De Nieuwe Taalgids. Jaargang 47
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| |
Twee Hollandse jantjes.Nr. XIV van de Grassprietjes van Cornelis Paradijs, Moeder bij de wieg is een vertaling naar Mathias Claudius' Die Mutter an der Wiege, dat gecomponeerd is door Carl Loewe (± 1869) en in die vorm, mag men aannemen, destijds in menig muzikaal, althans musicerend, gezin welbekend is geweest. Het Duitse lied luidt als volgt: Schlaf, holder Knabe süss und mild,
Du, deines Vaters Ebenbild,
Das bist du, zwar dein Vater spricht,
Du habest seine Nase nicht.
Nur eben jetzo war er hier,
Und sah dir in's Gesicht,
Und sprach: ‘Viel hat er zwar von mir,
Doch meine Nase hat er nicht.’
Mich dünkt es selbst, sie ist zu klein,
Doch muss es seine Nase sein;
Denn wenn's nicht seine Nase wär',
Wo hätt'st du denn die Nase her?
Schlaf, Knabe, was dein Vater spricht,
Spricht er wohl nur im Scherz,
Hab' immer seine Nase nicht
Und habe nur sein Herz.
In het bundeltje van Cornelis Paradijs staat het op deze wijze weergegeven: Slaap, slaap nu! gij zijt moêgespeeld.
Mijn Jantje! vaders evenbeeld!
Dat zijt gij toch, schoon vader zegt:
‘Die jongen heeft mijn neus niet recht.’
Zoo even zat hij aan mijn zij,
En hield op u den blik,
En sprak weer: ‘Hij heeft veel van mij,
Maar toch geen neus als ik!’
Dat dunkt mij zelf: hij is te plat -
Maar zoo gij toch zijn neus niet hadt,
O lieve beelt'nis van mijn man!
Hoe kwaamt gij aan uw neusje dan?
Slaap, Jantje, slaap! wat vader zegt,
Is wis maar spotternij.
En hadt gij ook zijn neus niet recht,
Heb toch een hart als hij!
Wie deze vertaling wil beoordelen moet niet allereerst rekening houden met het karakter van de Grassprietjes, maar met de speciale plaats die het versje in de bundel inneemt. Het voorbericht van de tweede druk (1887) verspreidt daarover enig, hoewel niet voldoende licht. De heer Cornelis Paradijs deelt daar mee: ‘Men heeft mij verweten, dat het gedichtje: “Moeder bij de wieg” door mij aan een vertaling van Tollens zou zijn ontleend’. Het antwoord op dit verwijt maakt de zaak eer erger dan beter. Het geeft te kennen dat er nog een ander gedicht is in de bundel ‘dat treffende overeenkomst vertoont met een schepping van den grooten Tollens’. Wie echter daarom van plagiaat zou spreken, ‘toont eenvoudig geen besef te hebben van de verwantschap tusschen dichterzielen’. Van deze rechtvaardiging nu kan | |
[pagina 96]
| |
men het zijne denken. Nauwelijks valt aan te nemen, gezien de bekendheid die het versje mede in zijn duitse vorm en door de compositie van Loewe moet hebben gehad, dat Van Eeden gedacht heeft de gesignaleerde reactie niet te hoeven verwachten, zodat hij achteraf, door deze mystificatie in het kwadraat zelf te onthullen, een succes te meer had kunnen boeken. Moet men de opheldering uit de Voorrede dan maar situeren in de trant en toon van de hele Grassprietjes-affaire, en er niet op insisteren dat uit de bewoordingen toch eigenlijk nog niet voldoende duidelijk viel te lezen, hoe de vork werkelijk aan de steel zat? Bij het parallelle geval van ‘nog een ander gedicht’ gewaagt het Voorbericht van een ‘treffende overeenkomst’, maar voor wie niet beter wist of weet, geeft noch deze omschrijving noch dat ‘ontlenen aan een vertaling van Tollens’, noch ook in het biezonder de modaliteit van de woorden ‘zou zijn ontleend’ een klare voorstelling van de ware toedracht, die deze was, dat het geïncrimineerde versje met een onbeduidende verandering in de titel een nagenoeg letterlijk overdruksel was van Tollens' vertaling naar ClaudiusGa naar voetnoot1). Er is het een en ander gewijzigd in de interpunctie en de spelling, tekstueel is de enige verandering van belang dat tweemaal jongen door Jantje, het hollandse Jantje, is vervangen. In dit opzicht houdt Tollens zich aan het oorspronkelijke, dat evenwel niet het voorbeeld heeft geleverd voor de herhaling van dit woord in de eerste