Een Ironische Beets-Hymne.
Voor het Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’ 1952 leverde Mr. J.W.C. van Campen een aardige bijdrage, getiteld De Beets-hymne van 1893. Hij gaat daarin uitvoerig na, hoe Nicolaas Beets als dichter verheerlijkt werd door zijn tijdgenoten en hoe hij vooral roem oogstte op de Taal- en Letterkundige Congressen. Daarna bespreekt hij de reaktie bij de opkomst van de Tachtigers, o.a. in het Predikanten-lied van Cornelis Paradijs. Een naklank daarvan, die minder bekend geworden is, treft men aan in de Nederlandsche Spectator, namelijk een anoniem ingezonden neo-Latijns gedicht, waarvan de auteur zich verschool achter de letters A.A. Later is gebleken dat dit de Zwolse leraar Nicolaas Adrianus Cramer was. De titel luidt: Hymnus sallemnis in usum nobilissimorum linguilittero-congressualium en het eerste van de acht coupletten:
Mr. Van Campen drukt de tekst van dit geestige, spotzieke neo-Latijnse ‘Grassprietje’ geheel af, en geeft er een Nederlandse vertaling bij, met de aanhef:
Die in uwe Stichtsche woning
zetelt als de lett'ren koning,
Nicolaas goed-heilig man,
willen wij met loflied eeren
lijk slechts trouwe kudde kan.
C. d. V.