H. Teirlinck, grotendeels vooraanstaande taalkundigen met erkend gezag, bijgestaan door twee letterkundigen-van-naam. De uitkomsten van het veeljarig, tijdrovend overleg, zijn in 1952 vastgesteld en nu in de reeds herdrukte Woordenlijst algemeen bereikbaar in Noord- en Zuid-Nederland. Aan de lijst, die zich onthoudt van woordverklaring en overbodige samenstellingen, is een uitvoerige inleiding, tevens verantwoording, toegevoegd (blz. IX-LXX), door de gehele kommissie ondertekend, en dus de onmisbare grondslag voor elke beoordeling. Een van de leden, Prof. Dr J.L. Pauwels schreef gelijktijdig, in brochurevorm een Toelichting bij de nieuwe Woordenlijst, waarin hij probeert, op eenvoudige, overzichtelijke en volledige wijze alle kwesties te behandelen waaraan de Commissie haar aandacht heeft gewijd’Ga naar voetnoot1). In zijdelings verband zal ook Van Haeringen's brochure Genus en GeslachtGa naar voetnoot2) bij onze bespreking te pas kunnen komen. De zucht: ‘Alweer een nieuwe spelling!’ die bij de verschijning van de nieuwe Woordenlijst hier en daar gehoord werd, was misplaatst. De hoofdregels bleven ongewijzigd. De opdracht gold alleen enkele punten die ‘nader geregeld’ moesten worden, voornamelijk de voornaamwoordelijke aanduiding en de bastaardwoorden-spelling. Voor de oorspronkelijke vereenvoudigde spelling gold de regel: bij de voornaamwoordelijke aanduiding richte men zich naar het gebruik in beschaafde omgangstaal. In het Zuiden werd dat ‘volstrekt onaannemelijk’ geacht. Met de daar nog levende onderscheiding van de drie genera diende rekening gehouden te worden bij een gemeenschappelijke regeling. Nadat een vroegere Commissie geïnstalleerd was, antwoordde ik in een Nw. Taalgids-artikel van 1938 ontkennend op de vraag: ‘Kan het verschil tussen de voornaamwoordelijke aanduiding in Noord- en Zuid-Nederland door een kompromis uit de weg geruimd worden?’Ga naar voetnoot3). Mijn betoog was: voorgeschreven kunstmatige eenheid zou taalverkrachting zijn. Men kan zich dus voorstellen dat ik met grote belangstelling de uitkomsten van het overleg tegemoet zag. Dat zo bevoegde taalkundigen als ‘taaldespoten’ met bindende voorschriften zouden optreden, was niet te verwachten. Zij hebben dan ook het levende taalgebruik in Noord en Zuid nagegaan en geeerbiedigd. Dat blijkt uit de heldere toelichting en verantwoording van de Leidraad, die aan de Lijst voorafgaat. Wat in § 2 en 3 in beknopte vorm uiteengezet is omtrent de voornaamwoordelijke aanduiding, is een samenvatting | |
[pagina 34]
| |
van veelzijdige studie, waarbij zich vooral Ph.J. Simons en Gerlach Royen verdienstelijk gemaakt hebben. Wij behoeven onze lezers maar te herinneren aan de vele artikels over dat onderwerp in ons tijdschriftGa naar voetnoot1. Van Haeringen heeft in zijn brochure Genus en Geslacht het levende gebruik in Noord-Nederland, vooral met het oog op Zuidnederlanders, nog eens duidelijk beschreven, en goed doen uitkomen welke belangrijke rol de minder betoonde vormen spelen; ook wees hij op de concurrentie met aanwijzende voornaamwoorden. Voor het levende Zuidnederlands is het een bekend feit dat de indeling naar drie genera niet geheel overeenkomt met de geslachtslijst van De Vries en Te Winkel, maar ook naar het gewestelijk gebruik uiteenlooptGa naar voetnoot2). In hoeverre deze gewestelijke verscheidenheid bij de samenstelling van de nieuwe Lijst in acht genomen is, valt niet gemakkelijk na te gaan. De Commissie heeft bij de splitsing in hij- en zij-woorden getracht daarvoor enige regels vast te stellen (bijv. de abstracta en collectiva als zij-woorden), maar tegelijk een aantal woorden het teken v (m) gegeven, d.w.z. ‘een zij-woord, dat ook als hij-woord mag worden behandeld’. Daarmee