De Nieuwe Taalgids. Jaargang 46
(1953)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEnige aantekeningen over Nederlandse diminutiva.Het is misschien een der belangrijkste verdiensten van het verfrissende artikel ‘Concentratie door Diminuering’ (N.Tg. XLV, 194-199), dat Professor van Haeringen er in opkomt tegen de ellipsomanie, die in weetje of twintigje geen verkleinwoord van weet- en twintig durft te zien. Ik zou hierin nog verder willen gaan dan de Redacteur. Bedankje en uitje zijn voor contemporain taalgevoel evenmin een soort contractie van bedankbriefje en uitstapje of uitgangetje, als grasje van grassprietje of zijtje van zijden japonnetje. De concentratie, zoals Prof. v. Haeringen het door hem bestudeerde verschijnsel noemt, heeft zo diep doorgewerkt, dat wij thans als een der typische eigenschappen van de verkleiningsuitgang de verwisseling van woordsoort mogen zien, die ik op voetspoor van het Engels conversieGa naar voetnoot1) zou willen noemen. Alles wordt maar substantief: bijwoorden in ommetje en toetje, verbaalstammen in kneusje en schrijfie ‘schrijfinstrument’, leesje ‘legenda’ en (ergens een) slaatje (uit slaan), adjectiva in blondje en nieuwtje; stofnamen worden voorwerpsnamen in loodje en wolletje, dit laatste volgens mijn bronnen niet ‘wollen truitje, doekje of sjaaltje’ (v. Haeringen 198), maar ‘wollen camisole’. De beide laatstgenoemde typen zijn wellicht te herleiden tot het overoude zelfstandige gebruik van adjectiva in mijn lief enz. (zie Grimm, Deut. Gramm. III, 686: subst. aus adj. durch verkleinerung) en de reeds Mnl. vormen een snee, een ijs, een gras. Opmerkelijk is, dat deze diminutiva à la minute gevormd kunnen worden. Wie in een donkere gang een vreemde waarschuwt: ‘voorzichtig, hier is een opje’, of voor een tochtje op een lentedag te kennen geeft: ‘het is zo zacht, ik doe mijn tusseninnetje maar aan’, wordt volledig begrepen, evenals de | |
[pagina 39]
| |
dame die kort na de bevrijding, toen de straten nog niet gereinigd waren van glasscherven, zei: ‘Je mag mijn fiets wel lenen, als je maar een beetje om de glasjes heenrijdt.’ Een ‘bedoeld’ opstapje of glasscherfjes hoeft hier niet bijgefantaseerd te worden. Evenmin hoeft een ellips te worden geconstrueerd bij schoudertje ‘schouderband van damesondergoed’, kaasduimpjes ‘metalen schildjes die men in een stuk kaas steekt om de vingers voor vet te vrijwaren’ (niet vermeld in Van Dale of Koenen); het is mogelijk dat het hieltje in een kous of sok en het duimpje (of duimeling of duimelot, interessante uitgangen) om een zere vinger, hun naam te danken hebben aan de vormgelijkheid en niet aan het contact met de hiel en de duim, maar in de eerstgenoemde gevallen is klaarblijkelijk metonymia als functie van het diminutief in het spel. Overeenkomst hiermee vertonen de oude diminutieven sleutel en vingerlijn ‘ring’ en zelfs het Franse épaulette ‘schouderband, schouderbedekking’. Aan metonymia kan men ook denken bij die talloze diminutiva van namen van lichaamsdelen, waarmee een beweging van of tegen dat lichaamsdeel genoemd wordt: oogje, voetje, kopje, knietje, kontje. Sommige der ontelbare namen van spelen waarin verkleinwoorden voorkomen, behandeld door Kollewijn (Taal en Letteren III, 91 vv.) en aangestipt door Kruisinga in de Akademiemededeling waar Prof. van Haeringen naar verwijst (Meded. Ned. Akad. v. Wet., N.R. dl. V, afd. Letterk., 1942, blz. 482) kan men misschien ook in verband brengen met deze trek der diminutiva, dat ze een beweging met of aan het genoemde voorwerp suggereren: sleetje rijden, voetje van de grond, ook handelingen als pootje haken, kopje onder. Men lette op het verschil tussen paardje rijden en paardrijden, ongeveer analoog met dat tussen het reitje waar Vondels dochtertje in meegehuppeld had, en de reien in zijn toneelstukken. In deze namen van spelen ontmoeten elkaar nog twee, onderling verwante, tendenties van de verkleinwoorden: de gevoelswaarde der knusheid en de meiosis, het ‘understatement’, en ten derde de neiging om als collectivum op te treden: een baantje trekken (bijv. in een skiff), een balletje slaan, en buiten de sportsfeer dezelfde trits in een hapje eten, een glaasje drinken en het door Kruisinga anders (nl. als van het n-loze meervoud afgeleid) verklaarde bloemetje ‘boeket’. In allerlei combinaties zijn de functies van de verkleiningsuitgang in het Nederlands verbonden. Misschien is de tijd wel gekomen voor een meeromvattende synthese dan Overdiep in zijn Stilistische Grammatica heeft gegeven. C.A. Zaalberg. |
|