Gezelle en Schubert.
Hoe zoet is 't tusschen broederen twee
te wandelen, te wandelen,
bemint men van de twee den een,
den een gelijk den anderen;
bemint men ze alle twee, en zij,
beminnen ze ook malkanderen
gebroederlijk: 't is zoet erbij
te wandelen, te wandelen.
Geschreven op een feestdag 's avonds om half elf, zoals Gezelle persoonlijk aantekende, in een jaar en bij een gelegenheid, waarover alleen de nodige onderstellingen te maken zijn, volgt dit Kleengedichtje na een ander, dat blijkbaar werd ingegeven door een oud Meiliedje, waarvan hij zelf ergens vertelde het dikwijls gehoord te hebben (Ged. Gez. en Geb. en Kleenged. Jub, uitg. II 232 vv.). Deze omstandigheid mag steun geven aan de mening, dat het hierboven staande Kleengedichtje ook door zang is geïnspireerd. Daarbij ligt het voor de hand te denken aan een overbekend lied van Schubert, waarvan Gezelle op die feestavond zelf mogelijk onder de indruk gekomen was:
Das Wandern ist des Müllers Lust,
Das muss ein schlechter Müller sein,
dem niemals fiel das Wandern ein,
das Wandern, das Wandern, das Wandern, das Wandern.
De romantische zwerflust van Schubert is bij Gezelle omgezet in een gemeenschapsliefde, die hoger wijding krijgt door de herinnering aan de hem zo vertrouwde psalm ‘Ecce quam bonum et quam jucundum habitare fratres in unum’ (Ps. 132 Vulgaat), waarop zijn eerste versregel een hoorbare toespeling maakt. Het zal wel gezocht lijken om in de beide ‘broederen’ ook nog een verwijzing naar Petrus en Paulus te zien, die op de bewuste feestdag gevierd werden; maar volstrekt uitgesloten is deze mogelijkheid niet, al was het enkel omdat de homilie, die het brevier op 29 Juni te lezen geeft, de twee apostelen vergelijkt met Romulus en Remus.
Trouwens twee martelaars, die op 26 Juni herdacht worden, staan in het Misgebed uitdrukkelijk als broeders in het geloof en het lijden aangeduid; en er is aanleiding om deze tekst te laten gelden, omdat de Mis van dezelfde dag ook het bewuste psalmvers heeft ‘Ecce quam bonum...’. Twee dagen later levert de Mis het verhaal van Handelingen III, waarin het word