Bijbel en Bilderdijk.
Om de dood van zijn kinderen te herdenken, zei Bilderdijk in Afscheid van Leyden (1827): ‘Daar moest mijn bloed den akker mesten’ (D.W. XII 339). Als zo'n versregel voor ons gevoel de retoriek van de dichter kenmerkt, is het tenslotte hierom, dat hij welbewust de taal van Profeten wou spreken. In de Statenbijbel las hij: ‘Sy sullen pijnlicke dooden sterven, sy sullen tot mist op den aardbodem zijn’ (Jeremia 16: 4). En bijbelvaste leerlingen als Da Costa, voor wie hij allereerst schreef, hebben de toespeling op het Oude Testament zeker dadelijk begrepen. Maar het feit dat de roem van Bilderdijk 1860 een knak begon te krijgen, hangt vermoedelijk samen met een vervreemding van de Schrift, die onder het liberalisme tamelijk algemeen ging worden. Waren Busken Huet en Multatuli, de eerste kleineerders van de dichter, met de Schrift al goed vertrouwd, ze hanteerden het bijbels spraakgebruik hoe langer hoe spotzieker, naarmate ze verder van het Christendom af kwamen te staan. Onder letterkundigen raakte de tale Kanaäns, waarop zoveel oude poëzie gedreven had, vrijwel vergeten; en daarom ging de voeling met Bilderdijk nog meer verloren. Geen toeval was het dan ook, dat Geerten Gossaert beide elementen samen zocht te herstellen: de bijbelse toon en de Bilderdijkse taal.
G.B.