De Nieuwe Taalgids. Jaargang 46
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden: 1950-1951.Dit Jaarboek wordt geopend met een rede van de toenmalige voorzitter A. Mout over De hedendaagse mens en de poëzie. Daarop volgen een drietal voordrachten, die alle betrekking hebben op het tijdperk waarin de Maat- | |
[pagina 119]
| |
schappij ontstond, n.l: Letterkundige stromingen en -kritiek in Nederland tijdens de eerste levensjaren van de Maatschappij door J.C. Brandt Corstius; De Nederlandse taalkunde tijdens de eerste levensjaren van de Maatschappij door H. de Buck; Culturele aspecten en perspectieven in Nederland omstreeks 1775 door G.M. de Gelder. - In een uitvoerige voordracht wijst E.J. Dijksterhuis op de betekenis van Simon Stevin. - Onder de talrijke Levensberichten vestigen wij de aandacht op de volgende, in alfabetische orde: Letterkundigen: Jan van Oudshoorn (door K.A. Mayer), Victor de Meyere (door Paul de Keyser), Carel Scharten (door Dirk Coster). Neerlandici: P.L.F. Daniëls (door P. Lambermond), Jacoba H. van Lessen (door C.B. van Haeringen), D.C. Tinbergen (door C.G.N. de Vooys), A.A. Verdenius (door A. Zijderveld), P. Lucidius Verschueren (door P. Polman), J.A. Vor der Hake door M.J. Langeveld. | |
Zinswoorden.Onder ‘zinswoorden’ (Satzwörter) verstaat men samenstellingen van een verbale stam, met een daarvan afhankelijk, volgend of voorafgaand substantief, voornaamwoord of bijwoord, bijv. bedilal, albedil (zie Ned. Spr. § 68, 3de druk § 81). De verklaring van dergelijke samenstellingen levert allerlei moeilijkheden op. Grondig is dit onderwerp behandeld in een publicatie van de Universiteit te Uppsala: Zur Inversion in Deutschen Satzwörtern door Sten Hagström (Uppsala - A.B. Lundequistska Bokhandeln - 1952). De schrijver toont zich ook op de hoogte van wat in Nederland over dit onderwerp geschreven is: op blz. 9-11 bespreekt hij, met Nederlandse voorbeelden, de opvattingen van Dr. J.H. van Lessen, in haar proefschrift, en van Dr. M. Schönfeld, in zijn Historische Grammatika. | |
Syntaxis van zeventiende-eeuwse ‘stadhuistaal’, ambtelijke en handelstaal.De verschijning van Jan van Riebeeck's Dagregister heeft aanleiding gegeven tot een breed opgezette Sintakties-stilistiese studie van die Dagregister van Jan van Riebeeck, waarop Dr. J.A. Verhage aan de Universiteit van Kaapstad gepromoveerd isGa naar voetnoot1). In zijn Inleiding sluit hij zich begrijpelijkerwijze dankbaar aan bij de Zeventiende-Eeuwsche Syntaxis van G.S. Overdiep, al oppert hij tegen diens stelsel ook enige bezwaren. Uit het Dagregister koos hij 150 bladzijden, voor dit onderzoek het meest geschikt, met de bedoeling de opgemerkte verschijnselen ook statistisch, in vergelijking met Overdiep's gegevens, vast te leggen. In een zestal hoofdstukken onderzocht hij, uitvoerig en grondig, achtereenvolgens: Die vorm van die meedelende hoofsin en bijsin, die participia praesentis en perfecti, die infinitief as beknopte sin, besondere konstruksies en samentrekking. Belangrijk is vooral de Slotbeskouwing in het achtste hoofdstuk, waarin Van Riebeeck's stijl gekarakteriseerd wordt: het ambtelijk karakter, maar daarnaast zijn talent van vertellen, zijn streven naar beknoptheid, maar ook zijn afwijkingen van de logische syntaxis. De samenvatting luidt: ‘Sy styl is somtyds moeilik. Dit is hoofsaaklik toe te skrijwe aan twee eienskappe: sij lus tot uitvoerigheid en sy strewe na beknoptheid van vorm. In altwee gaan hy te ver. Hy oorlaai sy sinne, onderbreek hulle te dikwels en rek hulle te veel uit, terwyl hy deur die keuse van 'n al te beknopte vorm, deur sy sug na sametrekking onduidelik word. Ook in ander opsigte is hy geneig om te oordryf: hy verswaar sy sinsverbande, sy aanlope en sy partisipale groepe. Hy gebruik baie partisipiale | |
[pagina 120]
| |
groep. Die gevalle van ongemotiveerde inversie na ende is besonder talrijk. Sy styl toon tekens van haastigheid of slordigheid. Wanneer Van Riebeeck as gevolg van sy lus tot skrywe en sy lewendige belangstelling in alles wat om hom aangegaan het, uitwei oor allerlei minder amptelike sake, kan hy onderhoudend vertel, maak hy menige rake opmerking en gee hy blyke van 'n gevoel vir humor’. Dit proefschrift is een aanwinst voor de studie van het zeventiende-eeuwse schriftelijke taalgebruik en kan weer als grondslag dienen voor soortgelijk onderzoek. | |
