De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
De oorspronkelijkheid van Multatuli.I.‘De eis der kunst is oorspronkelijkheid’, leert Multatuli; en nog dringender: ‘De hoofdeigenschap van den waren artist is onafhankelijke oorspronkelijkheid’Ga naar voetnoot1). Persoonlijk maakt hij daarop heel biezonder aanspraak. ‘Ik hoop steeds te gelijken op mijzelf, omdat het gelijken op anderen gewoonlijk de oorspronkelijkheid benadeelt’Ga naar voetnoot2). Daarom wil hij alleen ‘boetseren naar levend model’Ga naar voetnoot3). Hij geeft een opmerking uitdrukkelijk ‘voor nieuw’Ga naar voetnoot4). Bij anderen weigert hij iets te lenen, want wie een eigen rijtuig kan betalen, laat zich niet in een rot huurkoetsje rondrijdenGa naar voetnoot5). Met een ander beeld heet het: ‘Als ik behoorlijk verlos van alles wat ik op 't hart heb, och, ik vrees zo dat ik verlegen zal zitten om kraamkamers voor al die kinderen’Ga naar voetnoot6). Twee maal in één boek verklaart hij, zijn eigen vaandel te dragen en geen ander te kunnen volgenGa naar voetnoot7). Ook verkondigt hij, dat een uitstekend mens enkel daarom uitstekend is, omdat hij geen School volgtGa naar voetnoot8). Inhoever hierbij het ressentiment van de autodidact meespreekt? ‘Geen auteur was ooit z'n tijdgenoten zo weinig verschuldigd als ik’, houdt hij niet op te verzekerenGa naar voetnoot9). ‘Ik schrijf teksten en geen preken’ wordt zó dikwijls herhaaldGa naar voetnoot10), dat we wel moeten merken, hoe hij telkens teksten van vreemden aanlengt en vooral aandikt. Aan Van Vloten bekent hij zelf, dat elke regel, die hij leest, een tekst is, waar hij een preek bij moet makenGa naar voetnoot11). Om de boodschap van zijn eigen oorspronkelijkheid meer kracht bij te zetten, dient de onoorspronkelijkheid van andere schrijvers uit te komen. Een Hollander mag nu eenmaal geen denkbeeld hebben van zich zelfGa naar voetnoot12). We hebben zo goed als geen eigen letterkunde, want alles is ongeveer ‘gestolen goedje’Ga naar voetnoot13). Hier valt de geest van zijn tijdgenoten Jonckbloet en Huet te herkennen, maar Multatuli drukt hun kritiek heel wat krasser uit. Nederland maakt zich immers mooi met afgedragen plunje, het slikt op wat ergens anders werd uitgespuwdGa naar voetnoot14). Bredero heeft bijna al zijn gegevens ‘gestolen’, want op Vondel na hebben de Hollanders weinig scheppingsdrangGa naar voetnoot15). Hooft is niets dan ‘'n litterarische zakkeroller’Ga naar voetnoot16). Multatuli heeft het doorlopend tegen gemeenplaatsen, die hij deunen noemt, zonder zich bewust te maken van het feit, dat Potgieter ze al in 1844 met dezelfde naam brandmerkteGa naar voetnoot17). Ook vergeet hij, er persoonlijk refrienen op na te houden zoals ‘alles is in alles’. Onderhand zijn de grootste geesten niet veilig voor zijn aanklacht, zodat de ‘faiseur’ Goethe ontelbare gemeenplaatsen heet te leverenGa naar voetnoot18). | |
[pagina 21]
| |
