De Nieuwe Taalgids. Jaargang 46
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Hendrik Conscience en zijn uitgevers.Voor de kennis van een auteur als Conscience, die gedurende zijn lange leven in het middelpunt van de Vlaamse belangstelling gestaan heeft en een grote vriendenkring bezat, is zijn briefwisseling een waardevolle bron. Zijn biografen hebben niet verzuimd daarvan gebruik te maken. Pol de Mont noemde in zijn biografie van 1883 de briefwisseling met Jan van Beers en met hem zelf speciaal onder zijn bronnen. Vandaar dat Dr. A. Jacob als ‘poging om de studie van Conscience op wetenschappelijke grondslag te vestigen’ een zo volledig mogelijke verzameling van alle bewaarde brieven van 1837 tot 1851 voortreffelijk bewerkt en toegelicht uitgegeven heeft.Ga naar voetnoot1) Eugène De Bock heeft in zijn bekende en boeiende studie over Hendrik Conscience daarvan dankbaar gebruik gemaakt. Er bleef echter een leemte. A. Jacob had vooral het oog gehad op Conscience's aktieve betekenis voor de Vlaamse beweging. Brieven uit het latere deel van zijn leven zijn later slechts sporadisch gepubliceerd. Een pendant van Jacob's standaarduitgave bleef dus uit. Die leemte is nu ten dele aangevuld: Dr. Gilbert Degroote en Jan de Schuyter bezorgden een royaal uitgevoerde en degelijk bewerkte uitgave van alle brieven, gewisseld tussen Hendrik Conscience en zijn uitgevers, met inleiding en toelichting.Ga naar voetnoot2) J.P. van Dieren was niet alleen de toegewijde uitgever, maar ook een hartelijke vriend van de schrijver. In een Woord vooraf wordt er op gewezen dat deze teksten in dubbel opzicht belangwekkend zijn. Ze geven inzicht in de rol die de uitgever vervult en zijn verhouding tot de auteur; ze werpen nieuw licht op de figuur van Conscience in de ‘wondere contrastwerking die zijn leven doorspeeld heeft’: ‘een origineel en spontaan natuurtalent, niet steeds practisch in de gewone omgang en in zijn goedheid soms smartelijk door het leven geslagen, met de niet geringe neiging tot een, overigens onschuldige bohème maar er toe gedreven zijn verbazend gemakkelijke productiviteit winstgevend te maken.’ Tegenover de correspondentie met Van Dieren is die met andere uitgevers van weinig belang. De vele illustraties (portretten en titelpagina's) verhogen de waarde van deze uitgave, die de stoot moge geven tot een volledige aanvulling van de briefwisseling na 1851, een eervolle taak voor de Koninklijke Vlaamse Academie! | |
[pagina 234]
| |
Ueber das Niederländische Adverbalpronomen er.In de Travaux du cercle linguistique de Copenhague, Vol VIII (Copenhague-Nordisk Sprog- og Kulturforlag - 1952, 32 blz. Prijs f 2.50) schreef de Deense geleerde Gunnar Beck een verhandeling over dit onderwerp, met tal van goed gekozen voorbeelden uit het levende Nederlands, grotendeels ontleend aan Kruisinga, Overdiep, Muusses en Hammerich. In hoofdzaak is de stof verdeeld in vijf groepen: 1e. er + praepositie: er in, er bij, er van enz., anticiperend: het gaat er om dat..., bepalend bij een voorzetselbepaling: een auto met niemand er in. Los daarvan staat het zuiver lokale, terugwijzende er, b.v. = in dat huis; 2e. het repletieve er, d.w.z. louter vullend in het zinschema optredend: er liep iemand achter hem = Iemand liep achter hem. Dan zou er een ‘topisch subjekt’ genoemd kunnen worden; 3e. er met dubbele funktie, òf repletief-praepositioneel: er zaten acht soldaten in (d.w.z. in die wagen) òf repletief lokaal: er zijn drie mensen komen wonen (d.w.z. daar, in dat huis); 4e. er zonder representatieve funktie: hij ziet er ziek uit; 5e. kwantitatief er: ik heb er zes (nl. boeken). Uit deze beknopte samenvatting blijkt reeds dat deze studie rijk van inhoud en degelijk van samenstelling is. | |
