De Nieuwe Taalgids. Jaargang 46
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Alberdingk Thijm als tekstbezongerIn het tweede deel van de Verspreide Verhalen van Jos. Alb. Alberdingk ThijmGa naar voetnoot1) treffen wij een beschouwing aan over ‘Het Begijnenklooster, te Grave, en zijne Dichteresse’. De bronnen hiervoor werden Thijm hoofdzakelijk geleverd door ‘gelijktijdige ongedrukte handschriften’. Een daarvan was een geschreven zeventiende-eeuwse liederenbundel, destijds in particulier bezit van Thijm en thans voorhanden in de bibliotheek van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant te 's-Hertogenbosch. Het ligt voor de hand, dat Thijm in deze studie ettelijke gedichten opgenomen heeft om de lezer ook door middel van het werk zelf een beeld van de besproken dichteres te doen vormen. De argeloze lezer echter die zou menen, dat Thijm hem de ware tekst van de gedichten voor ogen gaf, wordt daarin deerlijk teleurgesteld, wanneer hij het handschrift ter hand neemt. Dan blijkt immers, dat Thijm eigenmachtig nogal vele veranderingen heeft aangebracht en daardoor - hetgeen het ergste is - de gedichten in hun wezen aangetast heeft. Telkenmale toch blijkt hij door zijn wijzigingen rhythme of gedachte ingrijpend veranderd te hebben. Het is niet belangrijk genoeg hier alle afwijkingen nauwkeurig weer te geven; het zou ook veel te veel plaats vergen: meer dan 500 andere lezingen heb ik opgetekend, hetgeen op een geheel van 15 volledig en 8 gedeeltelijk afgedrukte gedichten een respectabel getal genoemd mag worden. De versregels, waarin ik geen verschil opmerkte, zijn dan ook zeer schaars. Nu mogen we al deze tekstveranderingen niet in het nadeel van Thijm uitleggen; herhaaldelijk immers heeft hij een kennelijke vergissing van de copiiste verbeterd, bijv. Adieu (Thijm, blz. 218) - Adeu (hs. fol. 102, vs. 1) Bovendien heeft Thijm de spelling van het handschrift willen moderniseren en normaliseren. En hiertegen zou men, vooral als het een populaire studie betreft, geen bezwaar behoeven te maken. Doch Thijm blijkt hierbij zeer willekeurig te werk te zijn gegaan; hij voert enerzijds zijn spellingvereenvoudigingen niet consequent door en anderzijds maakt hij ook de spelling herhaaldelijk ingewikkelder dan die van het handschriftGa naar voetnoot2). Zo wordt bijv. door Thijm dikwijls de spelling gh vereenvoudigd tot g, doch bij het persoonlijk voornaamwoord ghy wordt over het algemeen gh gehandhaafd; doch ook dit is weer geen regel, zodat wij herhaaldelijk gespeld vinden gy, terwijl in andere woorden de spelling gh behouden bleef; zelfs treffen wij plaatsen aan, waar Thijm in plaats van de spelling g van het handschrift gh bezigt. Zo vinden wij gespeld: ghy naast gy (hs. ghy); gevoegt (hs. gevoeght); | |
[pagina 34]
| |
hoogsten (hs. hooghsten); vreugd (hs. vreught) e.d., doch op blz. 225 spelt Thijm hooghste, terwijl het handschrift hoogste geeft (hs. fol. 126, vs. 81). Dat het inderdaad Thijms bedoeling was de spelling te moderniseren moge blijken uit de volgende veranderingen in de schrijfwijze: somtijds (hs. somteijts); doch (hs, dogh); weg (hs. wech); jaren (hs. jaeren); uw (hs. u)Ga naar voetnoot1); vergane (hs. vergaene); slecht (hs. sleght); koud (hs. kout); god (hs. godt); aerds (hs. aers); treedt (hs. treet); gebroken (hs. gebroocken); vermeren (hs. vermeeren); grooten (hs. groten); valsch (hs. vals)Ga naar voetnoot2). De willekeur, waarmee Thijm te werk is gegaan, blijkt echter, wanneer wij de schrijfwijze van de volgende woorden bekijken: eynde (hs. einde); saelighe (hs. salighe); wech (hs. wegh); naeme (hs. name); hooghste (hs. hoogste); yeder (hs. ijder). Wanneer nu de veranderingen, die Thijm in de tekst van de gedichten aangebracht heeft, beperkt waren gebleven tot de spelling, zouden die ons vooral om hun inconsequentie spijten; wij zouden echter niet kunnen zeggen, dat daardoor de gedichten in hun wezen waren aangetast. Helaas heeft Alberdingk Thijm echter ten opzichte van het wezen van het gedicht eenzelfde vrijheid van handelen genomen, zodat wij niets anders kunnen constateren dan dat hij de gedichten herhaaldelijk heeft misvormd. Een enkele maal berust de variant bij Thijm op foutieve lezing, bijv. u wel bereyden (Thijm, blz. 217) - u siel bereyden (hs. fol. 28, vs. 12). In verreweg de meeste gevallen is het ons