De Nieuwe Taalgids. Jaargang 45
(1952)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Boekbeoordelingen.W. Bennink S.J.: Alberdingk Thijm. Kunst en Karakter. Nijmeegs proefschrift (Utrecht, Nijmegen - Dekker en Van de Vegt N.V. - 1952). (Prijs f 6,90.)De reeds omvangrijke Thijm-literatuur is door dit proefschrift verrijkt. De bedoeling van de schrijver is niet geweest, Van Can's dissertatie van 1936 over Zijn dichterlijke periodeGa naar voetnoot1) te voltooien. Verscheidene aspecten van Thijm worden ter zijde gelaten. ‘De aandacht richt zich vooral op het culturele contact, dat Thijm vanaf zijn veertigste jaar heeft gehad met liberale tijdgenoten. Op deze wijze tekent zich een beeld af van zijn kunstopvattingen, waarbij de mens Thijm voortdurend wordt gadegeslagen. Kunst en karakter, in zijn persoon tot zulk een innige eenheid samengegroeid, moeten elkander belichten om de gestalte te vormen van een der fijnste geesten van het Nederland der negentiende eeuw.’Ga naar voetnoot2) Een blik op de Inhoudsopgave is echter voldoende om ons te doen zien dat dit boek ons een reeks essays brengt, min of meer samenhangend, over de kunstbeschouwing en de persoonlijkheid van Alberdingk Thijm, maar zonder dat een scherp omlijnde gestalte daaruit voor ons oog verrijst. In een kort inleidend hoofdstuk wordt nagegaan welke invloeden in zijn Jeugd tot zijn karaktervorming bijgedragen hebben. Het tweede hoofdstuk (Kunstopvattingen) brengt een ‘verdeling volgens aspecten’ in Maatschappelijke kunst, Ideële kunst en Transscendente kunst, maar beperkt zich tot de periode vóór 1860. Daarbij sluit zich het zesde hoofdstuk aan, met de evolutie van dezelfde opvattingen in de tijd sedert 1860. Als daar begrijpelijkerwijze op blz. 62 de Openingsrede bij de aanvaarding van het Amsterdamse professoraat ter sprake komt, dan zou hierbij ook het korte Hoofdstuk IX op zijn plaats geweest zijn. Chronologisch zou daarbij weer aansluiten de periode die omstreeks 1880 begint, met ingrijpende veranderingen op velerlei kunstgebied, waartegenover Thijm zijn houding moest bepalen, de stof dus die in Hs. XI-XIII behandeld wordt. De tussenliggende hoofdstukken, hoe interessant op zich zelf, leiden vaak op zijpaden, of maken de indruk buiten het kader te vallen. Dat geldt in zekere zin bijv. voor het Hoofdstuk Vader en Zoon (XIV). dat ook door omvang als een afzonderlijk zeer interessant essay gepubliceerd had kunnen worden. Dat geldt stellig niet voor het belangrijke omvangrijke achtste hoofdstuk over Verhalend proza, want daar wordt Thijm's kunstopvatting nagegaan, voorzover die weerspiegeld is in zijn eigen werk, temeer omdat de karakterschildering van zijn personen leerzaam kan zijn voor zijn eigen karakter: ‘Het is alsof hij onder de historische personen juist zulke figuren uitkiest, die hij met de gaven van zijn voorkeur kan uitrusten.’ (blz. 104). De belofte in het Voorwoord wordt vervuld door de confrontatie met Potgieter (Hs. V) en met Vosmaer (Hs. VII), inderdaad leerzaam om Thijm's kunst- en levensbeschouwing te leren kennen, maar die er bij gewonnen zouden hebben als de toenmalige Gids-kring en de latere Spectator-kring brandpunten van liberalisme, als historische achtergrond duidelijker getekend waren. Ondanks de ontwikkelde bezwaren kunnen wij de aanhef van onze be- | |
[pagina 296]
| |
spreking handhaven. De rijke inhoud van dit proefschrift kan in kort bestek bezwaarlijk ten volle tot zijn recht komen. Menig hoofdstuk, menige passage heeft ons geboeid, door diepgaande, menskundige beschouwing, door verzorgde stijl. Onze eindindruk is: dankbaar, maar niet voldaan. De jonge doctor heeft Thijm door en door leren kennen, met bewondering maar niet met overschatting. Hij is met zijn werk vertrouwd geraakt. Zouden wij van hem niet een beter gecomponeerde, de voorafgaande geschriften samenvattende monografie mogen verwachten over leven en werken van deze merkwaardige figuur? C.G.N. de Vooys. | |