De vraag is, of Multatuli het citeren van sommige schrijvers wel zo beslist veroordeeld zou hebben, als hun werken hem bekend waren. Met ophef vertelt hij Stuart Mill niet te kennen, die hij tot zijn ergernis zoveel ziet aangehaaldGa naar voetnoot1). ‘Voorwaar, voorwaar, al dat geciteer is luiheid en bedrog!’Ga naar voetnoot2). Als ieder citaat nu verboden is, wat dan te zeggen van plagiaat, dat hij nog al eens vertoont? Hij lijkt de dief, die het eerste is om te roepen: houd de dief! Een wonderlijke bekentenis in de vorm van een beschuldiging tegen iemand anders is de volgende uiting: ‘Vanwaar in zijn mond dat aanhalen van 'n gezegde? Hij die niet las, naar z'n zeggen’Ga naar voetnoot3). Het lijkt nog meer een zelfportret, wat hij van een buitenlands schrijver opmerkt: ‘Hij haalt nu en dan Shakespeare aan, en ik geloof waarachtig uit coquetterie om den lezer te doen zeggen, dat hij toch rijker is’Ga naar voetnoot4). Gebeten is hij op iedereen, die een woord van hem gebruikt zonder zijn naam te vermeldenGa naar voetnoot5). ‘Men steelt m'n denkbeelden, m'n wijze van uitdrukking’Ga naar voetnoot6). Huet stelde een dergelijk feit eleganter vast met de opmerking, het nogal met zijn eigen stijl te hebben kunnen vinden, tot hij die overal nagevolgd zag. Regelrecht beschuldigt Multatuli, om zo hoog mogelijk te mikken, Thorbecke van plagiaat, wanneer de minister hem een paar keer nagepraat zou hebbenGa naar voetnoot7). Niet als martelaar alleen, maar biezonder als profeet voelt Multatuli zich het brandpunt van het nationale levenGa naar voetnoot8). Deze waan vormt eigenlijk de hoofdinhoud van zijn Ideeën, die eindeloos om het Ik heendraaien. Zijn leiderschap staat en valt met zijn oorspronkelijkheid; en dus verzekert hij: ‘Ik hang niemand aan en verlang dat men mij aanhange’Ga naar voetnoot9). Dit klinkt telkens terug: ‘Tot-nog-toe niet den minsten mangel aan denkbeelden ontwarende, voel ik geen behoefte iets ter-leen te vragen. Ik kan in alle oprechtheid verzekeren, dat ik moeite heb m'n eigen gedachten behoorlijk te logeren, en dus geen ruimte heb voor de kinderen der hersens van 'n ander . . .Ga naar voetnoot10). 't Scheppen begint me makkelijker te vallen dan 't herinneren’Ga naar voetnoot11). Het is de zoveelste betuiging, dat hij op zijn genie drijft en niet op kennis of toepassing van vreemde denkbeelden. Intussen stelt hij graag de nodige geleerdheid ten toon, waarbij de gegevens een andere taal spreken. En die tegenspraak geeft hem meermalen iets kunstmatigs. Na verteld te hebben, dat zijn verbeeldingsleven door boeken is gevoed, zoals het ieder mens wel overkomt, wil hij niet meer lezen, om zijn oorspronkelijkheid te bewaren. Hij houdt nu eenmaal niet van boeken en leest ‘sedert vele jaren’, zegt hij in 1872, zo weinig mogelijk, omdat ‘veel lezen 'n gevolg van traagheid’ isGa naar voetnoot12). Maar dit verachten van lectuur maakt juist zijn oorspronkelijkheid verdacht, want geesten als Dante en Goethe, die hij opzettelijk kleineert, waren nooit bang voor kennismaking met welke wijsheid ook, omdat ze zich alles volledig eigen wisten te maken. De schep- | |
[pagina 22]
| |
pende oorspronkelijkheid bestaat immers niet in krampachtige afsluiting van gemeenschap of traditie, in het altijd weer van voren af aan beginnen, zoals barbaren doen, die vernielen wat ze op hun weg vinden, maar in het zelfstandig verwerken van bekende gegevens. Rembrandt verzamelde zijn leven lang prenten en bewees zijn scheppingskracht door het nieuw maken van het oudeGa naar voetnoot1). Dat gebruiken van bestaande motieven is het laatste, waarover klassieke meesters zich voelen te moeten schamen, omdat de ontwikkeling van de kunst en de vorming van een grote stijl alleen door zulke regelmatige reeksen mogelijk wordt. Multatuli doet zich trouwens onrecht met die blinde ontkenning van lectuur. Behalve dat belezenheid altijd