strofe. In het geheel van zijn bundeltje heeft Van Eeden overtuigend bewezen dat hij voor zijn parodie op Tollens en de anderen het niet nodig had op deze wijze leentjebuur te spelen bij de geparodieerde zelf. Intussen is nog in onze tijd de affaire bekroond met een sloteffect, dat de heer Paradijs na het démasqué moeilijk meer kan hebben verwacht. Een verzameling Nederlandse nonsens op rijm, bijeengelezen door D. de LangeGa naar voetnoot2), die ook een keuze bevat uit de Grassprietjes, heeft in de afdeling-Cornelis Paradijs een plaatsje ingeruimd aan Tollens' Wiegeliedje onder Van Eedens titel: Moeder bij de wieg. De inleiding tot deze selectie laat niet na te gewagen van het succes dat aan Van Eeden ten deel viel, toen hij de ‘spottende navolging’ als ‘scherpste wapen’ hanteerde, een succes zo groot, ‘dat niet ingewijden er invlogen’. C'est le cas de le dire, ook nu nog. Een vergelijking tussen de beide teksten, die van Claudius en die van Tollens geeft aanleiding tot enige opmerkingen. In reële verhoudingen paste ook toen reeds niet het gebruik van het voornaamwoord gij c.a., schril afstekend tegen het duitse du. Het zou nog lang duren eer Kollewijn de lucht zuiverde van onwerkelijke buigingsvormen als den blik, trouwens hier het enige geval; zelfs was Roorda's verhandeling over spreektaal en schrijftaal (1858) nog niet verschenen. Op rekening van de papieren taal mag ook schoon van de eerste strofe worden geschoven, een woord dat ook toen in het spreken van een moeder tegen een kind volkomen misplaatst was. Hetzelfde geldt van beeldtnis in O lieve beeldtnis van mijn man, een regel waaraan in het Duits niets beantwoordt en die zijn ontstaan dankt aan de noodzaak van een rijm op het aanstonds volgende dan. Nog altijd is het woord wis in gelegenheidspoëzie en levensliedjes een veelgeliefd monosyllabum, evenals ras en steeds, | |
[pagina 97]
| |
bij degenen die noch over voldoende stijlgevoel noch over genoegzame techniek beschikken om de eisen van het metrum ondergeschikt te houden aan die van het adaequate taalgebruik. Of dat in Tollens' dagen ook zo was, kan ik niet zeggen. Het moegespeelde kind moet ook toen al wel tot de ciiché's behoord hebben. Dat geldt stellig van de holder Knabe süss und mild bij Claudius, maar overigens past deze aanspraak beter dan de transpositie, die een motivering geeft van het Slaap nu, echter de onuitgesproken samenhang doorbreekt, de gedachte wegleidt naar iets wat niet ter zake doet: het voorafgegane spelen. Bij Claudius zit de moeder aan de wieg van het reeds slapende kind - bij hem geen slaap nu- en dan begint de gelijkenis met de vader tot haar te spreken. Het kind heeft geen naam, bij hem niet, ook bij Tollens niet, en dat is waarschijnlijk in de situatie meer ‘echt’ dan Van Eedens Jantje: gelijk wij zagen de enige wijziging in de tekst. De onderstelling ligt voor de hand dat hij met dit naampje de hollandse binnenhuissfeer heeft willen accentueren, evenwel ten koste van wat een werkelijke moeder waarschijnlijk zou hebben gezegd. Zo even in de 2e strofe veronachtzaamt de nuance van Claudius' Nur eben jetzo, waarover Zo juist nog had kunnen geschreven zijn. Geen neus als ik mist, als vergelijking, de directheid van meine Nase. De platte neus is ook in andere zin plat, vergeleken bij het kleine neusje. Het uitvallen van de woorden Doch muss es seine Nase sein wordt door de invoeging van toch in regel 2 van de 3e strofe niet goedgemaakt; om de juiste bedoeling van dit toch te vatten, moet men eigenlijk het duitse voorbeeld kennen. Het metrum, en het rijmschema, afwisselend gelijk in de strofen 1 en 3 tegenover 2 en 4 is in de vertaling bewaard gebleven. Groter vrijheid, bij kleiner bestek, gunt zich een tweede vertaling, beter navolging: Kleine Jantje van C. Budding: Kleine Jantje likte van de
Keukenspiegel al het kwik,
In zijn jeugdige onschuld menend
Dat dit hielp tegen de hik.