is dus in beginsel het goed recht van verschillend voornaamwoordelijk gebruik in Noord- en Zuid-Nederland, en mijn vroeger geuit bezwaar tegen een ‘compromis’ opgeheven. Een andersoortig bezwaar wekte het opschrift van § 4: Regeling van de schrijftaal en de uitlating dat de Commissie beoogde ‘een regelend ingrijpen in de schrijftaalgewoonten’. Daarbij loop ik het gevaar dat men mij zal verdenken een oud stokpaardje te berijden: mijn verzet tegen een ‘verwarring-stichtende term’Ga naar voetnoot3). Wanneer in deze paragraaf het misbruik van zij en de ‘haar’-cultuur bestreden wordt, dan heeft dat onze volle instemming, maar als het gebruik van die of deze genoemd wordt een ‘ontwijking’ van de keus tussen hij en zij, dan kan men dit beschouwen als een wenk dat men ‘eigenlijk’ goed doet zoveel mogelijk de voorgestelde ‘regeling’ te volgen, die - gelijk de Commissie aarzelend toegeeft - ‘niet aan alle bijzonderheden van de voornaamwoordelijke aanduiding recht doet’ (blz. XVII). Deze opmerking maak ik vooral in het belang van het moedertaal-onderwijs. De officiële schrijfwijze is wel in de eerste plaats bestemd voor de ambtenaar, de journalist, de ‘gewone man’, maar ook de onderwijzer, de leraar zal er rekening mee dienen te houden. Dan ontstaat het bezwaar van overdreven belangstelling, zich uitend in nieuwe en herziene taalboekjes, met regels en uitzonderingen, om van buiten te leren, met invuloefeningen, met ‘verbeteringen’ in school-opstellen, die de leerling tot verzet prikkelen, kortom met dwaalwegen die terugvoeren naar een ouderwets taalonderwijs. Tegen dit mogelijke gevaar dient met klem gewaarschuwd te worden! Bij de bespreking van de Naamvalsvormen (§ 11-13) behandelt de Commissie een onderwerp dat zowel taalkundig als stilistisch van aard is, en dat een afzonderlijke beoordeling zou vereisen, in verband met het zogenaamde | |
[pagina 35]
| |
‘schrijftaal’-vraagstuk. Bij de invoering van de nieuwe spelling is de toepassing van de buigings-n facultatief gebleven. Wie onder de ouderen uit conservatisme of uit overtuiging van deze concessie gebruik wenst te maken, doet m.i. verstandig zich aan de vanouds vertrouwde regeling van De Vries en Te Winkel te houden: de m en v van de nieuwe Lijst zouden hem maar in verwarring brengen. De seksuele-n, waarmee in het Verslag van 1936, volgens opdracht, nog rekening gehouden moest worden, is voorgoed van de baan, en de grammatikale naamvals-n is - dank zij het onderwijs - gelukkig steeds meer tot het gebruik van een oudere generatie beperkt. Geconstateerd wordt terecht dat de s-vormen van de genitieven ‘buiten actief gebruik geraakt zijn en vrijwel beperkt blijven tot staande uitdrukkingen’. Een vraagteken plaatste ik echter bij de uitspraak dat het toenemend gebruik van der, ‘dat zich totnogtoe in hoofdzaak op het papier afspeelt’, de mogelijkheid zou openen op een ‘wonderbaarlijke carrière’. Dat ook de Commissie hier op misbruik wijst en het gebruik van der beperkt wil zien tot de als zij-woorden aangegeven substantieven, zal ongetwijfeld instemming vinden, al zou een statistisch onderzoek nog moeten bewijzen dat hedendaagsche taalgebruikers - behalve in biezondere taalsoort - dit der inderdaad onmisbaar achten, of dat het, evenals des, op weg is naar veroudering. De regeling van de bastaardwoordenspelling had minder kans om principiële bezwaren uit te lokken: de beslissing of men in afzonderlijke gevallen aan de vreemde of aan vernederlandste schrijfwijze de voorkeur zou geven, kan tijdrovend geweest zijn, maar het algemeen erkende criterium, de mate van inburgering, stond sinds lang vast. De Woordenlijst van 1903 (1913), behorende bij de Kollewijn-spelling, was op dit punt reeds vrij gematigd, en