Twee bijbelplaatsen.
Met veel kennis van zaken is Vondels leerdicht Altaergeheimenissen in de W.B. uitgaaf toegelicht, maar enkele keren schijnt een uitdrukkelijk beroep van de dichter op de Bijbel niet duidelijk genoeg verantwoord.
‘Schoon menigh kint Emmanuël, gezeten
Op d' ezelin, met juichen tegenging;
Als David zong van Sions zuigeling,
Noch têêr van mont...’ (W.B. IV 769).
De tekst, die hier bedoeld wordt, is ‘Uyt den mont der jonge kinderen ende der zoogelingen hebt gy u lof toebereyt’ (Ps. 8:3, vgl. Math. 21:16).
Naar Gen. 8:21 verwijzen de volgende verzen:
‘Kon d' Offerhande een' grooter lof verwerven,
Dan uit den mont van Godt, die zelf verklaert,
Dat hij, om haer, de gansche weerelt spaert’ (IV 774).
Verbetering. In het artikel van Prof. Michels, in de vorige aflevering, is een zinstorende drukfout ingeslopen: Op blz. 281 regel 14-15 leze men: ‘Echter in een positieve constructie zonder geen. Aantekening verdient dat hier Van Lennep noteerde...’.