Op het kerkhof sprak zijn moeder
Snedig tot mevrouw van Valen:
‘'t Was een zure dag voor Jantje,
Toen het kwik begon te dalen’.Ga naar voetnoot1)
Hierbij de aanwijzing: ‘naar het Engels’, die een lezer nieuwsgierig maakt, of de ommeslag in het verseinde van de regels 2 en 4 in de 2e strofe ook in het arigineel voorkomt. Het zal wel niet - zo denkt hij - en het is ook niet zo: Little Willie Trom his mirror
Licked the mercury right off,
Thinking in his childish error,
It would cure the whooping cough.
At the funeral his mother
Smartly said to Mrs Brown:
‘'t Was a chilly day for Willie,
When the mercury went down.Ga naar voetnoot2)
Behalve in de wisseling van staand en slepend verseinde valt ook een afwijking te noteren in het rijm, wanneer men tenminste houden mag dat mirror en error als rijmend bedoeld zijn. Onverschillig of dit al dan niet het geval is, | |
[pagina 98]
| |
het Engelse versje is hier niet sterk. Noch als rijm noch als niet-rijm is de verbinding overtuigend; in beide onderstellingen is de analogie met de andere strofe scheef. Dan liever een onmiskenbaar schema abcb, zoals bij Budding’. Het treft zo dat wij hier weer met een Jantje te doen krijgen. Zo schijnt een hollands jongetje nog steeds te moeten heten. Het kwik maakte een ingreep nodig in de ziekte: de kinkhoest werd hik. Daar ging de patient op vooruit, niet het vers, omdat immers tussen kinkhoest en een zo radicale therapie een aannemelijker verhouding bestaat. Jeugdige onschuld is een vrije weergeving van childish error; cliché-achtig is zij minder dan het schijnt, omdat onschuld hier niet zijn gewone betekenis heeft. Het zwakste punt bij Budding' schijnt mij Jantjes zure dag. Als het kwik daalt, wordt het kouder, of omgekeerd. Nu is het waar dat ook zuur wel gebruikt wordt in toepassing op het weer, maar het is dan niet de lage temperatuur, veeleer de subjectieve ervaring van iets onaangenaams, die daarbij op de voorgrond staat. En of zelfs daaraan door iemand wordt gedacht, als hij Ieest van Jantjes zure dag, moet betwijfeld, om niet te zeggen betwist worden. Iemand begint daaraan misschien eens te denken, als hij weet van het engelse chilly. Wat de maker van het engelse versje zegt, bedoelt hij zeer precies. Op chilly komt het aan, in de letterlijke zin, en in de semi-figuurlijke van de dood. Nu blijkt het ook maar gelukkig dat het jongetje Willie heette: ‘'t Was a chilly day for Willie’. Die moeder heeft dat natuurlijk niet gezegd. Daarvoor is het een nonsensversje. Maar er is meer method in deze madness dan zich gemakkelijk laat handhaven in een navolging.
Nijmegen, Augustus 1953 L.C. Michels |
|