Bij een gedichtje van Vondel.
In zijn artikel ‘Harpoen en “verkeerde” Harpoen’ (Ts. 55, blz. 97 e.v., 1936) bespreekt P.H. Greiner ‘het onmiddellijk na Harpoen verschenen Anlwoort op 't Harpoen’ (blz. 98). Van dit Antwoort haalt hij op blz. 118 o.m. vs. 19 aan: ‘Al wat den Bybel leert stond' in sijn hart geschreven’.
Blijkbaar heeft Vondel het Antwoort zo grondig gekend, dat hij elf jaar later, in 1641, zich dit nog herinnerde en het - onbewust? - gebruikte toen hij een tweetal gedichtjes maakte ‘Op het afzetsel van den Heere Geeraert Vossius’ (uitgave W.B., dl. IV, blz. 213). Het laatste (zesde) vers van hel tweede van deze gedichtjes luidt nl.: ‘Al wat in boecken steeckt is in dat hooft gevaren’. In een aantekening hierbij wijst De Vooys op de reproductie van het handschrift van dit tweede gedichtje in de uitgave Van Lennep-Unger 1639-40, waar staat ‘zijn hooft’ in plaats van ‘dat hooft’. De overeenkomst met vs. 19 van het Antwoort wordt hierdoor nog iets groter.
's-Gravenhage.
J. de Kruys.