Taalfilosofie.Het Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte en Psychologie van Oktober 1952 bevat ook de Annalen van het Genootschap voor Wetenschappelijke Philosophie (Assen - Van Gorcum en Comp.). Daarin zijn twee verhandelingen opgenomen die taalkundigen kunnen interesseren, n.l. Dr. Raymond Hoekstra: De taal der kunst en S. Kooi: Taalanalyse en oordeelsstudie. | |
Middeleeuwse stichtelijke exempelen.Wij ontvingen een boek van Dr. Ph. J. Huyser over Het exempel in de prediking (Groningen - J. Niemeyer - 1952), waarin dit onderwerp van de oudste tijden tot heden uitvoerig behandeld wordt. Uiteraard ligt het voor het grootste deel op theologisch gebied, maar het onderwerp heeft ook een litterair-folkloristische zijde. Dat geldt voornamelijk de Middeleeuwse periode. De schrijver behandelt dus vrij uitvoerig Het exempel in de prediking der Middeleeuwen (blz. 95-118), ‘toen het, inzonderheid in de 13e en 14e eeuw, een periode van hoogconjunctuur beleefde, als daarvoor of daarna nauwelijks is aan te wijzen’. In de aantekeningen (blz. 159 vlg.) vindt men daarbij een litteratuur-opgave, die van grote belezenheid getuigt. | |
Een bundeltje essays over Louis Couperus.Geen betere reklame voor de gezamenlijke werken van Couperus hadden de uitgevers kunnen bedenken dan de goedkope uitgave van een goed verzorgde verzameling essays, waarin de betekenis van deze schrijver van verschillende zijden belicht wordt.Ga naar voetnoot1). Wij volstaan met de opsomming van de auteurs en de behandelde onderwerpen. Na een Inleiding door de kommissie van redaktie volgen bijdragen van F. Bordewijk (Louis Couperus en de fantasie), Menno ter Braak (Tachtiger, meer dan Tachtiger), N.A. Donkersloot (Analyse van een roman: Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan), Pierre H. Dubois (Couperus en de materie), Anton van Duinkerken (Louis Couperus), Albert Helman (De stille kracht in het oeuvre van Couperus), Julien Kuypers (Over Louis Couperus), Anne H. Mulder (Après tout van Couperus de dingen die voorbijgaan), Top Naeff (Louis Couperus en de legende), P.H. Ritter (Over de stijl van Couperus), Elisabeth de Roos (Couperus en zijn Haagse romans), C. Serrurier (Een momentopname van Couperus' persoonlijkheid), G. Stuiveling (Louis Couperus: verteller, verbeelder). | |
Een bundeltje essays over Paul van Ostayen.Het bovenstaande is als voorbeeld gevolgd door de uitgevers van de gezamenlijke werken van Paul van OstayenGa naar voetnoot2). De auteurs die gevolg gegeven hebben | |
[pagina 121]
| |
aan de uitnodiging om een bijdrage te leveren, zijn: Jozef Muis (Paul van Ostayen en de stad), E. du Perron (Cahiers van een lezer), Jan Engelman (Paul van Ostayen), M. Nijhoff (Paul van Ostayen), M. Gilliams (De man voor het venster), Gaston Burssens (Paul van Ostayen, zoals hij was), J.J. Klant (De poëzie van Van Ostayen). | |
Intonatie en grammatische funktie in het Nederlands.Een voordracht, door Gerlach Royen, gehouden in een vergadering van de Kon. Ned. Akademie over dit onderwerp, is in de Mededelingen, deel 15, No. 8, afgedruktGa naar voetnoot1). In het eerste gedeelte worden zinnen beluisterd, waarin adjektieven ontbreken; in het tweede deel gaat het juist om de ‘wisselende kwesties’, veroorzaakt door optreden van het adjektief, ‘dat het beslissende woord pleegt te spreken’. Daarbij doet zich de vraag voor of men bij verbindingen met woorden als luxe-, model- te maken heeft met geadjektiveerde substantieven of met het eerste deel van samenstellingen. Het derde gedeelte gaat over de verhouding tussen het indirekte en het direkte voorwerp. Aan het slot vestigt de auteur er de aandacht op, dat hij ‘overal uitging van zijn persoonlijke intonatie’. Dat trof ook de hoorders bij de voordracht van deze Limburgse geleerde. Dat zal ook de lezers treffen, als ze vernemen dat de toonhoogte geschat wordt met behulp van termen, ontleend aan muzikale intervallen: van terts tot oktaaf. In andere Nederlandse gewesten is zulke sterk wisselende toonhoogte zeldzaam, terwijl daar het aksent van nadruk weer veel opvallender is, tenzij de uitspraak ‘eentonig’ gaat worden. | |