niet in de geest van sommige radikaalgezinde medestanders. Dat blijkt reeds als men de c opslaat en vergelijkt met de k. De f kreeg de voorkeur boven ph, maar de th werd veelal gehandhaafd. De herziene beknopte lijst van 1933 was nog iets meer behoudend: ‘al te doortastende wijzigingen’ werden vermeden en dubbele spellingen voorgesteld. In de nieuwe Woordenlijst is het uitgangspunt beknopt maar helder verantwoord in dezelfde geestGa naar voetnoot1): ‘te sterke vernederlandsing zou het gebruik van bastaardwoorden kunnen aanmoedigen’. In veel gevallen is de c gehandhaafd, maar de k toegelaten. Bij ph en rh is vereenvoudiging tot f en r doorgevoerd, maat th is als voorkeurvorm gehandhaafd. Het aantal dubbele spellingen is dientengevolge vrij groot geworden. In onderwijskringen en bij lekenbeoordelaars is onmiddellijk en herhaaldelijk daartegen bezwaar geopperd. Men sprak zelfs van een ‘chaos’, waarop dit zou moeten uitlopen. Waarom de knoop niet doorgehakt? Voor bepaalde doeleinden: het gebruik in de school of in kantoren en bureaux kan strengere eenheid van spelling gewenst zijn - de nieuwe Woordenlijst geeft door aanwijzing van ‘voorkeurspelling’ reeds aanwijzingen - maar bindende voorschriften voor het gehele Nederlandse volk in Noord en Zuid zouden strijdig zijn met het recht op vrije keuze, dat uit de aard van deze woordsoort voortvloeit. Elke regeling is immers afhankelijk van de uiteraard wisselende graad van vernederlandsing. Dit inzicht schijnt moeilijk onder leken door te dringen, al is het sinds een eeuw gemeengoed onder taalkundigen die zich met spellingregeling belastten en zonder uitzondering dubbele spellingen aanvaardden. In dit verband is het treffend | |
[pagina 36]
| |
en aktueel, uit de oudste vereenvoudigde Woordenlijst de volgende bladzijde onverkort over te nemen:
Over de dubbele spelling schudden sommigen het hoofd en spreken van ‘hinken op twee gedachten’. Beginnen wij met er op te wijzen, dat deze dubbelspelling niet iets biezonders is. In de laatste druk van de lijst van De Vries en Te Winkel bijv. vindt men naast elkaar: bondstaat en bondsstaat, canaille en kanalje, catholiek en katholiek, chais en sjees, dronkeman en dronkenman, eikeloof en eikenloof elixir en elixer, feniks en phoenix, ypeloof ypenloof, iepeloof en iepenloof, kwestie en quaestie, mirre en myrrhe, muziekcorps en muziekkorps, pacha en pasja, pennehouder en pennenhouder, priamide en pyramide, rokszak en rokzak, stationschef en stationchef, tyran en tiran, vlaggeschip en vlagschip, vergeeflijk en vergefelijk, enz. enz. Al hebben wij nu ook hier tegen dubbelspelling min of meer ernstig bezwaar, dit geldt niet van alle gevallen. Prof. H. Paul schreef: ‘Es ist gar nicht zu vermeiden, dasz zu jeder Zeit gewisse Schwankungen vorhanden sind, dasz sich Altes und Neues mit einer gewissen Gleichberechtigung gegenüberstehen. Das gilt vor allem, was zur Sitte gehört, das gilt von der Sprache und von der Orthographie.’ Tot onderwijzers zouden wij nog willen zeggen: Het is niet nodig aanstonds beide vormen aan uw leerlingen te doen kennen Doe een keus. Wij wensten alleen, in overeenstemming met de kommissie die rapport uitbracht over de bastaardwoorden en de ie (i), te voorkomen dat wie bijv. de voorkeur geeft aan het nieuwere sjokola tot de meer konservatieve die zich aan chokola houdt, zal zeggen: ‘Zo mag het niet.’ En omgekeerd. Prof. M. de Vries pleitte zèlf, in de Inleiding tot het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal (blz. XXIII) ‘voor onbekrompen erkenning van al die vrije speling en krachtvolle verscheidenheid (in de spelling), waartoe de taal zelve het recht geeft, en die ook voor haar de onmisbare voorwaarde is van gezonde ontwikkeling.’
