Jacob van Lennep over Hollandse aanspreekvormen in het midden van de negentiende eeuw.
Van Lennep's belangstelling in de moedertaal bleef niet beperkt tot zijn geestige spot met de schoolmeesterachtige grammatika. Ook in zijn Vermakelijke Spraakkunst (1865) kan men aardige gegevens vinden omtrent het werkelijke familiare en ‘platte’ taalgebruik in zijn omgeving. In dit aardige boekje leest men o.a. over de aanspreekvormen de volgende schertsende passage:
‘Zij, die voor vijftig jaren fatsoendelijk Nederduitsch spraken, plachten voor gij, te zeggen uwee: dát is nu uit de mode, behalve bij sommige kindermeisjes, en in de plaats daarvan is in zwang gekomen u. De uitvinding van dat u (in u zegt, u weet, enz.) wordt ten onrechte toegeschreven aan Prof. Brill. Men heeft haar te danken aan fatsoendelijke novellen-schrijvers, die 't woord reeds bezigden lang voor dat de “Spraakleer” van den heer Brill in 't licht kwam’.
Dr. Schönfeld vestigde onlangs mijn aandacht op een dramatisering van deze mededelingen in De lotgevallen van Klaasje Zevenster 1866 (IV, hoofdstuk II), dat bij de uitvoerige besprekingen over dit onderwerp, voorzover mij bekend, tot nu toe onopgemerkt is gebleven. Omdat dit boek tegenwoordig niet meer binnen ieders bereik is, geven wij dit gesprek tussen Klaasje en Dominee Bol onverkort weer.
‘Foei Dominee!’ zeide Klaasje, begint u reeds den eersten dag met mij te prijzen en ijdel te maken?
‘Tut! tut!’ zeide Bol: ‘wees maar niet bang: ik zal 't je even goed zeggen, als je iets zegt of doet, dat mij niet aanstaat; en om je dat te bewijzen, zal ik maar dadelijk beginnen met je te vragen waarom je telkens tegen de Nederduitsche spraakkunst zondigt, die je toch grondig geleerd hebt, en u in den eersten naamval gebruikt’.
‘Ik... “u”? vroeg Klaasje, verwonderd opziende: “hoe meent u dat? “Wel! daar doe je 't alweer? hernam Bol: “hoe meent u dat? Is dat nu gezond en gangbaar Hollandsch?’
‘Maar Dominee!’ hernam zij al lachende, en half onzeker of 't hem ernst was of niet: ‘moet ik dan zeggen “hoe meent gij dat?” - dat zou toch geweldig stijf klinken.’
‘Dat zou 't ook,’ zeide Bol: ‘en zoo spreekt niemand dan deze of gene verwaande ondermeester.’
‘Of,” vervolgde zij: “hoe meen jij dat?” dat klinkt plat.’
‘Zoo doet het,’ zei Bol: ‘en ik zou het zelf niet bezigen, tenzij om nadruk op het woord te leggen.’
‘Of,’ ging zij voort, ‘zooals ik als kind dikwijls hoorde’ - en hier deed de herinnering van de met moeite afgeleerde Jordaantaal haar een weinig kleuren, ‘hoe meent uwee dat?’
‘Grammaticaal zuiver,’ merkte Bol aan: ‘en volkomen te verdedigen, ofschoon lang uit de mode en daarom te verwerpen.’
‘Maar hoe moet ik dan zeggen?’
‘Wel! doodeenvoudig: hoe meen je dat?’
‘Maar dat is immers te familiaar, als men tegen zijn meerdere spreekt?’
‘Lieve meid,’ antwoordde Bol, het familiare is nu eenmaal in zwang gekomen en heeft, als ik reeds zeide, het deftige uwee, dat voor ‘Uw Edele’ gezegd werd, verbannen. Maar, omdat uwee uit de spraak verbannen is, omdat