betrekkelijk blijft en zelfs Huizinga zich een onbelezen man noemde, heeft Multatuli wel degelijk gelezen. Hij noemt dan ook verschillende boeken, al mag hij zich het plezier gunnen om lezen een lui karwei te noemen in vergelijking met schrijven. Hij citeert bij gelegenheid schrijvers als BayleGa naar voetnoot2). Hij belooft het geslachtsleven te behandelen ‘naar aanleiding van’ een Engels werk, ‘een der nuttigste boeken die ooit verschenen’Ga naar voetnoot3). Zijn statistieken over de toestand van onze arbeiders vinden naar zijn eigen verklaring een voorbeeld in ‘het schone werk van Le Play Les Ouvriers Européens’Ga naar voetnoot4). Ook vertelt hij ‘'n vrij belangrijke bibliotheek’ te hebben moeten verkopen, waarmee hij een geschiedenis had willen schrijven van onze letterkunde in de eerste helft van de negentiende eeuwGa naar voetnoot5). Als het hem te pas komt, moet de lezer bedenken, ‘dat ik veel boeken heb gelezen’Ga naar voetnoot6). Hij pronkt met zeldzame werken, waaruit hij graag lange aanhalingen geeft, en noemt zich aan 't einde van zijn leven nog ‘gourmet in oude boeken’Ga naar voetnoot7). De boeken, die hij terloops in zijn werken vermeldt, zouden samen een hele lijst leveren. Niet dat hij alles uit de eerste hand gekend moet hebben om er van af te weten. Er zijn nu eenmaal dingen, die in de lucht zitten en een gevoelig assimilatievermogen ongemerkt bestuiven. Zo heeft hij vanzelf deel aan het leven van zijn volk en zijn tijd. Toen Frank van der Goes Amsterdams privaat-docent werd in het Marxisme, heette hij Das Kapital van Marx nog nooit gelezen te hebben, maar er waren allerlei stromen en kanalen om het water uit de bron te leveren. Elke leraar overkomt het wel, dat leerlingen hem zijn lessen triomfantelijk terugvertellen, zonder te beseffen, die van hem te hebben geleerd. Multatuli beseft het op zijn tijd: ‘Dikwijls menen wij zelf iets te hebben uitgedacht, dat eigenlijk afkomstig is van 'n ander’Ga naar voetnoot8). Het is de mens hoogstens in oneigenlijke zin gegund om iets te scheppen, iets te maken uit niets. Zelfs het betoverend sprookje van de Japanse Steenhouwer, dat zó van zijn hart naar zijn mond lijkt te vloeien, werd, wat de inhoud aanging, zoals de schrijver persoonlijk meedeelt, afgeluisterd van Ds W.R. van Hoëvell. En bij welke schrijver hij het levendig verhaal aantrof van Don Ramirez en Don Pedro, zal een Hispanoloog ons misschien eens ophelderenGa naar voetnoot9). Al is er natuurlijk geen sprake van, Multatuli's werken | |
[pagina 23]
| |
regel voor regel te vergelijken met de wereldliteratuur, mag iemand wel door enkele voorbeelden zijn hardnekkig ontkende afhankelijkheid van anderen laten zien, waarbij zulke gevallen alleen worden aangestipt, om het probleem aan de orde te stellen. ‘Het ongedoopte kind dat, nauwelijks geboren, werd weggeslingerd van de borst der moeder, in den poel der eeuwige verdoemenis’. Zo preekt Ds Wawelaar in Max Havelaar en er volgt: ‘Toen viel er een juffrouw flauw’. Het geval laat onwillekeurig denken aan Decretum Horribile, dat Vondel met Kalvijns eigen woorden inleidde: ‘God ruckt d'onnoselheyt van moeders borsten af, en smacktse in 't eeuwigh vier’, waarbij meteen een angstige kraamvrouw werd opgevoerd. Het zou zeker een slag in de lucht zijn, Multatuli's bekendheid met Vondel te onderstellen, als deze dichter niet vermeld stond bij de schrijvers, die hij in Indië