echter totaal onmogelijk een motief voor de verandering op te geven, tenzij wij een verregaande onnauwkeurigheid en gehaastheid van Thijm bij het copiëren aannemen. Zo kunnen wij de volgende wijzigingen door Thijm in de tekst aangebracht niet anders dan willekeurig noemen: lieve bruyt (hs. weerde bruijt); hier vromelijcken (hs. hier doch vromelijck); uytgeschreven (hs. offgeschreven); ist oock dat (hs. al ist dat); uwer (hs. van u); hebt soo langh (hs. soo langh hebt) enz. Doch er zijn ettelijke plaatsen, waar Thijm de gedichten nog ingrijpender en wezenlijker wijzigde: Wilt dienGa naar voetnoot3) met lieffde weêr vergelden (Thijm, blz. 208) - wilt met lieffde lieffde weer vergelde (hs. fol. 145, vs. 22); | |
[pagina 35]
| |
Geeft ons haer triumph geen reden (Thijm, blz. 209) - geeffse ons dan niet wel reden (hs. fol. 180, vs. 7); Ook al zijn de gegeven voorbeelden op zich zelf voldoende om het eigenmachtig en willekeurig optreden van Alberdingk Thijm te bewijzen, toch zullen wij nog enkele afwijkingen aanstippen, die nog een sterke bevestiging er van geven. In het Liedeken, dat door Thijm aangehaald werd op blz. 211 en in het handschrift te vinden is op fol. 120, heeft Thijm het tweede en het derde couplet zonder reden omgezet. De titel en de voise is bij enkele gedichten niet en bij andere slechts onvolledig opgegeven. Het gedicht, dat in het handschrift op fol. 118-119 geschreven staat en door Thijm is afgedrukt op blz. 209-211, heeft slechts coupletten van vier versregels, terwijl Thijm - gevolgd door van DuinkerkenGa naar voetnoot1) - coupletten van acht versregels er van gemaakt heeft door de versregels van het handschrift in tweeën te verdelen. Nu zou men hierbij kunnen opmerken, dat de oneven versregels desondanks eindrijm vertonen en dat het derhalve niet is uitgesloten, dat Thijms weergave van het gedicht de oorspronkelijke was; doch dan zal men er terstond aan toe moeten voegen, dat Thijm van het tweeregelige onderschrift op fol. 183 van het hand- | |
[pagina 36]
| |
schrift een vierregelig onderschrift heeft gemaakt op blz. 224, zonder dat daarin de oneven regels eindrijm hebben. In hetzelfde gedicht op blz. 209-211 plaatst Alberdingk Thijm - gevolgd weer door van Duinkerken - in strijd met het handschrift boven de oneven coupletten het woord ‘Religieuse’ en boven de even coupletten het woord ‘Herder’. De beide naamdichten voor (of van)Ga naar voetnoot1) Susanna Wes worden door Thijm in twee coupletten weergegeven (blz. 222), doch staan in het handschrift (fol. 194 en 195) als één geheel. Ditzelfde merken wij op bij de twee gedichten aan Maria Wes (blz. 223-224 en fol. 183-184) en bij het grotere gedicht aan Susanna Wes (blz. 222-223 en fol. 168-169).
De versie welke Alberdingk Thijm van de gedichten geeft, is dus allerminst zuiver. Wij moeten deze zelfs zeer onzuiver noemen. Nu is het voor ieder duidelijk, dat deze onzuivere teksten in geen geval de juiste appreciatie van de gedichten en van de dichteres bevorderen. Vooral het rhythme van de gedichten wordt door Thijm telkenmale aangetast. En het is dan ook voor practisch alle gedichten welke Thijm in zijn studie laat afdrukken, onmogelijk ze op de aangegeven voise te zingen. En hoe Alberdingk Thijm bij het gedicht ‘Vercregen Wensche’ (blz. 208; fol 145) het volgende durfde opmerken, is mij een volslagen raadsel. Daar zegt hij immers: ‘In het lezen stoot deze maat wel wat, door hare afwisseling, maar de Begijntjes, die weten van Zingen, zullen haar vloeyend bevinden’Ga naar voetnoot2). Het rhythme van tal van versregels wordt door Thijm aangetast door de vermeerdering of vermindering van het aantal lettergrepen van de versregel. Als middelen daartoe gebruikt hij enerzijds de proclise, enclise, apocope, syncope; het behoud van zwak-beklemtoonde lettergrepen en de invoeging van een svarabhakti-vocaal anderzijds. Vermeerdering van het aantal lettergrepen treffen wij o.a. aan in de volgende woorden: louwerieren (hs. lourieren); velen (hs. veel); schoone (hs. schoon); sijne (hs. sijn); de oorsaeck (hs. d'oorsaeck); elleck (hs. elck); hetgeen (hs. t'geen); de öogen (hs. d'ogen); volghet (hs, volght). Vermindering van het aantal lettergrepen vinden wij o.a. in de volgende woorden: ind'order (hs. inde order); een'ge (hs. eenige); lieffd' (hs. lieffde); 'k (hs. ick); offren (hs. offeren); weygren (hs. weygeren); heylge (hs. heijlige); wellcom (hs. wellecom); in dees (hs. in desen); Bethlem (hs. Bethleem). Ook door inlassing of weglating van woorden weet Thijm vele versregels langer of korter te maken, bijv. op u lieffde (hs. op u); op dees aert (hs. op aert); Jesus oyt my (hs. Jesus mij); de werelt (hs. duijvel vlees en werelt); en vrinden (hs. en mijn vrinden); u treecken (hs. | |
