visschers op sommige zeedorpen aan de schuit geven’. Dit is ook het enige gegeven dat WNT voor deze toepassing van het woord bezat (9, 176). Zij is onbekend aan Overdiep-Van Es, Wdb. Katwijk; man staat daar alleen als ‘volslagen matroos’.
Poirters zegt (Masker, ed. Salsmans-Rombauts, p. 135):
En hoe sal Britten-landt, hoe sal noch Vranckrijck schroomen,
Als uwen oorloghs-man sal kruyssen op haer stroomen?
De voorzichtigheid van de aantekening ‘Wellicht: oorlogsschip, vgl. eng. a man of war’ zal wel hieruit voortvloeien dat de steller er van geen andere bewijsplaats kende.
In het tijdschrift Taxandria (II, 1895, p. 304) vonden wij een plaats die leert dat ook het enkele man voor een schip bekend was. Zij staat in het journaal in 1665 gehouden op het schip de Vrijheid waarop commandeerde de kapitein Jan van Amstel: ‘de 4 schepen die dicht bij ons waren, siende dat wy noch soo van ons beten verlieten ons en gingen toen op de Harderin aan, want wy saghen wel dat die Man haer niet ontseylen konde, omdat hy sijn voorstenghe quijt was’. De vrouwelijke naam van het schip vormde geen bezwaar om het als Man aan te duiden.
Er is hier sprake van een oorlogsschip, maar dit betekent nog niet dat men man kan stellen = ‘oorlogsschip’. De algemene waarde ‘schip’ zou ook passen, tenzij men te doen heeft met een betekenisverdichting: man voor oorlogsman.
Het Engelse man-of-war doet veronderstellen dat er een gebruikswijze man ‘schip’ moet hebben bestaan. Inderdaad vermeldt NED die betekenis: ‘with qualification used for a ship’; het verwijst daarbij naar man-of-war, Indiaman, merchantman. Reeds een citaat uit 1473 heeft Frenchmen voor Franse schepen. In 1558 leest men: ‘the Christopher being the headmost and the weather-most (d.i. het meest te loefwaart) man, went roome with the Admirall’; in 1605: ‘a Barbadoes and a Jamaica man’; in 1700: ‘Mast of a Ship or Man’; in 1778: ‘The Brest fleet was sailed, twenty-eight men-of-the-line’.
De vraag kan gesteld worden of de oudste van deze aanhalingen wellicht de weg wijst naar een verklaring. Men kan zich namelijk voorstellen dat het uitgangspunt gelegen heeft bij de gewoonte om schepen aan te duiden naar hun nationaliteit: a Frenchman, a Dutchman, een Fransman, een Engelsman, een ook thans nog gangbare wijze van doen. De Flying Dutchman is niet alleen de Vliegende Hollander, maar ook zijn schip. Ik heb de naam bazelman wel eens gehoord voor rivierschepen die tussen Bazel en Rotterdam varen, maar een deskundige van de Waalkant heeft mij verzekerd, dat in kringen van betrokkenen deze aanduiding niet geldt, zomin trouwens als men daar het woord aak gebruikt voor sleepschepen. Men zou iemand die van een bazelman sprak wel begrijpen, op de kantoren ook wel zo hoffelijk zijn geen aanmerking te maken, maar de ‘naam’, zo verzekerde mijn zegsman, is het niet.
In de samenhang van deze composita hoort ook het woord visserman thuis. Men zal het horen, als iemand van de wal uit een ‘zeil’ op afstand ziet: ‘'t Is geloof ik een visserman’. Hij kon ook zeggen: ‘een visser’; in beide gevallen is er geen duidelijk onderscheid tussen de man en zijn schuit. De persoonsnamen op -er vervullen gelijke functie: een Duitser voor een Duits schip, een Zwitser; en als voldongen soortnaam een schokker (vgl. Van Haeringen, Suppl).
De mogelijkheden zijn uit de aard van de zaak even talrijk als de wijzen