Lans Hermodsson: Reflexive und intransitive verba im älteren Westgermanischen (Uppsala - Almqvist und Wiksells Boktryckeri - 1952).Dit Zweedse proefschrift verdient een bespreking in ons tijdschrift, omdat de schrijver van onze taal een grondige studie gemaakt heeft, in het biezonder van het Middelnederlands, en daaraan in zijn werk de volle aandacht schenkt. Het eerste deel (I-III) is gewijd aan algemene beschouwingen over het verbale genus in het oudere Germaans (Gotisch, Oud- en Middel-Hoogduits). Het vierde hoofdstuk begint met het eigenlijke onderwerp, het Noordwestgermaans, verdeeld over vijf hoofdstukken: Oudsaksisch, Oudengels, Oudfries, Middelnederlands, Middelnederduits. Het is bekend dat in het Noordwestgermaans (Ingevaeoons) het oorspronkelijke reflexieve pronomen verdwenen is, en vervangen door het persoonlijke voornaamwoord. De schrijver stelt zich nu ten doel, na te gaan in hoeverre de funktie van de reflexieve verba, in het Oostgermaans krachtig gehandhaafd, en het Westgermaans ten dele overgenomen is door intransitieve verba, die daardoor - gelijk hij het noemt - een ‘Doppelfunktion’ verkrijgen. De waardering van het gehele werk moeten wij aan Germanisten overlaten: onze bespreking beperkt zich tot het achtste hoofdstuk: Zum Mittelniederländischen (blz. 217-262), dat niet alleen berust op materiaal, geput uit Verdam's Mnl. Wdb., maar waarvoor de schrijver ook zelfstandig gegevens verzameld heeft uit allerlei teksten. Om aan te tonen dat de reflexiva in het Mnl. minder talrijk zijn dan in het Mhd. heeft hij bijv. een statistische vergelijking gemaakt tussen twee werken van dezelfde aard: Maerlant's Historie van Troyen en Herbort von Fritzlar's Lied van Troye met resp. 177 tegen 222 reflexiva op een gelijk aantal vss. Zeldzaam zijn ze echter in het Mnl. niet: in het Mnl. Wdb. vond hij er ongeveer 850. die hij onderzocht en rangschikte. Hij onderscheidt persoonlijke van niet persoonlijke reflexiva, en verdeelt de laatste weer in ‘denominativa’ (hem veranderen) en ‘nichtdenominativa’ (hem bergen). Veel uitgebreider is de soort van Verba mit Doppelfunktion, eveneens gesplitst in denominativa (blz. 225-242) bijv. anderen = zich veranderen en nichtdenominativa (blz. 242-262), bijv. achtertien = zich terugtrekken, opgesomd en naar de betekenis gerangschikt, telkens met een bewijsplaats. Deze lijsten zijn niet bedoeld als loutere opsomming, maar dienen ter vergelijking met andere Westgermaanse talen en als gegevens om de oorzaken van die dubbele funktie en de vergelijking na te gaan met de reflexiva. Het blijkt dat deze dubbele funktie in het mnl. vaak op te merken valt. ‘Die Entwicklung in mnl. Zeit führte zu einer immer stärkeren Verbreitung dieser Erscheinung. Das Mnl. befand sich nach meiner Auffassung auf dem Wege, einen ähnlichen Zustand zu erreichen, wie er im heutigen English vorhanden | |
[pagina 297]
| |
ist.’ Dat is ook op te merken bij de uitsluitend reflexieven, waar parallel met het Engelse himself en het Mnl. hem versterkt werd door selven (‘Judas hem selven an enen strick ginc verhangen’; ook met niet-persoonlijk objekt (die natuer haer selven onedelt), waar selven, gelijk de schrijver opmerkt (blz. 221) ‘vermutlich allein dazu dient, das Pronomen als reflexivisch zu kennzeichnen.’ Deze ontwikkeling om het intransitieve verbum tevens een reflexieve funktie te geven, is in het latere Nederlands doorbroken ten gevolge van de verbreiding van het ingevoerde pronomen zich. Het gebruik van de intransitiva ‘hat sich nach dieser Aufnahme wesentlich anders gestaltet als früher.’ Deze juiste opmerking gaf de schrijver aanleiding om als Exkurs een uitvoerig negende hoofdstuk in te voegen over Das Eindringen des refl. Pron. sich ins Niederländische (blz. 263-291). Door grondige behandeling en degelijke dokumentatie wordt deze uiteenzetting voor de Nederlandse taalgeschiedenis van biezonder belang. De schrijver gaat na, hoe zich binnengekomen is in de Zuidoostelijke dialekten, in de oorkondentaal, lang voordat dit pronomen in de hervormingstijd uit het Hoogduits doordringt in de bijbelvertalingen en langs die weg in de letterkunde, en later in de algemeen-beschaafde omgangstaal. Het hedendaagse Nederlands past dus niet meer in het kader van het syntaktische Ingwaeonisme, ‘der darin besteht, dass reflexive Verba relativ sparsam, intransitive Verba dagegen häufiger gebraucht werden’. Met deze samenvatting besluit de Zweedse geleerde zijn doorwrochte studie, die wij gaarne bij onze lezers aanbevelen, maar waarvan wij de betekenis in deze beknopte bespreking slechts ten dele konden doen uitkomen. C.d.V. |