Een derde, tot de opdracht behorende beslissing had de Commissie te nemen voor de Spelling van de tussenklanken in samenstellingen (blz. LVI-LXIII). Hier werd geen compromis gezocht in het toelaten van tweeërlei vormen, maar getracht regels vast te stellen, ‘zoveel mogelijk gebaseerd op het tegenwoordig taalgebruik’, maar het ‘zoveel mogelijk’ maakt het nodig dat de nauwgezette ambtenaar herhaaldelijk de lijst zal moeten opslaan, en dat de leerling regels met uitzonderingen zal moeten memoriseren en leren toepassen. Voor de -e(n)- is een hoofdregel met twee uitzonderingen opgesteld, met de strekking om de spelling zonder n te bevorderen. De eerste uitzondering vormen samenstellingen, waarbij ‘het eerste lid noodzakelijk de gedachte aan een meervoud opwekt’ (bijv. boekenkast) - de oude regel van De Vries en Te Winkel dus - maar daarbij moet men weer verdacht zijn op uitzonderingen (bijv. kerseboom). De tweede ontworpen uitzondering - met weer uitzonderingen - zal nog lastiger blijken in de praktijk. Bevrediging zal dit compromis m.i. niet wekken, vooral niet bij het onderwijs. Envoudiger en grotendeels op het gehoor te beslissen, is de toepassing van de tussen-s. Niet rechtstreeks tot de opdracht behorende, maar ter afronding nuttig geacht, worden door de Commissie in de inleiding nog enige praktische wenken gegeven voor het schriftelijk taalgebruik, n.l. omtrent de Verdeling | |
[pagina 37]
| |
van de woorden in lettergrepen (blz. LII), het Gebruik van het koppelteken (blz. LXIV), het Gebruik van het deelteken (blz. LXVI), het Gebruik van het weglatingsteken (LXVII) en het Gebruik van hoofdletters (LXVIII). Deze onderdelen geven weinig aanleiding tot verdere opmerkingen.
Aan het einde van dit overzicht gekomen, wil ik, ondanks de geopperde bezwaren, mijn waardering uitspreken voor de wijze waarop de Commissie zich van deze lastige taak gekweten heeft. Men krijgt de indruk dat de beslissingen genomen zijn na uitvoerige gedachtenwisseling en dat het samenvattend resultaat weloverwogen is. Een zeer gunstige indruk maakt ook het besef dat deze woordenlijst ‘niet voor eens en altijd is samengesteld’. Bescheidenheid en historisch taalbegrip spreekt uit de volgende passage: ‘Het is niet zeker, dat de bewerkers van een volgende druk steeds met onze beslissingen zullen instemmen. Een nieuwe uitgave zal de weerspiegeling moeten zijn van nieuwe inzichten en mogelijke nieuwe taalfeiten in Zuid en Noord. In het bijzonder dient het ontwikkelingsproces van de beschaafde Nederlandse omgangstaal in België met aandacht te worden gevolgd’ (blz. XII). Met nadruk wijs ik op het slot van deze aanhaling. De eendrachtige samenwerking van Noord- en Zuid-Nederland, op taalkundig gebied, waarvan deze Woordenlijst een blijvend getuigenis aflegt, verdient waardering en instemming, en zal ook in de toekomst - naar wij vertrouwen mogen - onze gemeenschappelijke taal slechts ten goede komen. Nov. 1954. C.G.N. de Vooys. |
|