las, en als ten overvloede geen hekeldicht van Vondel werd aangehaaldGa naar voetnoot1). Naar gelang zijn aanspraken als profeet groter werden, verminderde zijn waardering voor andere schrijvers; maar in het begin wou hij wel weten iets mooi te vinden. De eerste brieven aan zijn verloofde citeerden meermalen Wolff en Deken, waarvan hij blijkbaar leerde om zijn brieven in dialoogvorm te zetten.Ga naar voetnoot2) Zijn eerste boek vermeldde dan herhaaldelijk de naam Abraham Blankaart, waarbij een later aantekening nog uitdrukkelijk ‘die aardige figuur’ uit Sara Burgerhart ging prijzenGa naar voetnoot3). Dat Droogstoppel ondanks verschil van belichting afstamt van Blankaart, is al vroeger betoogdGa naar voetnoot4); en de bijbelvaste juffrouw Laps uit Woutertje Pieterse, die ‘de liederlijkheid zelf’ blijkt te zijn, heeft veel van de schijnheilige juffrouw Slimpslamp uit Sara Burgerhart. Ook vertelt Multatuli, in Indië de hele Willem Leevend gelezen te hebbenGa naar voetnoot5). Waarschijnlijk varieert hij een gezegde uit dat boek, wanneer hij schrijft: ‘Cervantes, gij de bijna eenige schrijver voor wien ik bijna eerbied heb’, wat herinnert aan een uitdrukking van Daatje: ‘Steinbart beweegt mij bijna om een bijna-Christen te worden’Ga naar voetnoot6). In de begrijpelijk minder gewaardeerde roman Cornelia Wildschut bewondert hij nog het karakterbeeld van de moeder als een ‘onovertroffen kunstvoortbrengsel van den allereersten rang’Ga naar voetnoot7). Kort na Max Havelaar verscheen de schets Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb, waarin de met sobere welsprekendheid herhaalde woorden staan: ‘Want die Javanen waren mensen!’Ga naar voetnoot8). Hiermee raken we aan de filantropie van de verlichting, toen Betje Wolff het meelijden opwekte met de woorden: ‘Die Slaaf, o Wreedaart! is een Mensch. Hij is een Mensch. IJs op dat woord’Ga naar voetnoot9). Multatuli noemt Wolff en Deken een uitzondering op de regel, dat onze schrijvers geen humor hebbenGa naar voetnoot10). De levendigheid van zijn stijl en vooral de vaart van zijn synoniemen schijnt veel te danken aan de geestige schrijfsters. Ze leverden in hun eerste roman de stelling ‘geluk is deugd’, die hij in de verscherpte vorm ‘genot is deugd’ | |
[pagina 24]
| |
zou overnemenGa naar voetnoot1). Het was de leer van Jeremy Bentham. ‘Precies mijn idee’, wat Multatuli telkens zijn napraters in de mond legt, is ook een aardigheid uit Willem Leevend. Behalve Wolff en Deken, waarvan de naam tot in zijn laatste brieven blijft voorkomen, heeft hij Justus van Effen genoten in de beschrijving van het volkslevenGa naar voetnoot2). Zo staat de man, die zich als vrijbuiter in onze literatuur aandient en er ook verrassend veel eigens komt brengen, toch niet helemaal buiten de vaderlandse overlevering. Laat hij liever Frans lezen dan Nederlands, hij kan zijn moedertaal nooit zo meesterlijk hanteren, als zijn stijl niet op werken van voorgangers is gevormd. De kritiek, die hij zich tegenover Bilderdijk en van der Palm veroorlooft, bevestigt mogelijk zijn ontzag voor anderen, tegenover wie hij een eerbiedig stilzwijgen bewaart. Misschien zegt het iets, dat hij Vondel, die bij de rij schrijvers in Max Havelaar eerst de twaalfde plaats innam, tenslotte de vierde gaf, vlak achter zijn geliefde Heine. Zijn ideeën teren vrijwel op de achttiende eeuw, waarvan de geest in zijn jeugd nog voortleefde