[pagina 37]
| |
u valse treecken); tis (hs. ten is); en wilt (hs. wilt); ey wilt (hs. wil); maer siet (hs. siet); doch niet (hs. niet); gaen loven (hs. loven); wat (hs. al wat). Herhaaldelijk ook verandert Thijm zonder reden de woordschikking van bepaalde versregels, waardoor evengoed aan het oorspronkelijke rhythme afbreuk wordt gedaan, bijv. Die ghy hebt soo langh betracht (Thijm, blz. 208) - die ghij soo langh hebt betraght (hs. fol. 145, vs. 2; vgl. vs. 4); Het is echter niet enkel het rhythme, dat door de handen van Alberdingk Thijm bezoedeld wordt; ook de klankwaarde heeft hier en daar van die veranderingen te lijden; bijv. Lieve bruyt, ghy hebt u wensch vercregen (Thijm, blz. 208) - weerde bruijt, ghij hebt u wensch vercregen (hs. fol. 145, vs. 1); Alberdingk Thijm heeft dus de tekst van de gedichten allerminst getrouw weergegeven en zich evenmin beperkt tot de correctie van de kennelijke fouten door de copiiste gemaakt; hij heeft eigenmachtig getracht verbeteringen aan te brengen, doch daarmee heeft hij onweerlegbaar afbreuk gedaan aan de eigen sfeer van die gedichten. Toch kunnen wij er gerust op vertrouwen, dat Thijm deze wijzigingen te goeder trouw heeft aangebracht. Hij heeft toch, zoals uit zijn studie blijkt, een oprechte en grote verering voor de schrijfster daarvan. Als verklaring voor de vele gevallen van eigenmachtig ingrijpen in de gedichten zouden wij er op kunnen wijzen, hoe in de vorige eeuw een geringer respect bestond voor de originele tekst dan in onze dagen; doch daarnaast zullen wij er met veel klem op moeten wijzen, hoe Alberdingk Thijm bij deze studie blijkbaar zeer vluchtig en dus onnauwkeurig te werk is gegaan. Om dit te verduidelijken behoeven we geen beroep meer te doen op afwijkende lezingen in de gedichten of op kennelijk foutieve lezingen, doch wij kunnen nog een ander opmerkelijk feit naar voren brengen. Alberdingk Thijm toch meende de naam van ‘het dichterlijke Graafsche Begijntjen of eigenlijk Nonnetjen’ ontdekt te hebben in W. van Ravesteyn. Met deze naam immers was het gedicht op fol. 124-127 ondertekend en de bewoordingen van het gedicht wettigen de veronderstelling, dat dit de naam van de schrijfster is. En nu veronderstelt Thijm maar, dat W. van Ravesteyn ook de schrijfster van de andere gedichten uit deze bundel is. ‘Ja, goede lezeressen, alle twijfel aangaande den naam van het dichterlijke Graafsche Begijntjen of eigenlijk Nonnetjen, is bij mij geweken. Het meêgedeelde vaers moet, dunkt me, zijn van de pen der punt- en liederdichteresse, die wij onder den naam van Zuster Maria hebben leeren kennen; en dan heeft deze Zuster zich onderteekend: W.v. Ravesteyn Ao 1659.’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 38]
| |
Had Thijm echter de bundel ernstig bestudeerd, dan had hij moeten ontdekken, dat er nog een ander gedicht ook ondertekend was en niet met dezelfde naam, doch met die van Maria Wes (fol. 48); bovendien wijzen de woorden van dit gedicht ‘Op Offeringh’ er duidelijk op, dat Maria Wes als de schrijfster van dit gedicht beschouwd moet worden. Dat Thijm dit gedicht, dat bovendien een onomasticon is, blijkbaar niet kende, wijst er sterk op, dat hij de gehele bundel niet nauwkeurig heeft bestudeerd. Want dit vers moest hem zeker interesseren in verband met zijn pogingen de werkelijke naam van ‘Zuster Maria’, zoals hij de dichteres voordien gemakshalve noemde, op te sporen. Het is hierom, dat wij menen gerust als verklaring voor de vele afwijkingen mede te mogen aanvaarden de onnauwkeurigheid bij de bestudering van de bronnen. Er vallen trouwens in deze studie meer onnauwkeurigheden te bespeuren, zodat wij vrezen, dat het beeld, dat Alberdingk Thijm van de Graafse dichteres gaf, geheel herzien moet worden. Te gelegener tijd echter hopen wij daarop terug te komen. De novellist Thijm heeft in deze studie in elk geval de man van wetenschap parten gespeeld.
Helmond. G. Verhaak. |
|