Toponymie en Dialectologie.Deel XXVI (1952) van de Handelingen van de Koninklijke Commissie voor toponymie en dialectologie bevat in het Vlaamse gedeelte twee studies: Een blik op het Middeleeuws Krijgswezen op de basis van de anthroponymie door A. Carnoy, met soms verrassende verklaringen van persoonsnamen, en een uitvoerige studie over î in het Mechels door H. Vangassen. Verder drie gebruikelijke en leerzame rubrieken met overzichten van De Nederlandse Dialectstudie in 1951, door L. Grootaers, van De Plaatsnamenstudie in 1951, door H.J. van de Wijer, H. Draye en K. Roelandts, en van De Persoons-namenstudie in 1951, door K. Roelandts. Als afzonderlijke uitgave van dezelfde Commissie verscheen een uitvoerige en grondige studie over de Toponymie van Asse door Jan Lindemans (Tongeren Drukkerij George Michiels N.V. - 1952) met een brede Inleiding (blz. 9-84) met een beschrijving van de geografische toestanden en merkwaardige voorgeschiedenis uit de Romeinse en de Frankische tijd, die zich weerspiegelen in de plaatsnamen. | |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis VI (1952).In deze onlangs verschenen bundel zijn o.a. de volgende bijdragen opgenomen. A. Carnoy publiceert, met veel interessant materiaal, een studie over Oude Beroepen en Vlaamse familienamen. - P. Gorissen is er in geslaagd, het woord Hackino te verklaren, dat in een bekend ‘tafelspel van twee personagien’ voor de uitgevers onduidelijk bleef: het is een Waalse spotnaam voor Jantje. - Zeer uitvoerig behandelt Gilbert De Smet de Geschiedenis en geografie van het werkwoord lijden (pati), teruggaande tot de oudste tijden. Daarbij komt o.a. de verbreiding van de synoniemen lijden en dogen ter sprake. - A. Cosemans bespreekt Taaltoestanden historisch gezien, namelijk Het cultureel uitzicht van Brussel in de 18e eeuw, tot 1830. Aan het slot volgt een overzicht van de Werkzaamheden van de Maatschappij 1951-1952. | |
Het taaleigen van Belgisch-Limburg.Voor het verzamelwerk Limburg (Brussel, Elsevier-1953) schreef Dr J. Grauls een uitvoerige studie over dit onderwerp, toegelicht met een kaartje | |
[pagina 235]
| |
en met portretten van hen, die zich voor deze dialectstudie verdienstelijk gemaakt hebben (blz. 39-57). Op blz. 58 volgt een dergelijk opstel over De Letteren van Joz. Droogmans. | |
Iets over hel gebruik van de eerste persoon in verhalend prozaGa naar voetnoot1).Dit onderwerp, de onderscheiding van subjectieve en objectieve verhaaltrant, dat Mej. Dr M.J. Gerhardt koos voor haar Openbare Les als lector in de moderne Franse letterkunde aan de Groningse Universiteit, ‘ligt op het terrein van de algemene literatuurwetenschap’. Eerst wordt de historische vraag gesteld: wanneer is voor het eerst deze subjectieve verhaaltrant toegepast en hoe in latere perioden. In het tweede gedeelte komt de vraag ter sprake: ‘wat is de bedoeling en wat is het effect van het gebruik van de eerste persoon als procédé van vertelkunst?’ Met voorbeelden uit de internationale romankunst, in aantekeningen verantwoord, werd het interessante betoog toegelicht. | |
Dankbetuiging van de tachtig-jarige redakteur.Bij mijn tachtigste verjaardagsviering werd ik verrast door een aan mij gewijde bundel met achttien opstellen van vakgenoten uit Noord- en Zuidnederland, in de vorm van een extra-aflevering van ons tijdschrift. Het is mij een behoefte op deze plaats mijn hartelijke dank te uiten voor deze bewijzen van genegenheid en vriendschap, die ik op hoge prijs stel, en niet licht vergeten zal. Mijn dank gaat allereerst uit naar mijn beide mederedakteuren, die in overleg met Zuidnederlandse collega's het plan ontwierpen, dat voor mij strikt geheim gehouden is, maar ook de firma Wolters verdient lof en dank voor de gulle medewerking, die ongetwijfeld ook door de abonné's van De Nieuwe Taalgids gewaardeerd zal worden. C.G.N. de Vooys. |
|