en waarvan de Franse meesterwerken toen geregeld werden herdrukt. De naam Pope komt dikwijls bij hem voorGa naar voetnoot3); en aan de Essay on Man laten verschillende meningen van Multatuli denken. ‘Al wat is, moet wezen’ klinkt naar ‘Whatever is, is right’Ga naar voetnoot4). Echt verlicht is het verder om zich ‘mensenvriend-wijsgeer’ te noemen, slechtheid gelijk te stellen met domheid, goedheid met begripGa naar voetnoot5). Als Multatuli zich èrgens thuis voelt, dan is het bij de ‘philosophes’, die volgens hem hoger staan dan Kant, de man van ‘vals-wijsgerige schoolpraat’, en HegelGa naar voetnoot6). Zoals hij verwijst naar Vauvenargues, graag La Rochefoucauld citeert, waarvan hij in 1845 de Maximes dikwijls bij zich droegGa naar voetnoot7), prijst hij verschillende Fransen. Hij zou een boek willen schrijven over de ‘beminnelijke’ Pierre Bayle en een ander over de ‘eerlijke’ RousseauGa naar voetnoot8). Dat genot en deugd een gevolg zijn van kennisGa naar voetnoot9), lijkt de platonische leer, waarmee de verlichting gevangenissen door scholen overbodig dacht te maken. ‘We zouden humaner zijn, als we meer wisten’Ga naar voetnoot10) - dit orthodox rationalisme volgt de leer van Bayle. Aan Rousseau is naar Multatuli's eigen verklaring een toneel uit De Bruid Daarboven verplichtGa naar voetnoot11). De Confessions vertelt hij drie, vier maal gelezen te hebben; en van zijn wezenlijke verwantschap met Rousseau blijft hij zich bewustGa naar voetnoot12). Het is meer dan verwantschap, het is hier en daar bepaald afhankelijkheid. Dat het Christendom het meest opgang maak in dicht bevolkte steden en dat het leven op het land de geest daarvoor te ruim laat wordenGa naar voetnoot13) - een wonderlijke interpretatie van de geschiedenis, die de ‘pagani’ of ‘heidenen’ bij een achterlijke boerenbevolking aanwijst -, is wel onder invloed van de natuurvereerder en cultuurverachter Rousseau geconstrueerd. Hoe goed | |
[pagina 25]
| |
en heilig de natuur is, heeft Multatuli zich vermoedelijk door de Rêve d'Alembert horen voorzingen. Het is tenslotte niet moeilijk, in Multatuli een psychologisch evenbeeld van Rousseau te zien. De verdubbeling van een persoon, die het heil van de mensheid verkondigt door zich zelf op te hemelen, de kunst veroordeelt en tenslotte toch niets betekent dan een kunstenaar, is in beiden doorzichtig. Het meest kenmerkend is hun evenwijdig messias spelen. Rousseau eindigt de Confessions met de belijdenis van zijn eigen goedheid, zoals hij in brieven bevestigt geen beter mens te kennen dan zich zelf; en Multatuli leert onophoudelijk wat een goed mens hij is. Maar om zijn zelfstandigheid te bewijzen, kleineert hij deze meester tenslotte evenals elke andere, zodat hij gaat afgeven op de ‘zoetemelks-praatjes’ en ‘frazen’ van Rousseau met zijn ‘afgezaagde theorie van ce bon peuple’Ga naar voetnoot1). Bekent hij zijn afhankelijkheid van VoltaireGa naar voetnoot2), zijn schuld aan deze schrijver is nog veel groter dan hij ooit wil toegeven. Voltaire heet het testament van Meslier ‘geplunderd’ te hebben, maar heeft Multatuli nooit Voltaire geplunderd, al noemt hij hem een oppervlakkig denker?Ga naar voetnoot3). Als hij er groot op gaat, met Mimi samen wiskunde te doen, kan hij wel het voorbeeld volgen van de vrijgeest, die zijn avonden bij Madame du Châtelet doorbracht met binomium en trinomium. Aan hetzelfde adres heeft hij