Lambert ten Kate als germanist.Overtuigd dat de verdiensten van Lambert ten Kate als germanist nog onvoldoende in het licht gesteld zijn, heeft Prof. Dr. F.A. Rompelman in de Mededelingen der Kon. Ned. Akademie, Nieuwe Reeks, Deel 15, No. 9, een verhandeling over dit onderwerp gepubliceerd (Amsterdam - Noord-Holl. Uitg. Mij. - 1952). (Prijs f 1,40.) | |
Menselijke Verstandhoudingsmiddelen.Onder deze titel zijn - bij H.P. Leopolds Uitgevers Mij. N.V., 's-Gravennage - de vijf voordrachten verschenen, die gehouden zijn op het zesde symposion van de Sociëteit voor Culturele Samenwerking. Het vierde (van C.F.P. Stutterheim) handelt over ‘Literaire taal en verstanhouding’, het aatste (van A. Reichling) over ‘Taal als verkeersmiddel’. | |
Essays van Prof. P. Geyl.In de onlangs verschenen bundel Reacties (Utrecht - 1952), voor een vroot deel van historische aard, vestigen wij de aandacht van onze lezers op een drietal. De oudste bijdrage, Multatuli en Van Lennep, dagtekenend van 1911, behandelt het auteursrecht van de Max Havelaar. De beide andere, Busken Huet als geschiedschrijver en Reacties op Ter Braak en Perron, zijn eerst in De Gids van 1952 en 1951 verschenen. | |
Handelingen van het twee en twintigste Nederlands Philologen-Congres.Bij de firma J.B. Wolters te Groningen verscheen deze bundel Handelingen, van het Congres, de 17de en 18de April 1952 te Utrecht gehouden. Behalve een algemeen verslag vindt men daarin de volledige tekst van H. Wagen- | |
[pagina 122]
| |
voort openingsrede (Eilanden der Zaligen) en van E.J. Dijksterhuis (Clio's Stiefkind). Van de zeer talrijke voordrachten, in de velerlei secties gehouden, is een beknopt verslag opgenomen, met de daarop volgende discussie. | |
Inaugurele rede van Prof. W.J.M.A. Asselbergs.De Nijmeegse opvolger van Prof. Gerard Brom koos als onderwerp van zijn op 30 Jan. 1.1. uitgesproken rede: Vijftig jaar na Schaepmans dood. Een bladzijde uit de voorgeschiedenis der moderne interpretatie-methode. (Bussum - Paul Brand N.V. - 1953. Prijs f 1,-). De spreker stelde zich ten doel: ‘heropening van het onderzoek naar de aesthetica van doctor Schaepman’. Allereerst valt te letten op zijn bijbelse schoonheidsleer, die uitgaat van de nauwe samenhang tussen het ware en het schone. Poëzie is wel de hoogste gave, maar niet een onontbeerlijke levensvoorwaarde. Zijn opvatting wordt dan verduidelijkt door zijn polemiek met J.H. Gunning. Bij de beoordeling van Schaepmans gedichten moet men in het oog houden tot wie hij zich richtte: niet tot Roomse individuen, maar tot de Roomsen als bestanddeel van het Nederlandse volk: ‘Een deel van zijn letterkundige aesthetica laat zich op dit onderscheid terugvoeren.’ C.d.V. | |
Nederlandse spraakkunst voor Denen.Mevrouw Annie Holch Justesen, litt. doctoranda, heeft een Hollandsk Grammatik bewerkt (Kopenhagen, 1952; 158 blz.), die zich aandient als een omgewerkte uitgave van het gelijknamige boek van Martha Muusses en L.L. Hammerich, maar in omvang en opzet zozeer daarvan verschilt, dat het een heel nieuw boek is geworden. De afdeling ‘klankleer’, een voortreffelijk stuk werk, is van de hand van de bekende vrouwelijke lector aan de universiteit te Kopenhagen Eli Fischer-Jörgensen. De grootste afdeling van het boek is de ‘vormleer’, die de woordvormen en het gebruik daarvan behandelt, en daarbij steeds wijst op bijzonderheden waarin het Nederlands van het Deens verschilt. Zo wordt uitvoerig het gebruik van de praeposities besproken; waarderende vermelding verdient ook de zorgvuldige bespreking van de infinitief met en zonder te. Er is verder een kort hoofdstuk over ‘woordorde’, en een vrij lang over ‘woordvorming’. Alles getuigt van scherpe en juiste waarneming en is met goede voorbeelden toegelicht. Het boek is in de eerste plaats bestemd voor studenten die van het Nederlands maken ongeveer wat wij een ‘bijvak’ zouden noemen, maar ook voor mensen die enige praktische kennis van het Nederlands willen verwerven. Voor beide rubrieken van gebruikers zal het goed kunnen dienen. C.B.v.H. |
|