Allicht.
Het zal velen opgevallen zijn, dat het bijwoord allicht meer en meer de waarde begint te krijgen van ‘natuurlijk!’, ‘vanzelfsprekend!’, ‘nogal glad!’, enz. Als men zegt: ‘En natuurlijk moest ik die kans wagen’, kan men als normale reactie van de toegesprokene verwachten: ‘Allicht!’ Ook met niet verbonden komt het voor: ‘Je begrijpt, hijzelf er heen gaan, dat paste niet!’ -. ‘Allicht niet!’ Deze gebruikswaarde van het bijwoord is, naar mijn indruk, vrij jong, maar wint snel veld, zoals dat regel is bij emphatisch geladen woorden. Dat het W.N.T. 2, kolom 209, het woord in deze betekenis niet vermeldt, is begrijpelijk. Maar dat het Supplement 1, 8ste afl., kolom 952, in 1949 verschenen, er niet van rept, valt op en nog meer, dat het aan de laatste druk van Koenen is ontsnapt. Ter verklaring kan men aanvoeren, dat ons allicht tot nu toe alleen welig tiert in de dagelijkse omgangstaal: tot voor kort had ik het nimmer in geschreven teksten gelezen. De eerste ontmoeting frappeerde mij dan ook zo, dat ik mij verplicht gevoelde die te melden. Het woord komt n.l. voor in de ‘Letterkundige Kroniek’ van de Nieuwe Rott. Crt. van 22 Nov. 1952, bl. 2 en wel in een bespreking van Raymond Brulez' De Haven: ‘De persoonlijke beschrijvingskunst van de romancier heeft hier echter toch ook weer zijn algemene kant, omdat de chroniqueur tegelijk een scherp beeld ontwerpt van het Vlaamse volkskarakter in zijn voornaamste elementen, èn in zijn kostelijke afwijkingen, waarin Brulez toch nooit - allicht niet! - de leutige kant van Timmermans inslaat.’
(curs. niet van de boekbespreker: allicht niet!).
J. Naarding.