de aardigheid gehaald, dat in de etymologie de klinkers weinig betekenen en de medeklinkers niemendalGa naar voetnoot4). Het sarcastisch dus, dat vanaf de Havelaar meermalen voorkomt, herinnert aan het verraderlijk car van Voltaire. De aanvallen op het geloof zijn door en door voltairiaans van toon, hoe sterk Multatuli de speelse spot van de ironische meester ook verzwaart. De stelling van Voltaire, dat de godsdienst door de priesters voor hun eigenbelang is uitgevonden (waar die priesters dan vandaan kwamen, blijft onopgelost), klinkt bij Multatuli door. ‘En 't vastknopen van de verlossingsgeschiedenis aan de paradijshistorie. . . nu ja, daarin vonden sedert eeuwen de priesters 'n gemakkelijk middeltjen om zichzelf te verlossen van broodsgebrek’Ga naar voetnoot5). De stelling ‘Geloof en hysterie gingen ten-allen-tijde hand in hand’ is, zo goed als de geliefde term ‘mystiekerij’, een nagalm van de EncyclopédieGa naar voetnoot6). Vlakke verstandelijkheid is het, die Multatuli - in dit opzicht alles behalve romantisch - laat beweren: ‘Elk mysterie is 'n vijand’Ga naar voetnoot7). De evenredig met zijn dichterlijk onvermogen toenemende verachting voor verzen kan versterkt zijn door Montesquieu, die hij toont te kennen en die de poëzie een onder fraaiigheden begraven redelijkheid noemde, vergelijkbaar met barbaarse, onder sieraden bedolven vrouwenGa naar voetnoot8). En dat de Japanse Gesprekken, door de schrijver verdedigd met een beroep op de ‘geest der Fransen’Ga naar voetnoot9), van de Lettres Persanes afstammen, ligt tamelijk voor de hand. Waar Multatuli de klassieke opvatting bestrijdt, dat op het toneel alleen vorsten in een heldenrol mogen optredenGa naar voetnoot10), volgt hij Diderot, die maar niet kon begrijpen, waar het heroïsche van een bepaalde rang in zou bestaan. Vorstenschool speelt wel aan het hof, maar | |
[pagina 26]
| |
in de grond is het een burgerlijk drama, omdat de personen tot ergernis van de tijdgenoten als mensen en niet als vorsten zijn voorgesteld. Verder zegt Multatuli de stelling van Talma te begrijpen, dat een toneelspeler zich niet mag laten meeslepen door gevoelGa naar voetnoot1). Hij zou zich de moeite van zijn breedvoerige uitleg kunnen besparen, als hij ons eenvoudig de Paradoxe sur le comédien voorlei, waarin Diderot heeft betoogd, dat de acteur, om het publiek te ontroeren, niet zelf ontroerd moet zijn. ‘Mais quoi? dira-t-on, ces accents si plaintifs, si douloureux, que cette mère arrache au fond de ses entrailles, et dont les miennes sont si violemment secouées, ce n'est pas le sentiment actuel qui les produit, ce n'est pas le désespoir qui les inspire? Nullement . . . L'acteur s'est longtemps écouté lui-même; c'est qu'il s'écoute au moment où il vous trouble, et que tout son talent consiste non pas à sentir, comme vous le supposez, mais à rendre si scrupuleusement les signes extérieurs du sentiment, que vous vous y trompiez. Le cris de douleur sont notés dans son oreille. Les gestes de son désespoir sont de mémoire, et ont été préparés devant une glace . . . C'est le manque absolu de sensibilité qui prépare les acteurs sublimes’Ga naar voetnoot2). Multatuli's anarchistische denkbeelden over gezin en maatschappij herinneren ook aan Diderot en zijn eigenlijk al vrijwel onder woorden gebracht door Musset: ‘De magistrats, néant; de lois, pas davantage;
J'abolis la famille et romps le mariage.
