De Nieuwe Taalgids. Jaargang 46
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Vliegende Hollander.Dr. A. Borgeld heeft enkele tientallen jaren geleden in dit tijdschriftGa naar voetnoot1) aanvullingen gegeven op het boek van Dr. G. Kalff Jr.: De Sage van den Vliegenden Hollander. Nadat onlangs de voornaamste bewerkingen hiervan in de moderne Nederlandse letterkunde ter sprake zijn gebracht in enige literaire tijdschriftenGa naar voetnoot2), lijkt mij ook nu een aanvulling wenselijk. Belangrijker dan de weergaven in verschillende sagenboeken zijn wel enkele moderne opvattingen omtrent De Vliegende Hollander. Vermeldenswaard is allereerst Tijl, het expressionistische toneelstuk van Anton van de Velde (1925). Tijl Uilenspiegel, de verpersoonlijking van de Vlaamse vrijheidsgeest, is met Lamme Goedzak en Brabo uitgeweken naar een ver eiland. Daar verschijnt hem in een visioen de vliegende Hollander, de rusteloos voortgedreven pessimist, die na zeven jaar weer eens aan land mag en daar ook Ahasveer ontmoet. Zij willen Tijl, die als ‘'n ongevloekte vol gekke illusies aast naar geluk’, inschrijven ‘bij de vennooten der zeven jaren’ en manen hem aan ook zijn ziel te verkopen, omdat hem toch de wanhoop wacht. Doch zij verdwijnen, als Nele-Assepoes en Don Quichotte verschijnen. Dit visioen doet Tijl's optimisme opleven: Hij keert terug naar Vlaanderen, verslaat de overheerser, de Franssprekende markies Saturé de Bel-Esprit, een Don Quichotte, bij wie Nele als Assepoes in dienst is. Maar al spoedig weet men Tijl zijn Nele weer te ontroven, waarna hij teleurgesteld voorlopig | |
[pagina 103]
| |
naar zijn eiland terugkeert. Zijn stuurman is de vliegende Hollander, die hem om zijn vast geloof benijdt en tenslotte weer zeven jaar moet gaan varen. Pss in Tijl II (Maastricht, 1930) laat Anton van de Velde Uilenspiegel in Vlaanderen terugkeren, waar Tijl Jr. begonnen is het onrecht te herstellen zijn moeder Nele aangedaan. Merkwaardig is ook de opvatting van Mr. Max Stibbe in Zwanenridder en Vliegende Hollander (Utrecht, z.j.). Hij ziet de Vliegende Hollander als een doodslegende, misschien beter gezegd als een occulte mythe en een theosophisch symbool van het Hollandse volk in een onverloste phase. Dit in tegenstelling met de Zwaanridder, Helias of Lohengrin, die als een levenslegende wordt opgevat, het symbool van een lichtende toekomst. Verder is opmerkelijk de nog onuitgegeven toneelbewerking van Mr. A.C. HennyGa naar voetnoot1). Een jongeman, Nico Hollander, noemt hierin de kleinsteedse provinciale bekrompenheid de vloek van het geslacht Hollander. Op een Kerstavond doet hij voor de kerk zijn vader, Ds. Hollander, opstandige verwijten, waarna deze aan een hartverlamming sterft. Later krijgt Nico spijt. Met zijn studies heeft hij geen succes. Een voortdurend schuldbesef kwelt hem. Achteraf heeft hij respect gekregen voor zijn vader. Vele jaren later zit Dr. Nico Hollander in de wachtkamer van een vliegveld, nadat hij het vliegtuig ‘De Vliegende Hollander’ gemist heeft. Hij ziet nu als de vloek der Hollanders niet slechts dat zij provincialen zijn, maar ook dat zij alleen maar in elkaar de provinciaal zien. Bij gebrek aan vertrouwen eft hij altijd in angst. Hij voelt zich een gedoemde op een vliegend schip zonder verlossing. In de wachtkamer ontdekt hij echter een oude kennis, die zich vroeger voor haar vader heeft opgeofferd, maar het niet heeft kunnen volhouden. Dit werd voor haar man aanleiding tot zelfmoord. Zo voelt ook zij zich schuldig. Wanneer zij horen dat het gemiste vliegtuig is verongelukt, komen beiden tot het inzicht dat vrees en schuldgevoel door de zekerheid van het Godsvertrouwen kunnen worden opgeheven, als men Christus zoekt. Na zijn schipbreuk durft Nico Hollander nu samen met haar weer op het spookschip van het leven scheep te gaan. Opvallend is bij deze opvattingen dat de aandacht meer uitgaat naar het rusteloze in de hoofdfiguur. Men heeft de neiging dit kenmerk van de moderne mens op de voorgrond te plaatsen met verwaarlozing van het historische kader en de bijzonderheden van het oude verhaal. In zoverre is hier dus overeenkomst met de bewerkingen van ‘poètes maudits’ als Marsman, Slauerhoff, Achterberg en Opperman en met een prozabewerking als die van Johan van der Woude.
Groningen. H.T.J. Miedema. |
|