De Nieuwe Taalgids. Jaargang 47
(1954)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdH als wankel foneem.Zonder een beslissing aan te durven, of hier sprake was van een onbewust fonetisch proces dan wel van een bewust reguleringsproces, heeft Verdenius in zijn opstel over het H-phoneem in het 17de-eeuwse Amsterdams (Studies p. 148 vv.) met materiaal uit Hooft, Vondel, Coster, Bredero, Starter e.a. beschreven wat er met de h ‘aan de hand’ is geweest. Het eind is in elk geval dat de h is geworden tot een duidelijk foneem, terwijl omstreeks 1600 de amsterdamse h ‘nog zwakker resistentie [had] dan de h van onze algemene cultuurtaal’. Variantenstudie leert dat Hooft en Vondel hun teksten wijzigen om aan deze meer consistent geworden h haar recht te geven. Hoofts d'Hollandsche Graef wordt Den graef van Hollandt, Vondels de grimmige Hekate maakt plaats voor de felle Hekate, Nog lang na Vondel en Hooft vindt men bij ‘de mindere goden en ook de kluchtspelschrijvers’ de samensmelting, die zeker niet mag gelden als uitsluitend Vlaams-Brabants (p. 151). Ter illustratie van de toestand in de volkstaal geeft Verdenius enkele voorbeelden uit Bredero, waarbij echter de spraak van Jerolimo in dit verband bewijskracht mist, en de waarde van vs. 769 (s'hebben) verzwakt wordt door de opmerking in noot 12, betrekking hebbende op gesproken taal van tegenwoordig: ‘Ze hebben, ze horen en dgl. veel gebruikte wendingen kunnen tot allegro-vormen (zebbe, zore; ook met s) worden’.Ga naar voetnoot1).. Zeker niet tot de volkstaal valt te rekenen het sonnet van Bredero aanvangend met de woorden De soele Somer. Hierin gaan de namen der seizoenen telkens vergezeld van een allittererend epitheton. De zomer is zoel, de winter wrang, de herfst heftig, de lente lief. Wij lezen: De heftige Herfst kan mijn bloeme niet verstooren.
Hierin moet herfst als twee lettergrepen gelden. Daaruit zou volgen, dat de lgr. -ge van heftige overloopt in (H)erfst. Maar de curieuze omstandigheid doet zich voor dat daarmee de allitteratie in het gedrang komt, zodat men toch inderdaad g' h, met duidelijk gemarkeerde h Zal hebben te lezen. Want een allitteratie, die enkel orthografisch zou zijn, moet toch wel een contradictie heten, in weerwil van de ‘littera’. Verdenius zegt, tegen het einde van zijn opstel: ‘Tussen een duidelijk phoneem en - in 't geheel geen phoneem kunnen hier, bij deze bijzondere klank, overgangen liggen, nuances in realisering’. Voor deze zienswijze biedt de besproken versregel een onverwachte, des te meer opmerkelijke bevestiging.
Nijmegen, Augustus 1953. L.C. Michels. |
|