Voilà!. . . Quant aux enfants, en feront qui pourront,
Ceux qui voudront trouver leur père, chercheront’.
Mag de mond van Multatuli het rationalisme belijden, zijn hart trekt onweerstaanbaar naar de romantiek, waarvan alle stokpaardjes naar zijn eigen bekentenis in zijn eerste toneelstuk werden afgedraafdGa naar voetnoot3). ‘Om te geraken tot de gothische bouworde, moeten we eerst zien hoe 't eikenwoud zich welfde tot 'n kerkdak’Ga naar voetnoot4) - het is letterlijk Chateaubriand nagezegd. We weten, dat Multatuli zijn gedichten naar het model van ouder tijdgenoten vormt. Voor Walter Scott spreekt hij meermalen zijn bewondering uit; en van deze schrijver blijkt hij meer geleerd te hebben dan de levenslange navolger van LennepGa naar voetnoot5). Heel zijn verbeeldingsleven, ruimer dan zijn begripswereld, blijft romantisch gekleurd. Noemt hij de humor ‘'n hansworst op den nek van den martelaar’, om de vermenging van het komisch met het tragisch element uit te beelden, dan beantwoordt zijn kijk zuiver aan Duitse dichters, die de humor omschreven als de kus, die vreugde en smart elkaar geven, of als de vonk, die overspringt tussen gevoel en spot, of als het kind van lust en leed, of als een toneelspeler, met de kothurn aan het ene been en de sok aan het andereGa naar voetnoot6). Zo liet Jean Paul het linkeroog van de humor huilen en het rechter lachen, omdat de humor verzoent, terwijl de ironie scheidt. Multatuli maakt zich warm voor Auguste Barbier, waarvan hij de Jambes sinds lang heeft voorgedragenGa naar voetnoot7). En hij hoeft ons niet te zeggen, hoeveel hij van Heine houdt, want de sporen van die dichter liggen overal in zijn werk verspreidGa naar voetnoot8) Zou er nog een bepaald teken nodig zijn, dan volstond | |
[pagina 27]
| |
misschien zijn plan om in Parijs te gaan wonen en Frans te schrijvenGa naar voetnoot1). Heine is direkt hoorbaar in deze blasfemische uitval: ‘Ik schijn moeilijker te voldoen dan Israëls God. Nu, dit spreekt van zelf! Ik heb mij meer moeite getroost dan hij, en had nooit 'n zevenden dag om te rusten’Ga naar voetnoot2). De heen en weer springende fantazie van Minnebrieven komt regelrecht uit de Duitse romantiek, uit Jean Paul met name, van wie Multatuli al een stuk in zijn jeugd berijmde, terwijl de Flegeljahre in Ideeën vermeld staan, al moet de man eindelijk toch weer ‘bitter aan wurmstekigheid lijdend’ hetenGa naar voetnoot3). En de alomtegenwoordige Fancy is een overbekende figuur uit de Europese romantiekGa naar voetnoot4). Woutertje Pieterse stamt volgens Lod. van Deyssel uit de school van DickensGa naar voetnoot5). Het valt met een enkel voorbeeld te illustreren. ‘Vertrouw nooit iemand, die nederig spreekt, want hij liegt’ - lijkt het niet de moraal, getrokken uit de geschiedenis van een valse Uriah Heep, die in David Copperfield altijd zei: ‘because I am so umble?’ Prinses Erika in Woutertje Pieterse, die familie is van een wasvrouw, maakt de indruk een beetje afgekeken te zijn van Les Mystères de Paris, ‘de roman van Sue, die zoveel gerucht maakte’, zoals Max Havelaar zei. Multatuli had het verhaal indertijd met grote belangstelling gelezen, getuige het plan om bij zijn verlof in Europa de Rodolphe te gaan uithangenGa naar voetnoot6). Maar achteraf wil hij boven zijn voorbeeld uitkomen, zodat hij verkondigt, ‘dat aristocratie van verstand en hart niet uitsluitend behoeft gezocht te worden in de lagere standen, zoals sommige romanschrijvers - hofmakend aan 't gemeen - wel eens voorgeven te geloven’.Ga naar voetnoot7) Dit is een verloochening van Les Misérables en Les Mystères de Paris tegelijk en wel in niet al te eigen vorm, want het hofmaken aan het gemeen, mogelijk een term van Taine, komt ook bij Huet voor. Dat het afwisselend optreden van Droogstoppel en Havelaar een ‘geheel oorspronkelijke vondst’ zou zijnGa naar voetnoot8), wordt door de feiten volstrekt weerlegd. In Kater Murr van E.T.A. Hoffmann woelden de avonturen van het dier met de verbeeldingen van Kreisler dooreen; en in het eerste boek van Kierkegaard wisselden de hartstochtelijke estheet en de rustige vrome elkaar grillig afGa naar voetnoot9). Onder de werking van Victor Hugo's formule ‘le laid c'est le beau’ prijst Multatuli ‘de schoonheid van 't lelijke’Ga naar voetnoot10). Hij verheft hier het karakteristieke, tot het karikaturale toe, boven een vormelijke schoonheid, die uitsluitend maat en regel voor de klassieken was. Hij heeft Notre Dame de Paris ergens vermeld, maar noemt het werk, om zijn alibi te bewijzen, natuurlijk weer versleten en maakt de schrijver voor ‘die verzen- en phrasenmaker par excellence’ ofwel ‘faiseur van prulwerk’ uit. Toch leerde Victor Hugo hem met zulke nieuwe ogen zien, dat hij Sietske kon prijzen met deze woorden: ‘Ze is puur leelijk uit overmaat van expressie’Ga naar voetnoot11. Met Dumas, die ook wordt aangehaald, correspondeert Multatuli bij gelegenheid, maar | |
[pagina 28]
| |
tenslotte moeten Dumas en Hugo allebei voor ‘knoeiers’ van ‘vodden’ doorgaanGa naar voetnoot1). Buiten de romantiek is Multatuli met dat al onbestaanbaar. Het wemelt in die literatuur van geesten, die zich onbegrepen en miskend voelen, terwijl het zwerven van huis, het spelen met vrouwen, het verheerlijken van de publieke vrouw dan in de mode is. De episode van Saidjah belichaamt een dubbele liefde voor het exotische en het primitieve, zoals de geschiedenis van Wouter de opkomende belangstelling voor het kinderleven volgt. Het onderbreken van een verhaal voor aanspreking van de lezer is ook een romantisch verschijnsel, dat bij iemand als Thackeray telkens optreedt. Het direkte beroep op de Koning, zoals het slot van Havelaar vertoont, was in 1843 voorgedaan door Bettina Brentano in haar werk met de sprekende titel Dies Buch gehört dem König. Heeft de naam van Prins Spiridio in Vorstenschool soms iets te maken met de titel Spiridion van George Sand? In ieder geval is het hameren op oorspronkelijkheid - en dat is de hoofdzaak - een romantisch kenmerk. Bij ons had Paulus van Hemert onder invloed van Kinker al aan het einde van de achttiende eeuw een redevoering gehouden over oorspronkelijkheid als ‘de hoofdtrek van den waaren dichter’Ga naar voetnoot2). Gerard Brom. |
|